ECLI:NL:GHSHE:2013:4705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
20-003855-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het gerechtshof in hoger beroep tegen ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel te gelasten. De rechtbank had op 14 november 2012 deze maatregel opgelegd, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Het hof heeft vastgesteld dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep tegen de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 509ff van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft zich derhalve onbevoegd verklaard om het hoger beroep van de verdachte te behandelen.

De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen en had zich schuldig gemaakt aan verschillende drugsdelicten, waaronder het verstrekken en verkopen van speed, MDMA, GHB en 4-hydroxyboterzuur. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn hoger beroep tegen de hoofdzaak, omdat het hoger beroep niet gericht was tegen enige beslissing in de hoofdzaak. Het hof heeft deze vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de hoofdzaak.

De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor de verdachte om zich te houden aan de voorwaarden van de ISD-maatregel en de rol van de verschillende gerechtshoven in het Nederlandse rechtssysteem. Het hof heeft de zaak afgesloten door te verklaren dat het niet bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep tegen de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, en heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003855-12
Uitspraak : 11 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
14 november 2012, parketnummer 02-811256-12 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, parketnummer 02-801177-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - :
  • feit 1: het verstrekken en/of verkopen van speed en/of MDMA, en
  • feit 2: het bereiden en verkopen en/of verstrekken van GHB, en
  • feit 3: het bereiden en verstrekken en/of verkopen van 4-hydroxyboterzuur,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist over in beslag genomen voorwerpen en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
(hierna: de ISD-maatregel)voor de duur van 2 jaar.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
  • de verdachte niet-ontvankelijk dient te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep voor zover gericht tegen de hoofdzaak;
  • het hoger beroep gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de tenuitvoerlegging te gelasten van de eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel, dient te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De raadsman heeft:
  • medegedeeld dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet is gericht tegen enige beslissing in de hoofdzaak;
  • primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel;
  • subsidiair bepleit dat het ingestelde hoger beroep dat is gericht tegen de tenuitvoerlegging van voornoemde vordering dient te worden verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep gericht tegen de hoofdzaak
De verdachte en zijn raadsman hebben bij schriftuur houdende grieven d.d. 15 november 2012 en ter terechtzitting medegedeeld dat het ingestelde hoger beroep alleen is gericht tegen de van het vonnis van de rechtbank deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-801177-10. Het hoger beroep is niet gericht tegen enige beslissing in de hoofdzaak met parketnummer 02-811256-12.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, gelet op dit standpunt van de verdediging, de verdachte geen belang heeft bij een behandeling in hoger beroep van de hoofdzaak en hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep voor zover gericht tegen de hoofdzaak.
Het hof zal, nu de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak nog niet is aangevangen en het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling van de hoofdzaak in hoger beroep, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dientengevolge zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn ingestelde hoger beroep voor zover gericht tegen de hoofdzaak met parketnummer 02-811256-12.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel onder parketnummer 02-801177-10 overweegt het hof als volgt.
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Breda d.d. 21 februari 2011 is - voor zover hier van belang - jegens verdachte de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar, en onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instantie.
De officier van justitie heeft op 17 september 2012 een schriftelijke vordering ingediend. Deze houdt in dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel wordt gelast, omdat de veroordeelde zich niet aan de gestelde algemene voorwaarde heeft gehouden, aangezien hij zich voor het einde van de hierboven genoemde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan één of meer strafbare feiten, zoals ten laste is gelegd in de inleidende dagvaarding met parketnummer 02-811256-12.
Bij vonnis van de rechtbank Breda d.d. 14 november 2012 is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelast. Namens de veroordeelde is op 15 november 2012 bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen die beslissing.
De uitleg van de vordering
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, nu de vordering ten onrechte is gebaseerd op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
Hoewel de bevoegdheidsvraag, die hieronder nader aan de orde zal worden gesteld, op zich vooraf gaat aan het door de verdediging opgeworpen verweer, zal het hof het punt van de wettelijke basis van de vordering toch hier aan de orde stellen. Het verweer betreft - naar het oordeel van het hof - immers allereerst de uitleg van de vordering. De uitleg van de vordering is van belang voor de beantwoording van de bevoegdheidsvraag.
Het hof constateert met de advocaat-generaal en de verdediging dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel door de officier van justitie is ingediend als een vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal, evenals de rechtbank, de vordering van de officier van justitie aldus begrijpen dat de officier van justitie heeft bedoeld aan deze vordering artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag te leggen. Zoals gebleken is uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, was het immers voor alle procespartijen duidelijk dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, en niet van een voorwaardelijk opgelegde straf, werd gevorderd. Het verweer van de verdediging, voor zover de uitleg van de vordering betreffend, wordt mitsdien verworpen.
De bevoegdheid van het hof
Ter terechtzitting heeft de voorzitter ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of dit hof bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep tegen bovengenoemde vordering tot tenuitvoerlegging.
De advocaat-generaal heeft hierop geconcludeerd dat het hof het hoger beroep gericht tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel dient te verwijzen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
De verdediging heeft zich - subsidiair - achter dit standpunt geschaard.
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, nu de vordering ten onrechte is gebaseerd op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman zich achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard.
Met betrekking tot de bevoegdheid om kennis te nemen van het door de verdachte ingestelde hoger beroep tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel overweegt het hof het navolgende.
In de onderhavige zaak is bij vonnis van de rechtbank Breda d.d. 14 november 2012, onder meer de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelast. Namens de veroordeelde is op 15 november 2012 beroep ingesteld tegen die beslissing.
Artikel 509ff, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
”Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van de artikelen 38r en 38s
(hof: van het Wetboek van Strafrecht)kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.”
Naar het oordeel van het hof volgt uit dit artikel dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij uitsluiting bevoegd is van het hoger beroep tegen de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel kennis te nemen. Het hof zal zich derhalve niet bevoegd verklaren tot kennisneming van het door de verdachte ingestelde hoger beroep tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.

BESLISSING

Het hof:
Verklaarthet door de verdachte ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de hoofdzaak met parketnummer 02-811256-12, niet-ontvankelijk;
Verklaartzich onbevoegd om kennis te nemen van het door de verdachte ingestelde hoger beroep tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, met parketnummer 02-801177-10.
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 11 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.