4.3.In dit hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van de vonnissen van 21 september en 7 november 2012 en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog afwijzing van de vorderingen van Endinet jegens [appellant] met veroordeling van Endinet in de kosten van beide instanties.
4.4.1.Grief 1 is gericht tegen het vonnis van 21 september 2011 en tegen het vonnis van 7 november 2012. Met deze grief voert [appellant] aan dat hij niet de eigenaar is van het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats], dat de elektriciteitsaansluiting niet op zijn naam staat, dat Endinet dit erkent, maar [appellant] louter op grond van het strafvonnis van 8 februari 2010 en enkele belastende getuigenverklaringen aansprakelijk acht. Volgens [appellant] brengt de vernietiging van voornoemd strafvonnis bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 29 november 2012 mee, dat voornoemde vonnissen moeten worden vernietigd, nu de rechtbank ten onrechte op grond van het strafvonnis van 8 februari 2010 voorshands bewezen heeft geacht dat [appellant] in de periode van 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 was betrokken bij de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats]. Volgens [appellant] rust de bewijslast van zijn betrokkenheid op Endinet.
4.4.2.Grief 2 is gericht tegen het vonnis van 7 november 2012. Met deze grief betoogt [appellant]
dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu [appellant] heeft afgezien van tegenbewijs, vaststaat dat [appellant] in de periode 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 betrokken is geweest bij diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats].
Voorts voert [appellant] aan, voor het geval het hof zou oordelen dat de rechtbank bedoelde betrokkenheid van [appellant] wel voorshands bewezen mocht achten, dat hij voldoende tegenbewijs heeft geleverd.
4.4.3.Grief 3 is gericht tegen de vonnissen van 21 september 2011 en 7 november 2012 en betreft de proceskosten veroordeling.
4.4.4.Grief 4 is gericht tegen de vonnissen van 21 september 2011 en 7 november 2012 en betreft de hoofdelijke veroordeling.
4.5.1.Endinet heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij [appellant] aansprakelijk houdt op grond van artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) en dat deze aansprakelijkheid ondanks de vrijspraak van [appellant] bij arrest van 29 november 2012 voorshands dient te worden aangenomen, om de volgende redenen:
-voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW is, anders dan voor medeplegen in het strafrecht, niet vereist dat sprake is van
bewuste en nauwe samenwerking;
-het hof heeft in het hoger beroep van de strafzaak overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat een aantal van de getuigen er belang bij kan hebben gehad zijn eigen rol bij de exploitatie van de desbetreffende hennepkwekerijen en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit geringer dan deze in werkelijkheid was te doen voorkomen, door [appellant] een belangrijke rol toe te dichten, maar de mate van belangrijkheid van het handelen van [appellant] doet er niet toe voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW, aldus Endinet;
-[appellant] heeft zelf erkend dat sprake is van een groep, nu hij bij de politie heeft verklaard:
“(…) Ik ben maar een kleine jongen in dit geheel je moet mij niet hebben maar de grote jongens die hier echt achter zitten (…) Ik ben maar een heel klein mannetje in deze organisatie je moet mij niet hebben”.
-het hof heeft weliswaar geoordeeld dat met de belastende getuigenverklaringen behoedzaam moet worden omgegaan, maar niet dat het deze getuigenverklaringen ongeloofwaardig acht.
4.5.2.Endinet heeft voorts nog aangevoerd dat indien niet voorshands dient te worden aangenomen dat [appellant] onrechtmatig jegens Endinet heeft gehandeld, het hof [appellant] dient te bevelen de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen, waarop het hof mede zijn uitspraak van 29 november 2012 heeft gebaseerd, over te leggen; dat het hof [appellant] op grond van de redelijkheid en de billijkheid met het (tegen)bewijs dient te belasten; en dat het hof dient te oordelen dat Endinet de betrokkenheid van [appellant] bij diefstal van elektriciteit in het onderhavige pand voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.6.1.Het hof stelt voorop dat de strafkamer van het hof bij arrest van 29 november 2012 het vonnis van de rechtbank van 8 februari 2010 heeft vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat laatstgenoemd vonnis, anders dan de rechtbank bij vonnis van 21 september 2011 en 7 november 2012 heeft geoordeeld, geen grond biedt om op voorhand aannemelijk te achten dat [appellant] in de periode van 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in het onderhavige pand.
Ook de onder 4.5.1. geciteerde uitspraken van [appellant] brengen op zichzelf nog niet mee dat op voorhand aannemelijk moet worden geacht dat hij betrokken is geweest bij diefstal van elektriciteit in voornoemd pand. Nog los van het verweer van [appellant] dat voormelde uitspraken buiten verhoor zijn gedaan en uit hun verband zijn gerukt, blijkt niet dat deze uitspraken betrekking hebben op betrokkenheid van [appellant] bij de hennepkwekerij of diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats].
4.6.2.Gezien het voorgaande slaagt grief 1.
Het hof zal de vordering van Endinet, met inachtneming van de nieuwe feiten, opnieuw beoordenen.
4.6.3.Het hof stelt daarbij voorop dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel
6: 166 BW moet vast staan dat:
- sprake was van een groep waarvan [appellant] deel uitmaakte;
- dat er bij [appellant] sprake was van een gedraging in dit groepsverband;
- dat tot deze groep (een) perso(o)n(en) hoorde(n) die elektriciteit van Endinet heeft/hebben gestolen;
- dat [appellant] wist/ behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar voor elektriciteitsdiefstal schiep.
Het artikel stelt niet de eis dat er rechtstreeks causaal verband is tussen de gedraging van (in dit geval) [appellant] en de schade.
4.6.4.Thans komt het hof toe aan de beantwoording van de vraag op wie de bewijslast rust van de betrokkenheid van [appellant] bij de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats] in de periode van 2 mei 2007 tot 21 maart 2008.
4.6.5.Het hof stelt voorop dat deze bewijslast bij Endinet ligt, nu zij zich op die betrokkenheid beroept.
4.6.6.Endinet heeft, anders dan zij stelt, niet voorshands al bewezen dat [appellant] de in de periode van 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 bij diefstal van elektriciteit in het onderhavige pand betrokken is geweest, om de volgende redenen:
- Hetgeen hiervoor onder 4.5.1. eerste, tweede en vierde gedachtestreepje is weergegeven acht het hof niet van dien aard dat Endinet voorshands in het bewijs is geslaagd. Die stellingen zijn te algemeen om daaraan bewijs toe te kennen.
- De getuigenverklaringen tegenover de politie, waar Endinet naar verwijst en die zij heeft overgelegd, hebben, op de verklaringen van [mede-gedaagde] d.d 2 december 2008, 11.15 uur en 3 december 2008 na, niet expliciet betrekking op betrokkenheid van [appellant] bij de hennepkwekerij op [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats]. Uit de verklaringen van [mede-gedaagde] - dat hij op 2 december 2008 is aangehouden op verdenking van het onderhouden van een hennepkwekerij in een pand [straatnaam 1][huisnummer A], dat hij daar echt helemaal niets mee te maken heeft, maar dat hij in ergens in juli 2007 (opnieuw) blanco huurcontracten tegen betaling door [appellant] heeft ondertekend - kan in het licht van de omstandigheid dat de elektriciteitsaansluiting van het onderhavige pand, waarvan [mede-gedaagde/X.] de eigenaar was, vanaf 18 april 2005 op naam van [mede-gedaagde] stond, op zichzelf nog geen betrokkenheid van [appellant] bij de onderhavige hennepkwekerij worden afgeleid.
4.6.7.Gezien het voorgaande slaagt grief 2 voor zover deze het oordeel van de rechtbank betreft dat, nu [appellant] heeft afgezien van tegenbewijs vaststaat dat [appellant] in de periode 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 betrokken is geweest bij diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats]. Dit brengt echter nog niet zonder meer mee dat de vonnissen waarvan beroep niet in stand kunnen blijven.
4.6.8.Andere feiten of omstandigheden die voorshands, behoudens tegenbewijs, bewijs
opleveren van de stelling dat [appellant] in de periode 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit in het pand aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats] zijn niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat Endinet naast hetgeen zij reeds heeft aangevoerd, nog nader bewijs zal moeten leveren.
4.6.9.Het hof zal Endinet toelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan
worden afgeleid dat [appellant] in de periode van 2 mei 2007 tot 21 maart 2008 zodanig betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit in het pand [straatnaam 1][huisnummer A] te [plaats] dat hij daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden.
4.6.10.Endinet heeft gemotiveerd verzocht om [appellant] te bevelen de bij de
rechter-commissaris in zijn strafzaak in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, waarop het hof mede zijn uitspraak van 29 november 2012 heeft gebaseerd, over te leggen. Daar de verklaringen van belang kunnen zijn voor het door Endinet te leveren bewijs zal het hof aan dit verzoek van Endinet gehoor geven en [appellant] bevelen deze getuigenverklaringen over te leggen.
4.6.11.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.