In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen een geïntimeerde, die h.o.d.n. een handelsnaam voert. De zaak betreft een geschil over de aanvaarding van een auto na herstelwerkzaamheden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. van Boxtel, stelde dat hij de auto niet had aanvaard en dat er gebreken waren die niet waren opgelost. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.B. Sans Prieto, betwistte dit en voerde aan dat de appellant de auto had aanvaard.
Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet had bewezen dat de appellant de auto had aanvaard. Het hof baseerde zich op getuigenverklaringen en concludeerde dat de verklaringen van de getuigen van de geïntimeerde onvoldoende bewijs opleverden. De getuigen van de appellant, waaronder [getuige 3.] en [getuige 4.], gaven aan dat de appellant op de relevante momenten niet bij de geïntimeerde was en dat hij bezig was met andere activiteiten. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen van de geïntimeerde niet betrouwbaar waren, gezien hun banden met de geïntimeerde.
Daarnaast oordeelde het hof dat deskundige voorlichting noodzakelijk was om de gestelde gebreken aan de auto te beoordelen. Het hof stelde vragen aan de deskundige over de uitvoering van de werkzaamheden door de geïntimeerde en de huidige staat van de auto. De kosten van het deskundigenonderzoek zouden voorlopig ten laste van de appellant komen. Het hof moedigde partijen aan om te overleggen over een minnelijke regeling van het geschil, gezien de mogelijke kosten van het onderzoek en het verdere verloop van de procedure. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.