Uitspraak
9.Het verdere verloop van het geding
- de memorie na enquête van [appellant];
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] met producties (nrs. 7-8).
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil over de afstand van recht met betrekking tot een niet opeisbaar erfdeel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.R. Knoester, had in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Breda aangevochten, die op 3 augustus 2011 een vonnis had gewezen in een zaak die ook de voormalige partij 3 betrof. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. S.H. van Os, stelde dat hij recht had op een erfdeel uit de nalatenschap van zijn vader, maar de appellant betwistte dit en voerde aan dat de geïntimeerde afstand had gedaan van zijn vorderingsrecht.
Het hof had eerder in een tussenarrest van 4 december 2012 geoordeeld dat de vordering van de geïntimeerde in beginsel opeisbaar was, tenzij kon worden aangetoond dat het vorderingsrecht niet meer bestond. De kern van de zaak draaide om de vraag of de geïntimeerde daadwerkelijk afstand had gedaan van zijn vorderingsrecht, en zo ja, onder welke voorwaarden. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de geïntimeerde afstand had gedaan van zijn aanspraak op het erfdeel tegen een tegenprestatie van de kant van de erflater.
De getuigenverklaringen die door de appellant waren ingebracht, werden door het hof als ongeloofwaardig beoordeeld. De verklaringen van de getuigen, waaronder een accountant en de zwager van de erflater, gaven geen steun aan de stelling dat de geïntimeerde afstand had gedaan van zijn erfdeel. Het hof oordeelde dat de appellant er niet in was geslaagd het gevraagde bewijs te leveren en dat de grieven van de appellant faalden. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis waarvan beroep en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde waren begroot op een totaal van €3.331,=.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2013, waarbij het hof de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.