ECLI:NL:GHSHE:2013:4906

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
HD 200.083.515/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de omzetting van mestproductierechten naar varkensrechten en de gevolgen voor de meerwaarde op bedrijfsgebouwen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de herziening van een eerdere bindende eindbeslissing met betrekking tot de omzetting van mestproductierechten in varkensrechten. De zaak betreft een hoger beroep van appellanten, die in een eerdere procedure door de rechtbank Roermond in het ongelijk zijn gesteld. Het hof heeft in een tussenarrest van 14 augustus 2012 geoordeeld dat de appellanten verlies hebben geleden op de mestproductierechten die aan hen zijn verkocht door de geïntimeerde. Dit verlies werd vastgesteld op een bedrag van ƒ 16.041, dat in mindering moest worden gebracht op een eventuele meerwaarde op de bedrijfsgebouwen.

Tijdens de procedure heeft het hof de appellanten in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van hun stellingen over de mestproductierechten. De appellanten hebben getuigen voorgebracht, maar het hof heeft geoordeeld dat zij niet in hun bewijs zijn geslaagd. Het hof heeft de eerdere bindende eindbeslissing heroverwogen, omdat deze mogelijk berustte op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het hof heeft de berekening van de mestproductierechten opnieuw bekeken en geconcludeerd dat de eerdere vaststelling van het aantal mestproductierechten dat aan de appellanten toekwam, onjuist was.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten recht hadden op 5762 kg mestproductierechten, die omgezet moesten worden in varkensrechten. Na correctie van de eerdere berekeningen, concludeert het hof dat de appellanten geen verlies hebben geleden bij de omzetting van mestproductierechten in varkensrechten. De zaak is naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere akte, waarbij de appellanten en de geïntimeerde hun standpunten kunnen verduidelijken en bewijsstukken kunnen overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.083.515/01
arrest van 22 oktober 2013
in de zaak van

1.[appellant 1.],wonende te [woonplaats],

2.
[appellante 2.],wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 augustus 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 101341/HA ZA 10-413 gewezen vonnis van 17 november 2010.
Het hof zal de nummering van het tussenarrest voortzetten.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 14 augustus 2012;
- de processen-verbaal van de enquête van 4 oktober 2012 en 18 december 2012;
  • de memorie na enquête van [appellanten] met een productie;
  • de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellanten] toegelaten te bewijzen dat hij de in het dictum van het tussenarrest genoemde kosten heeft gemaakt, en [appellanten] in de gelegenheid gesteld zijn stellingen inzake de aan hem toekomende mestproductierechten nader toe te lichten.
Het hof corrigeert thans verschrijvingen in het tussenarrest van 14 augustus 2012.
Dit betreft in de eerste plaats het in dat arrest genoemde bedrag van ƒ 18.830,50 (in rechtsoverweging 4.19) respectievelijk ƒ 18.830 (in rechtsoverweging 4.34 en in het dictum). Door [appellant 1.] is echter gevorderd ƒ 18.870,50, en dat bedrag is conform de door [appellant 1.] als productie 14 bij memorie van grieven overgelegde factuur van [Voeders] Voeders waarop deze vordering is gebaseerd. Het hof zal dit hierna verbeterd lezen.
Ook staat in het dictum van het tussenarrest ten onrechte een bedrag van ƒ 31.864 genoemd. Dit is, gezien de voorafgaande rechtsoverweging 4.21 en productie 12 bij memorie van grieven, een kennelijke verschrijving voor ƒ 31.874.
Kosten stalrenovatie
6.2
Inzake de gemaakte kosten voor stalrenovatie heeft [appellant 1.] zeven getuigen voorgebracht. [geïntimeerde] heeft geen getuigen voorgebracht. Het hof zal hierna ten aanzien van de afzonderlijke posten beoordelen of [appellant 1.] geslaagd is in het opgedragen bewijs.
( a)
Factuur [Voeders] Voeders (brijbakken) ad ƒ 18.870,50
De getuige [appellant 1.] heeft verklaard dat de factuur van [Voeders] Voeders betrekking heeft op de stallen 1a tot en met 1d en dat hij die brijbakken al in 1998 heeft aangeschaft ten behoeve van de renovatie in 1999; de bakken worden in één keer besteld, maar pas geleidelijk aan gebruikt. De getuige [appellante 2.] heeft ter zake van de factuur van [Voeders] Voeders verklaard dat de tekst "voldaan 24/7/1998" door haar op de factuur is gezet, en dat het voerbakken voor de stallen 1a en 1b betrof in verband met renovatie in 1999 waar men al in 1998 mee bezig was. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij bij de familie [appellant 1.] werkzaamheden heeft verricht van 1989 tot en met 1998, en dat hij heeft meegeholpen bij bouwwerkzaamheden aan de stallen zoals ijzer leggen, boren en isoleren. Van stal 1a heeft deze getuige eerst alle voederbakken vernieuwd en daarna is de hele inrichting vernieuwd, al weet de getuige niet meer precies wanneer hij de werkzaamheden heeft verricht.
Op grond van genoemde verklaringen acht het hof bewezen dat het in de factuur genoemde bedrag van € 18.870,50 is besteed voor voederbakken bij de renovatie in 1999. De factuur van [Voeders] Voeders, waaruit blijkt van aanschaf van deze bakken, en de verklaring van [getuige 1], gesteund door de partijverklaringen van [appellant 1.] en [appellante 2.] acht het hof daartoe toereikend. Het hof acht het geenszins onaannemelijk dat al in 1998 voederbakken zijn aangeschaft die moesten worden gebruikt voor renovatie in 1999.
Het bedrag van
ƒ 18.870,50komt dus in mindering op de meerwaarde.
( b)
Factuur [X.] (roosters, kraamhokken) ad ƒ 31.874
Ten aanzien van deze factuur is door [appellant 1.] als getuige opgemerkt dat de brief van [X.] geen betrekking heeft op de stallen 1a tot en met 1d, en dat dat een vergissing is van de advocaat. [appellant 1.] is niet geslaagd in het opgedragen bewijs.
( c)
Factuur [Y.] (vlakke vezelcementplaat) ad ƒ 6.850,24
De getuige [appellant 1.] heeft verklaard dat de factuur van [Y.] betrekking heeft op de stallen 1a tot en met 1d, en dat de vezelplaat werd gebruikt voor de hokafscheidingen. Ook die platen heeft [appellant 1.] naar zijn zeggen al een jaar van tevoren gekocht om ze tijdig te kunnen verwerken. De getuige [appellante 2.] heeft verklaard dat zij op deze factuur van [Y.] de tekst "voldaan 31/8/1998" heeft geplaatst. De vezelplaten waren volgens deze getuige bestemd voor tussenschotten in stal 1b. Ook in dit geval is er al eerder dan in 1998 met renovatie begonnen omdat alles wat langer duurt als je alles zelf doet.
Nu inzake deze factuur slechts verklaringen zijn afgelegd door de partijgetuigen [appellant 1.] en [appellante 2.], en de andere getuigen niets verklaren over de verwerking van deze platen is [appellant 1.] niet geslaagd in het opgedragen bewijs.
( d)
Factuur [Z.] (roosters) ad ƒ 3.454,50
De getuige [appellant 1.] heeft verklaard dat de brief van [Z.] betrekking heeft op de stallen 1a tot en met 1d; [Z.] heeft 40 roosters geleverd die [appellant 1.] vervolgens aan elkaar heeft gelast, en vervolgens zijn ze teruggegaan naar [Z.] om ze te galvaniseren. [appellant 1.] heeft de originele nota niet meer omdat hij de boekhouding al had weggedaan na 10 jaar. De getuige [appellante 2.] heeft verklaard dat de brief van [Z.] betrekking had op de stallen 1a en 2c en dat dit soort roosters ligt in biggenbatterijen en kraamstallen. Van 1995 tot 1999 is veel gerenoveerd en de getuige weet niet alles precies meer. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor de stallen 1a, 1b en 1c. Ook de overige getuigen verklaren niet ten aanzien van deze roosters. Het hof acht de verklaringen van de partijgetuigen [appellant 1.] en [appellante 2.] onvoldoende concreet terwijl bovendien de factuur van [Z.] al in 1997 zou zijn uitgebracht, terwijl sprake is van renovatie in 1999. Het hof acht ook deze post niet bewezen.
Mestproductierechten/varkensrechten
6.3
Inzake de door de rechtbank vastgestelde meeropbrengst uit mestproductierechten heeft het hof in het tussenarrest van 14 augustus 2012 geoordeeld dat daarvan geen sprake is, maar dat [appellant 1.] wat betreft de mestproductierechten die door [geïntimeerde] aan hem zijn verkocht juist verlies heeft geleden, in ieder geval tot een bedrag van ƒ 16.041. Het hof heeft [appellant 1.] in de gelegenheid gesteld zijn stellingen nader toe te lichten en te bewijzen dat zijn rechten na 1995 opnieuw zijn gekort zoals door hem gesteld (rechtsoverweging 4.14 tussenarrest).
6.4
[appellant 1.] herhaalt in zijn memorie na enquête zijn stellingen inzake aan hem zelf toekomende (en niet van [geïntimeerde] verworven) mestproductierechten. Bewijsstukken heeft [appellant 1.] echter niet overgelegd. Het is het hof niet duidelijk waarom [appellant 1.] wel de tekst van de Wet Herstructurering Varkenshouderij (verder WHV, inmiddels ingetrokken) heeft overgelegd.
[geïntimeerde] blijft bij haar standpunt dat [appellant 1.] geen andere mestproductierechten heeft gehad dan de rechten die hij in 1988 aan [geïntimeerde] heeft verkocht en in 1995 heeft teruggekocht, en die vervolgens in varkensrechten zijn omgezet.
Volgens [geïntimeerde] heeft Bureau Heffingen haar telefonisch meegedeeld dat de omzetting van mestproductierechten (kilo's fosfaat) naar varkensrechten er voor [appellant 1.] toe heeft geleid dat op grond van deze berekeningen het totaal aan mestproductierechten 5762 kg bedroeg, welk totaal is omgezet in 701 varkenseenheden, voor welke varkenseenheden [appellant 1.] de subsidie heeft ontvangen. Bureau Heffingen is echter volgens [geïntimeerde] alleen bereid de onderliggende stukken hiervan te verstrekken als [appellant 1.] hiervoor toestemming geeft.
is nog niet in de gelegenheid geweest op deze stellingen van [geïntimeerde] te reageren.
6.5
Het hof heeft in rechtsoverweging 4.14 van het tussenarrest van 14 augustus 2012 geoordeeld dat de subsidie die is verleend met betrekking tot de door [geïntimeerde] in 1995 aan [appellant 1.] verkochte mestproductierechten lager was dan het bedrag dat [appellant 1.] [geïntimeerde] heeft betaald voor de door [geïntimeerde] (in 1995) verstrekte 4063 kg mestproductierechten. Voorts heeft het hof op grond daarvan overwogen dat [appellant 1.] op de van [geïntimeerde] verworven varkensrechten een verlies heeft geleden van ƒ 16.041, en dat in ieder geval dat bedrag in mindering moet worden gebracht op een eventuele meerwaarde op de bedrijfsgebouwen.
Hiermee heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. In beginsel is het hof hieraan in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen daaromtrent.
6.6
[appellant 1.] heeft niet bewezen dat zijn rechten na 1995 opnieuw zijn gekort, nu bewijsstukken daaromtrent ontbreken.
Het hof ziet aanleiding de zojuist weergegeven (bindende) eindbeslissing in heroverweging te nemen, omdat deze mogelijk berust op een onjuiste grondslag.
Het hof heeft naar aanleiding van de akten van beide partijen opnieuw onderzocht op welke wijze in de WHV de omzetting van mestproductierechten naar varkensrechten is geregeld. Het komt vooralsnog tot de conclusie dat het in zijn eerdere oordeel in het tussenarrest van 14 augustus 2012 (rechtsoverweging 4.13) ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het bepaalde in artikel 2 aanhef en onder b WHV. Deze bepaling houdt in dat voor de toepassing van de WHV "het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen telkens [wordt] vermenigvuldigd met 10/7, behalve het niet-gebonden mestproductierecht dat geldt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360)."
Bij de berekening van de mestproductierechten heeft het hof in het eerdere tussenarrest onder meer artikel 6 lid 6 WHV gehanteerd volgens welke bepaling "het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, ten hoogste het aantal [is] dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te vermeerderen met het grondgebonden mestproductierecht geldend met betrekking tot 1996 en de som te delen door 7,4 kg fosfaat." Gelet op artikel 2 WHV heeft het hof bij deze berekening de omvang van het mestproductierecht van [appellant 1.] ten onrechte gesteld op 4063 kg, te weten aan grondgebonden rechten 98 kg en aan niet-grondgebonden rechten 3965 kg (zijnde de omvang van het door [geïntimeerde] aan [appellant 1.] in 1996 terugverkochte mestquotum). Dit laatste getal had immers moeten worden vermenigvuldigd met 10/7. Vermenigvuldiging van 3965 kg met 10/7 leidt tot een totaal van 5664 kg. Wanneer daaraan de 98 kg aan grondgebonden rechten wordt toegevoegd leidt dit tot een totaal van 5762 kg mestproductierechten die moeten worden omgezet in varkensrechten. Op grond van de WHV wordt dit totaal evenwel met 10% gekort (artikel 6 lid 1 WHV), zodat [5762 -/- 576 =] 5186 kg aan in varkensrechten om te zetten mestproductierechten resteert.
In rechtsoverweging 4.13 van zijn tussenarrest heeft het hof voorts overwogen dat het aantal varkensrechten dat aan een bedrijf toekomt wordt verkregen door de totale aan dat bedrijf toekomende mestreferentiehoeveelheid te delen door 7,4; het hof volhardt bij dit – door beide partijen onderschreven – onderdeel van zijn beslissing. Deze deling leidt tot een totaal van (afgerond) [5186 : 7,4 =] 701 varkensrechten, hetgeen geheel correspondeert met de aan [appellant 1.] na de omrekening toegedeelde varkensrechten.
Op grond van deze nieuwe berekening zou dan moeten worden geconcludeerd dat [appellant 1.] geen verlies heeft geleden bij de omzetting van mestproductierechten in varkensrechten. Dan dient te worden teruggekomen van de beslissing dat [appellant 1.] in ieder geval ƒ 16.041 in mindering kan brengen op een eventuele meerwaarde op de bedrijfsgebouwen.
6.7
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich met betrekking tot deze herziene berekening van de varkensrechten uit te laten. [appellant 1.] dient daarbij op de voet van artikel 22 Rv de brief van het Bureau Heffingen over te leggen waarin dit de varkensrechten van [appellant 1.] heeft berekend
.Tevens kunnen partijen desgewenst een berekening overleggen van het bedrag dat [geïntimeerde] toekomt, gelet op hetgeen door het hof in de tussenarresten van 14 augustus 2012 en heden is overwogen inzake de al dan niet in mindering te brengen posten
6.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een nadere akte, eerst door [appellant 1.] en vervolgens door [geïntimeerde].

7.De uitspraak

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 12 november 2013 voor het nemen van een nadere akte, eerst door [appellant 1.] en vervolgens door [geïntimeerde].
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, J.R. Sijmonsma en Th.C.M. Hendriks-Jansen, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 oktober 2013.