Het hof overweegt als volgt.
De getuige [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels] heeft verklaard over een gesprek dat hij samen met [X.] in de twee weken voorafgaand aan 18 maart 2007, de datum waarop het contract van [appellant] zou aflopen, met [appellant] heeft gehad. Tijdens dat gesprek is volgens de getuige aan [appellant] medegedeeld dat het na 18 maart 2007 voor hem ophield. Vaststaat dat behalve [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels], [X.] en [appellant] er verder niemand bij dat gesprek aanwezig was. Weliswaar heeft ook de getuige [getuige 1.] verklaard te hebben gehoord dat het contract van [appellant] niet zou worden verlengd, maar het betreft hier een verklaring van horen zeggen, terwijl deze getuige niet heeft verklaard dat vóór 18 maart 2007 aan [appellant] is medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Ook de verklaring van de in enquête gehoorde getuige [getuige 2.] is er een van horen zeggen. Deze getuige h eeft verklaard dat hij binnen [Assurantiewinkels] te horen had gekregen dat het contract van [appellant] niet zou worden verlengd en dat [appellant] enkel zo nu en dan op kantoor zou komen om zijn dossiers te completeren. De getuige vermoedt dat deze mededeling is gedaan vóórdat het contract van [appellant] afliep, maar kan het niet voor 100% garanderen. De getuige heeft niet verklaard dat vóór 18 maart 2007 aan [appellant] was medegedeeld dat de met hem gesloten arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.
Wat betreft de in enquête gehoorde getuigen is derhalve enkel de verklaring van de getuige [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels] gebaseerd op rechtstreekse waarneming en zijn de verklaringen van de getuigen [getuige 1.] en [getuige 2.] gebaseerd op wat zij van [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels] en [X.] hebben vernomen, waarbij het hof herhaalt dat de beide laatstgenoemde getuigen niet hebben verklaard dat vóór 18 maart 2007 aan [appellant] was medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.
Tegenover de verklaring van [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels] staat de verklaring van de andere deelnemer aan het gesprek, [appellant]. Hij heeft, als getuige gehoord, juist verklaard dat er vóór 18 maart 2007 zijdens [Assurantiewinkels] nooit is gesproken over het al dan niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst.
Feiten en omstandigheden die de verklaring van de getuige [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels] ondersteunen, acht het hof in onvoldoende mate aanwezig. De vaststaande feiten dat [appellant] ook na 18 maart 2007 op het kantoor van [Assurantiewinkels] werkzaamheden heeft verricht (zie rov. 4.1.4) alsmede dat bij brief van 11 mei 2007 met terugwerkende kracht het dienstverband met [appellant] per 18 maart 2007 is beëindigd (zie rov. 4.1.8), passen veeleer in de lezing van [appellant] dat ná 18 maart 2007 de met hem gesloten arbeidsovereenkomst (zie rov. 4.1.1) stilzwijgend is voortgezet. Ook de twee concept-arbeidsovereenkomsten die [Assurantiewinkels] bij gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep in het geding heeft gebracht en die zijn gehecht aan het van die zitting opgemaakte proces-verbaal, ondersteunen de lezing van [Assurantiewinkels] niet. De beide concept-contracten betreffen arbeidsovereenkomsten die door [Assurantiewinkels] met [appellant] zouden worden aangegaan met ingang van 18 maart 2007. Beide concept-contracten zijn, naar [Assurantiewinkels] stelt, voorzien van de handtekening van haar directeuren, maar uit niets blijkt dat [appellant] het eens was met de in de beide concepten vastgelegde afspraken. [appellant] heeft als getuige verklaard dat hij na 18 maart 2007 van [Assurantiewinkels] geen concept-arbeidsovereenkomsten heeft gekregen. Enkel tijdens het laatste gesprek dat hij op 10 mei 2007 met [X.] en [directeur-grootaandeelhouder van Assurantiewinkels] heeft gehad, is hem wel een stuk onder de neus gelegd, maar daarvan heeft hij geen notitie kunnen nemen en hij heeft dat stuk ook niet mee mogen nemen, aldus [appellant] in zijn getuigenverklaring. Los van dit alles kan aan deze bescheiden als zodanig niet enig bewijs worden ontleend dat [Assurantiewinkels] met [appellant] een (nieuw) contract wilde sluiten met het oog op de afwerking door [appellant] van de lopende zaken. De data die op beide stukken staan, zijn immers van ná 18 maart 2007. Het eerste concept betreft een arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden ingaande 18 maart 2007 en dateert van 11 april 2007. Het tweede concept betreft een arbeidsovereenkomst eveneens ingaande op
18 maart 2007, maar slechts voor de duur van twee maanden en is gedateerd 10 mei 2007. Daarmee sluiten de beide concept-contracten niet aan bij het betoog van [Assurantiewinkels] dat vóór 18 maart 2007 met [appellant] was gesproken en dat zijn arbeidsovereenkomst niet stilzwijgend was verlengd. Ook zijn deze concept-contracten in regelrechte tegenspraak met de stellingen die [Assurantiewinkels] in haar conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft betrokken.
De slotsom is dat [Assurantiewinkels] niet in de bewijslevering is geslaagd. De grieven slagen.