ECLI:NL:GHSHE:2013:5015

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
HD 200.122.643-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor elektriciteitsdiefstal in het kader van groepsaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor de diefstal van elektriciteit in een pand waar een hennepkwekerij was gevestigd. De zaak is ontstaan na een strafrechtelijke veroordeling van [appellant] voor zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij, maar deze veroordeling werd later door het gerechtshof vernietigd. Endinet B.V. vorderde betaling van [appellant] op grond van onrechtmatige daad en groepsaansprakelijkheid, omdat hij volgens hen deel uitmaakte van een groep die verantwoordelijk was voor de diefstal van elektriciteit. Het hof oordeelde dat de bewijslast voor de betrokkenheid van [appellant] bij de diefstal van elektriciteit bij Endinet ligt. Het hof concludeerde dat Endinet niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat [appellant] betrokken was bij de diefstal van elektriciteit in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008. Het hof liet Endinet toe om verder bewijs te leveren en bepaalde dat getuigen gehoord zouden worden. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.643/01
arrest van 22 oktober 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. G.H. Hermanides te Eindhoven,
tegen
Endinet B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. Sommen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 december 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 21 september 2011, 15 februari 2012 en 7 november 2012 tussen onder meer appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – Endinet – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 218293/HA ZA 10-2144)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 december 2012;
- de memorie van grieven met vijf producties;
- de memorie van antwoord met vijftien producties (genummerd:18 t/m32);
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
Op 16 juli 2008 is op het adres [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij was op dat moment nog in gebruik. In het pand werden twee ruimten aangetroffen die waren ingericht voor het telen van hennepplanten. De in deze ruimten aangetroffen planten waren circa 60 dagen oud.
[oud-bewoner] was ten tijde van de inval in één van deze ruimten aanwezig. Deze [oud-bewoner] heeft in de periode van februari 2008 tot de inval op voormeld adres gewoond.
4.1.2.
Op voormeld adres waren twee elektriciteitsaansluitingen aanwezig, te weten een huisaansluiting en een tijdelijke bouwaansluiting in de tuin. Ten tijde van de inval stond de huisaansluiting op naam van “[X.]” en de tijdelijke bouwaansluiting op naam van “[Z.]”. Deze personen zijn onvindbaar en waarschijnlijk gefingeerd
4.1.3.
Endinet heeft geconstateerd dat de in de hennepkwekerij gebruikte stroom niet via de meter liep. Er is van beide elektriciteitsaansluitingen illegaal afgetapt. Op de aansluitkabel vóór de kWh-meters was een illegale aftakking gemaakt waardoor de afgenomen elektriciteit niet meer van de teller van de kHw-meters kon worden afgelezen. Endinet heeft hierdoor schade geleden.
4.1.4.
Het telefoonnummer van [appellant] is bij de elektriciteitsaanvraag voor [straatnaam 2][huisnummer B] vermeld.
4.1.5.
[oud-bewoner] is bij op tegenspraak gewezen vonnis van de politierechter van de rechtbank ‘s- Hertogenbosch van november 2010, voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij in voormeld pand in de periode 1 februari 2008 tot en met 16 juli 2008, veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
4.1.6.
Bij vonnis van de strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2010 is- onder meer - bewezen verklaard dat [appellant]

3.
in de periode van 1 februari 2008 tot en met 16 juli 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [straatnaam 2][huisnummer B]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
in de periode van 1 februari 2008 tot en met 16 juli 2008 te [plaats] ( in een pand aan de [straatnaam 2][huisnummer B]) tezamen en in vereniging met een of meer ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan NRE Netwerk B.V(rechtsvoorganger van Endinet;hof).”
Voor dit bewijs heeft de rechtbank met name van belang geacht dat verschillende personen in hoofdlijnen hetzelfde verklaren over de werkwijze die werd toegepast om stromannen te laten opdraaien voor de hennepkwekerijen wanneer deze werden ontdekt. Die stromannen werden, aldus de rechtbank, overgehaald om een vals huurcontract te tekenen - soms achteraf -, welk contract werd gebruikt wanneer de kwekerij was ontdekt. De betreffende persoon moest zich dan vervolgens melden bij de politie en de volledige verantwoordelijkheid voor de kwekerij op zich nemen, opdat de daadwerkelijke verantwoordelijken, waaronder [appellant], buiten schot konden blijven.
De rechtbank heeft [appellant] (inclusief voor andere in het vonnis bewezen geachte misdrijven) veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. 1.7. Bij arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, sector strafrecht, van 29 november 2012 is het strafvonnis van 8 februari 2010 vernietigd. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat
betrokkenheid van [appellant] bij de ten laste gelegde feiten slechts kan volgen uit een aantal bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen die belastend voor [appellant] zijn. Met die belastende getuigenverklaringen dient echter, aldus het hof, behoedzaam te worden omgegaan, nu niet kan worden uitgesloten dat een aantal van de getuigen er belang bij kan hebben gehad hun eigen rol bij de exploitatie van de desbetreffende hennepkwekerijen en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit geringer dan deze in werkelijkheid was te doen voorkomen, door [appellant] een belangrijke rol toe te dichten. Naar het oordeel van het hof zijn bedoelde getuigenverklaringen voorts weinig specifiek en ontbreekt het daarin aan verifieerbare details, voorts wordt niet dan wel niet overtuigend aangeduid wat de bron van wetenschap van de getuigen is en is sprake van onvoldoende samenhang en overeenstemming tussen de diverse getuigenverklaringen. Gelet op het voorgaande kan het hof redelijkerwijs niet uitsluiten dat niet [appellant], maar een ander of anderen betrokken is/zijn geweest bij de hennepkwekerij en het met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van elektriciteit van NRE Netwerk B.V. in een pand [straatnaam 2][huisnummer B], noch uitsluiten dat [appellant] niet zodanig betrokken is geweest dat sprake was van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Het hof heeft [appellant] vrijgesproken.
4.2.1.
Bij exploot van 26 augustus 2010 heeft Endinet [oud-bewoner] en [appellant] gedagvaard en gevorderd hoofdelijke veroordeling van [oud-bewoner] en [appellant] tot betaling aan Endinet van een bedrag van €18.495,98 (bestaand uit een bedrag van €17.327,91 terzake illegale elektriciteitafname en €1.168,07 terzake bijkomende kosten op [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats]), vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft Endinet ten grondslag gelegd primair een met ieder van gedaagden gesloten overeenkomst en subsidiair een door ieder van gedaagden gepleegde onrechtmatige daad.
4.2.2.
Bij tussenvonnis van 21 september 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch geoordeeld dat geen sprake is van een overeenkomst tussen Endinet en [oud-bewoner] en evenmin van een overeenkomst tussen Endinet en [appellant]. De rechtbank heeft de vordering van Endinet jegens [oud-bewoner] - op grond van een door [oud-bewoner] jegens Endinet gepleegde onrechtmatige daad - toegewezen tot een bedrag van €15.471,07 (bestaande uit: €14.303,00 terzake illegaal afgenomen elektriciteit en een bedrag van €1.168,07 terzake bijkomende kosten), vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 16 juli 2008 tot de dag van volledige voldoening.
Ten aanzien van [appellant] heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dan [appellant] in de periode 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] en [appellant] toegelaten tot tegenbewijs. De rechtbank heeft voorgaande gebaseerd op de veroordeling van [appellant] bij strafvonnis van de rechtbank ‘s- Hertogenbosch van 8 februari 2010, aan welk vonnis de rechtbank vrije bewijskracht toekende, en de in dat vonnis gegeven motivering. Hetgeen door [appellant] in de onderhavige procedure tegen dit vonnis is aangevoerd is door de rechtbank voorshands verworpen.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant], wanneer hij niet slaagt in het door hem te leveren tegenbewijs, zou worden veroordeeld tot betaling aan Endinet van een bedrag van € 18.495,98, met wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 16 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.3.
Bij vonnis van 15 februari 2012 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om tussentijds hoger beroep toe te staan van het vonnis van 21 september 2011 afgewezen.
4.2.4.
Bij vonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat, nu [appellant] heeft afgezien van het leveren van tegenbewijs, in rechte vaststaat dat [appellant] in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 betrokken was bij de diefstal van elektriciteit in het pand aan de [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] en dat [appellant] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Endinet. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan Endinet van een bedrag van €18.495,98 met wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 16 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
De gevorderde hoofdelijkheid ten aanzien van [oud-bewoner] en [appellant] is toegewezen tot het bedrag waartoe [oud-bewoner] is veroordeeld, te weten €15.471,07.
4.3.
In dit hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van de vonnissen van 21 september, 15 februari 2012 en 7 november 2012 en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van de vorderingen van Endinet jegens [appellant] met veroordeling van Endinet in de kosten van beide instanties.
4.4.
De grieven in hoger beroep zijn slechts gericht tegen de vonnissen van 21 september 2011 en 7 november 2012.
4.4.1.
Grief 1 is gericht tegen het vonnis van 21 september 2011 en tegen het vonnis van 7 november 2012. Met deze grief voert [appellant] aan dat hij niet de eigenaar is van het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats], dat de elektriciteitsaansluiting niet op zijn naam staat, dat Endinet dit erkent, maar zij [appellant] louter op grond van het strafvonnis van 8 februari 2010 en het gegeven dat het voormalig telefoonnummer van [appellant] is opgegeven bij de elektriciteitsaanvraag aansprakelijk acht. Volgens [appellant] brengt de vernietiging van voornoemd strafvonnis bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 29 november 2012 mee dat voornoemde vonnissen moeten worden vernietigd, nu de rechtbank ten onrechte op grond van het strafvonnis van 8 februari 2010 voorshands bewezen heeft geacht dat [appellant] in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 was betrokken bij de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats]. Volgens [appellant] rust de bewijslast van zijn betrokkenheid op Endinet.
4.4.2.
Grief 2 is gericht tegen het vonnis van 7 november 2012. Met deze grief betoogt [appellant]
dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu [appellant] heeft afgezien van tegenbewijs, vaststaat dat [appellant] in de periode 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 betrokken is geweest bij diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats].
Voorts voert [appellant] aan, voor het geval het hof zou oordelen dat de rechtbank bedoelde betrokkenheid van [appellant] wel voorshands bewezen mocht achten, dat hij voldoende tegenbewijs heeft geleverd.
4.4.3.
Grief 3 is gericht tegen het vonnis van 21 september 2011 en het vonnis van 7 november 2012. Met deze grief maakt [appellant] bezwaar tegen de hoogte van het bedrag dat hij aan Endinet moet betalen. Volgens [appellant] bedraagt de totale schade van Endinet maximaal €15.471,07 en niet €18.495,98.
4.4.4.
Grief 4 is gericht tegen de vonnissen van 21 september 2011 en van 7 november 2012 en betreft de proceskosten veroordeling.
4.4.5.
Grief 5 is gericht tegen de vonnissen van 21 september 2011 en van 7 november 2012 en betreft de hoofdelijke veroordeling.
4.5.1.
Endinet heeft aangevoerd dat zij [appellant] aansprakelijk houdt op grond van artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) en dat deze aansprakelijkheid ondanks de vrijspraak van [appellant] bij arrest van 29 november 2012 voorshands dient te worden aangenomen, om de volgende redenen:
-voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW is, anders dan voor medeplegen in het strafrecht, niet vereist dat sprake is van
bewuste en nauwe samenwerking;
-het hof heeft in het hoger beroep van de strafzaak overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat een aantal van de getuigen er belang bij kan hebben gehad hun eigen rol bij de exploitatie van de desbetreffende hennepkwekerijen en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit geringer dan deze in werkelijkheid was te doen voorkomen, door [appellant] een belangrijke rol toe te dichten, maar de mate van belangrijkheid van het handelen van [appellant] doet er niet toe voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW, aldus Endinet;
-[appellant] heeft zelf erkend dat sprake is van een groep, nu hij bij de politie heeft verklaard:
“(…) Ik ben maar een kleine jongen in dit geheel je moet mij niet hebben maar de grote jongens die hier echt achter zitten (…) Ik ben maar een heel klein mannetje in deze organisatie je moet mij niet hebben”.
-het hof heeft weliswaar geoordeeld dat met de belastende getuigenverklaringen behoedzaam moet worden omgegaan, maar niet dat het deze getuigenverklaringen ongeloofwaardig acht .
4.5.2.
Endinet heeft voorts nog aangevoerd dat indien niet voorshands dient te worden aangenomen dat [appellant] onrechtmatig jegens Endinet heeft gehandeld, het hof [appellant] dient te bevelen de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen, waarop het hof mede zijn uitspraak van 29 november 2012 heeft gebaseerd, over te leggen; dat het hof [appellant] op grond van de redelijkheid en de billijkheid met het bewijs dient te belasten; dat het hof dient te oordelen dat Endinet de betrokkenheid van [appellant] bij diefstal van elektriciteit in het onderhavige pand voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.6.1.
Het hof stelt voorop dat de strafkamer van het hof bij arrest van 29 november 2012 het vonnis van de rechtbank van 8 februari 2010 heeft vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat laatstgenoemd vonnis, anders dan de rechtbank bij vonnis van 21 september 2011 en 7 november 2012 heeft geoordeeld, geen grond biedt om op voorhand aannemelijk te achten dat [appellant] in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in het onderhavige pand.
Ook de onder 4.5.1. geciteerde uitspraken van [appellant] brengen op zichzelf nog niet mee dat op voorhand aannemelijk moet worden geacht dat hij betrokken is geweest bij diefstal van elektriciteit in voornoemd pand. Nog los van het verweer van [appellant] dat voormelde uitspraken buiten verhoor zijn gedaan en uit hun verband zijn gerukt, blijkt niet dat deze uitspraken betrekking hebben op betrokkenheid van [appellant] bij de hennepkwekerij of diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats].
4.6.2.
Gezien het voorgaande slaagt grief 1.
Het hof zal de vordering van Endinet, met inachtneming van de nieuwe feiten, opnieuw beoordelen.
4.6.3. .
.Het hof stelt daarbij voor op dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel
6:166 BW moet vast staan dat:
- sprake was van een groep waarvan [appellant] deel uitmaakte;
- dat er bij [appellant] sprake was van een gedraging in dit groepsverband;
- dat tot deze groep (een) perso(o)n(en) hoorde(n) die elektriciteit van Endinet heeft/hebben gestolen;
- dat [appellant] wist/ behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar voor elektriciteitsdiefstal schiep.
Het artikel stelt niet de eis dat er rechtstreeks causaal verband is tussen de gedraging van (in dit geval) [appellant] en de schade.
4.6.4.
Thans komt het hof toe aan de beantwoording van de vraag op wie de bewijslast inzake betrokkenheid van [appellant] bij de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 rust.
4.6.5.
Het hof stelt voorop dat deze bewijslast in beginsel bij Endinet ligt.
4.6.6.
Endinet heeft, anders dan zij stelt, niet voorshands al voldoende aannemelijk
gemaakt dat [appellant] de in de periode van1 februari 2008 tot 16 juli 2008 bij diefstal van elektriciteit in het onderhavige pand betrokken is geweest, om de volgende redenen:
- Hetgeen hiervoor onder 4.5.1. eerste, tweede en vierde gedachtestreepje is weergegeven acht het hof niet van dien aard dat Endinet voorshands in het bewijs is geslaagd. Die stellingen zijn te algemeen om daaraan bewijs toe te kennen.
- De getuigenverklaringen tegenover de politie, waar Endinet naar verwijst en die zij heeft overgelegd, hebben, op de verklaringen d.d. 1 april 2009 en 2 april 2009 van [oud-bewoner] en de verklaring van [getuige 5] d.d. 3 december 2008 na, geen betrekking op [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats]. De verklaring van [getuige 5] ziet slechts in zoverre op de [straatnaam 1] te [plaats] dat zij verklaart met [appellant] (naar het hof begrijpt wordt hiermee [appellant] bedoeld) naar de [straatnaam 1] in [plaats] te zijn gaan kijken in verband met een nieuwbouw project met koopwoningen om mogelijk zo’n woning te kopen. Uit die verklaring kan daarom voorshands geen bewijs voor de betrokkenheid van [appellant] bij de hennepkwekerij in [straatnaam 2][huisnummer B] worden geput.
[oud-bewoner] verklaart weliswaar voor de politie op 1 april 2009:

Ik weet dat [appellant] en [getuige 2] de grote jongens zijn. Zij zetten deze kwekerijen op en op het moment dat het fout gaat, laten ze er anderen voor opdraaien. Ik heb [appellant] en [getuige 2] regelmatig samen gezien. Ik heb hen ook horen praten over de opzet van kwekerijen en over de aankoop van panden. Ik weet niet over welke panden het dan gaat. (alinea 4; toevoeging hof)
Ik heb de kwekerij op de [straatnaam 1] zelf gezien
en op 2 april 2009:

[appellant] stelde mij voor…dat ik een hennepkwekerij voor hem kon gaan onderhouden op de [straatnaam 2][huisnummer B]. [appellant] zei dat daar op dat moment nog een aantal Polen in zaten, maar dat hij er die wel uit zou gaan werken.
In het pand [straatnaam 2][huisnummer B] zaten toen ik er in kwam 4 hokken waarin hennep werd geteeld. Dit was rond februari 2008 (…)”,
maar tegenover het voorgaande staat dat [oud-bewoner] volgens [appellant] op 18 maart 2010 een verklaring heeft afgelegd welke hij heeft laten registreren bij notaris Fokkema te Nuenen. In deze verklaring stelt [oud-bewoner] - kort gezegd - dat hetgeen hij op 1 april 2009 tegenover de politie over de rol van [appellant] heeft verklaard onjuist is.
Het voorgaande brengt mee dat aan de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [oud-bewoner], gezien de tegenstrijdigheid met zijn latere verklaring, voorshands geen bewijs kan worden ontleend van betrokkenheid van [appellant] bij diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] in de periode 1 februari 2008 tot 16 juli 2008.
4.6.7.
Het hof volgt niet het standpunt van Endinet dat uit de verklaring van 18 november 2010 juist blijkt van betrokkenheid van [appellant], omdat in diverse verklaringen van [oud-bewoner] twee namen, namelijk [appellant] en [getuige 2] worden genoemd, hetgeen, naar het hof begrijpt, volgens Endinet niet nodig zou zijn geweest indien slechts [getuige 2], die, volgens [oud-bewoner] in genoemde verklaring van 18 maart 2010, [appellant] zou worden genoemd, bij de hennepkwekerijen betrokken zou zijn geweest. Naar het oordeel van het hof gaat dit standpunt niet op ten aanzien van [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats], omdat daar waar twee namen worden genoemd dit niet [straatnaam 2][huisnummer B] betreft.
4.6.8.
Endinet heeft voorts betoogd dat uit het meest recente standpunt van [oud-bewoner], weergegeven in de met de hand genummerde alinea’s 23, 30 en 36 van de conclusie van antwoord van [oud-bewoner] in de onderhavige procedure (productie 29 bij memorie van antwoord), volgt dat [appellant] betrokken is geweest bij de onderhavige hennepkwekerij.
4.6.9.
Dienaangaande overweegt het hof dat aan de tekst bij de onder 4.6.8. genoemde nummers van de conclusie van antwoord van [oud-bewoner] voorshands geen bewijs kan worden ontleend, nu deze conclusie geen verklaring van [oud-bewoner] betreft, maar een juridisch betoog van zijn raadsman
4.6.10.
Gezien het voorgaande slaagt grief 2 voor zover deze het oordeel van de rechtbank betreft dat, nu [appellant] heeft afgezien van tegenbewijs vaststaat dat [appellant] in de periode 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 betrokken is geweest bij diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats]. Dit brengt echter nog niet zonder meer mee dat de vonnissen waarvan beroep niet in stand kunnen blijven.
4.6.11.
Andere feiten of omstandigheden die voorshands, behoudens tegenbewijs, bewijs opleveren van de stelling dat [appellant] in de periode 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit in het pand aan de [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] zijn niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat Endinet naast hetgeen zij reeds heeft aangevoerd, nog nader bewijs zal moeten leveren.
4.6.12.
Het hof zal Endinet toelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [appellant] in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 zodanig betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] dat hij daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden.
4.6.13.
Endinet heeft gemotiveerd verzocht om [appellant] te bevelen de bij de
rechter-commissaris in zijn strafzaak in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, waarop het hof mede zijn uitspraak van 29 november 2012 heeft gebaseerd, over te leggen. Daar de verklaringen van belang kunnen zijn voor het door Endinet te leveren bewijs zal het hof aan dit verzoek van Endinet gehoor geven en [appellant] bevelen deze getuigenverklaringen over te leggen.
4.6.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
laat Endinet toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [appellant] in de periode van 1 februari 2008 tot 16 juli 2008 zodanig betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 2][huisnummer B] te [plaats] dat hij daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden;
bepaalt, voor het geval Endinet bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Delfos-Roy als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 5 november 2013 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Endinet tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
gelast [appellant] de bij de rechter-commissaris in zijn strafzaak in hoger beroep
afgelegde getuigenverklaringen, waarop het hof mede zijn uitspraak van 29 november 2012 heeft gebaseerd, hiervoor genoemd onder 4.6.13. over te leggen en deze uiterlijk twee weken voor het verhoor aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij toe te zenden. Mocht Endinet niet tot het doen horen van getuigen overgaan, dan dient [appellant] de hier genoemde stukken op de rol van 19 november 2013 bij akte in het geding te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 oktober 2013.