ECLI:NL:GHSHE:2013:4668

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
HV 200.125.815-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders na echtscheiding met deskundigenonderzoek

In deze zaak verzoekt de moeder om een zorgregeling met haar kind na een eerdere afwijzing door de rechtbank. De rechtbank had bepaald dat het kind, dat onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg, zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. De moeder gaat in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het kind, 13 jaar oud, grote weerstand toont tegen contact met de moeder. Deskundigen adviseren om het verzoek van de moeder af te wijzen, maar het hof besluit om een deskundigenonderzoek te gelasten om de situatie beter te begrijpen. Het hof benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en stelt forensische mediation voor om de onderlinge problemen op te lossen. De deskundige, mevrouw I. Sandig, wordt benoemd om onderzoek te doen naar de weerstand van het kind en om de ouders te begeleiden in het contact. De kosten van het onderzoek worden voorlopig door de staat gedragen. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot de resultaten van het deskundigenonderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 september 2013
Zaaknummer: HV 200.125.815/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/243101 / FA RK 11-5691
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Türk,
tegen
[de vader],
wonende te[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.G. Dictus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) van 29 januari 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2013, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de omgang/het contact tussen de moeder en de hierna nader te noemen minderjarige [de zoon], en dat alsnog wordt bepaald dat er omgang/contact dient plaats te vinden dan wel dient te worden vastgesteld op een door het hof te bepalen wijze, zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2013, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Türk;
  • de vader, bijgestaan door mr. Dictus;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad];
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger stichting].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2012;
  • de brief met als bijlage het proces-dossier eerste aanleg d.d. 25 april 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 juli 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 17 juli 2013;
  • het faxbericht (tevens per brief ontvangen) met bijlagen van de stichting d.d. 24 juli 2013,
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 30 juli 2013;
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 5 augustus 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 14 oktober 1999 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] uit. [de zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vader
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 juni 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat [de zoon] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. Daarnaast heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 2.6.5. van die beschikking het verzoek van de moeder tot vaststelling van een contactregeling tussen haar en [de zoon] afgewezen. Hoewel de rechtbank deze afwijzing niet in het dictum heeft opgenomen, houdt het hof het er voor dat het oordeel van de rechtbank ten aanzien van vaststelling van een contactregeling voor beide partijen duidelijk is, temeer nu de moeder van deze afwijzing in hoger beroep is gekomen en de vader terzake verweer heeft gevoerd.
3.3.
[de zoon] staat sinds 23 januari 2012 onder toezicht van de stichting. Deze ondertoezicht-stelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) verlengd van 23 januari 2013 tot 24 januari 2014.
3.4.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder heeft in haar beroepschrift gesteld dat de rechtbank ten onrechte de contactregeling tussen [de zoon] en haar heeft afgewezen c.q. niet heeft vastgesteld. Zij acht het wel in het belang van [de zoon] dat er contact/omgang tussen haar en [de zoon] zal plaatsvinden.
De moeder acht het geïndiceerd dat nadere begeleiding c.q. ondersteuning van deskundige derden plaatsvindt, zodanig dat wel contact c.q. omgang tussen de moeder en [de zoon] kan plaatsvinden, dan wel wordt gestimuleerd, dan wel met begeleiding wordt vastgesteld.
3.5.1.
Voorts heeft de advocaat van de moeder in haar brief aan het hof van 17 juli 2013 namens de moeder de raadsrapporten van 21 oktober 2011 en 13 december 2011 geanalyseerd en heeft zij de ervaringen van de moeder beschreven ten aanzien van de begeleide omgangscontacten in het kader van de omgangsbegeleiding door Juzt in de periode februari tot juli 2012. Tevens is namens de moeder in die brief de gang van zaken beschreven ten aanzien van de door Juzt geadviseerde intensieve oudergesprekken en zijn daaruit conclusies getrokken.
Ter zitting heeft de moeder - kort samengevat - daaraan toegevoegd dat zij vooruit wil kijken en in dat kader graag omgang wenst met [de zoon]. Deze omgang dient, in het belang van [de zoon], geleidelijk te worden opgebouwd, waarbij de moeder - voor wat de aanvangsperiode betreft - denkt aan contact gedurende twee uur per veertien dagen. Na vier weken zouden deze contacten dienen te worden geëvalueerd om vervolgens, bij een positieve evaluatie, de contacten uit te breiden naar drie uur per veertien dagen.
Tot slot wenst de moeder een nader onderzoek naar de weerstand die [de zoon] tijdens de voornoemde contacten met de moeder bij Juzt heeft laten zien.
De moeder vindt het belangrijk dat [de zoon] mag ervaren dat zij moeite voor hem doet.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
In de eerste plaats stelt de vader dat de moeder niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. De moeder heeft geen belang bij het instellen van het hoger beroep nu zowel zij als de vader zich bereid hebben verklaard om deel te nemen aan oudergesprekken bij Juzt. Door het instellen van het onderhavige beroep wordt dit traject niet versneld of beïnvloed.
In de tweede plaats is de stichting tijdens de ondertoezichtstelling belast met de uitvoering en invulling van de omgangsregeling. Indien de moeder niet akkoord is met de huidige beperkingen van de omgangsregeling, dan dient zij een procedure tegen de stichting te starten.
Voor het geval het hof oordeelt dat de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep, dan dient dit beroep te worden afgewezen. Er is op dit moment feitelijk geen omgang tussen [de zoon] en de moeder. De vader acht dit momenteel niet in het belang van [de zoon]. Zoals blijkt uit het rapport van Juzt van 27 september 2012 is het niet gelukt om structureel contact tussen [de zoon] en zijn moeder tot stand te brengen en vast te houden.
De vader heeft tot slot gesteld dat sprake is van een vechtscheiding, onvoldoende inzicht van de ouders in de gevolgen daarvan op [de zoon] en dat er geen, althans gebrekkige communicatie tussen de ouders plaatsvindt. Afhankelijk van de uitkomst en het verloop van de oudergesprekken bij Juzt kunnen wellicht nadere afspraken worden gemaakt.
Ter zitting heeft de vader - kort samengevat - daaraan toegevoegd dat hij wil meewerken aan het geadviseerde persoonlijkheidsonderzoek en dat hij verrast was dat de intensieve oudergesprekken bij Juzt zo snel zijn beëindigd. De vader zou deze gesprekken graag voortzetten.
Hoewel de vader heeft verklaard het belang van het contact tussen de moeder en [de zoon] in te zien, is hij wel van mening dat dit contact pas kan plaatsvinden wanneer de ouders de onderlinge contacten herstellen en het contact tussen de moeder en [de zoon] onbelast is.
3.7.
De stichting heeft ter zitting benadrukt dat de huidige situatie - waarin geen contact tussen de moeder en [de zoon] plaatsvindt - een zorgelijke ontwikkeling is. De gezinsvoogd (in samenwerking met een gedragswetenschapper) dient [de zoon] voor te bereiden op het hebben van contact met de moeder en hem vervolgens hierbij te begeleiden.
Het is verder de taak van de vader om [de zoon] te stimuleren om contact met de moeder te hebben, aldus de stichting.
Daarnaast heeft de stichting benadrukt dat de moeder betrokken dient te worden bij de hulpverlening welke door bureau Maks wordt geboden in verband met de autistische problematiek waar [de zoon] mee kampt.
Voorts acht de stichting het van belang dat het (door Juzt eerder geadviseerde) persoonlijkheidsonderzoek van de ouders gaat plaatsvinden. Bovendien dient er een onderzoek te komen naar de weerstand die [de zoon] in zijn contacten met de moeder laat zien.
3.8.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het de rol van de vader is om aan [de zoon] te laten weten dat het goed is contact met de moeder te hebben en dat hij hem hiervoor toestemming geeft. In dit geval is er, mede gelet op de problematiek van [de zoon], speciale begeleiding nodig door bureau Maks, waarbij ook de moeder dient te worden betrokken.
3.9.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de vader en de moeder niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om als ouders van [de zoon] met elkaar te communiceren en daardoor het tussen hen bestaande geschil over het contact tussen de moeder en [de zoon] niet zelfstandig kunnen oplossen.
De ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het feit dat [de zoon] hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, heeft er inmiddels toe geleid dat [de zoon] onder toezicht van de stichting is gesteld. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [de zoon] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van [de zoon] dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren.
3.9.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof met partijen de mogelijkheden om voornoemde problematiek op te lossen door middel van forensische mediation besproken. Forensische mediation is een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 194 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij mediationtechnieken worden gehanteerd.
Het hof acht in deze zaak forensische mediation noodzakelijk, omdat een beslissing van het hof op het thans voorliggende geschil de daadwerkelijke onderliggende problematiek van partijen niet oplost.
3.9.3.
Het hof wijst partijen op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het deskundigenonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.9.4.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om binnen één week na de mondelinge behandeling in hoger beroep een voorstel voor een deskundige te doen die zij in het kader van de forensische mediation van belang achten.
De moeder heeft in de brief van 31 juli 2013 hiervan gebruik gemaakt. De deskundige dient naar de mening van de moeder onafhankelijk te zijn en niet verbonden te zijn aan de stichting of vaak door de stichting te worden ingeschakeld. Om het gedrag van [de zoon] te analyseren stelt de moeder voor een zelfstandig praktijk voerende gedragsdeskundige/kinderpsycholoog te benoemen. De moeder gaat ermee akkoord dat de onderzoeksvragen door het hof worden geformuleerd. Daarbij acht de moeder het van belang dat onderzocht wordt waarop de weerstand van [de zoon] om omgang te hebben met de moeder is gestoeld en hoe die weerstand doorbroken kan worden.
De vader heeft in de brief van 5 augustus 2013 het hof bericht dat hij geen voorkeur voor een bepaalde deskundige heeft en overigens ook geen aanvullende vragen.
3.9.5.
Gelet op het voorgaande zal het hof mevrouw I. Sandig, psycholoog, gevestigd en kantoorhoudende aan [adres] [postcode]) te [kantoorplaats] benoemen tot deskundige en bepalen dat zij zich kan laten bijstaan door de heer mr. L.J.G. de Haas (advocaat) te [plaats].
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.9.6.
De deskundige - die zich bereid heeft verklaard de forensische mediation te verrichten wordt verzocht:
onderzoek te doen naar de problematiek van [de zoon], met name naar de weerstand van [de zoon] om omgang met de moeder te hebben;
te onderzoeken op welke wijze deze weerstand doorbroken kan worden en de beide ouders te begeleiden in het omgaan met die weerstand;
in de loop van oktober 2013 omgangscontacten tussen de moeder en [de zoon] te bewerkstelligen, waarbij een voorzichtig begin wordt gemaakt met het contact tussen de moeder en [de zoon] onder begeleiding van de deskundige(n);
d. tijdens de onderzoeksfase gesprekken met partijen te voeren en zo mogelijk met
toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat partijen in het belang van
[de zoon] constructief overleg gaan voeren met betrekking tot hetgeen hen thans
verdeeld houdt en waar mogelijk hun geschil zullen beëindigen.
Partijen dienen de deskundige
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 13 maart 2014pro forma, teneinde de forensische mediation te laten plaatsvinden.
3.9.7.
Het hof verzoekt de deskundige te rapporteren en te adviseren omtrent de bovenstaande onder 3.9.6. sub a. t/m d. vermelde vraagpunten en eventuele bevindingen die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de zoon].
3.9.8.
De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het deskundigenonderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden.
3.9.9.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Nu vast staat dat partijen op basis van een toevoeging procederen en de kosten van de forensische mediation niet zelf kunnen dragen, zullen de kosten van de deskundige voorlopig ten laste worden gebracht van het Rijk. Het hof gaat er daarbij voorshands vanuit dat de kosten van het deskundigenonderzoek (daaronder begrepen de kosten van mr. de Haas) een bedrag van € 4.500,--, inclusief BTW, niet te boven zullen gaan. Mocht tijdens het deskundigenonderzoek blijken dat dit bedrag dreigt te worden overschreden, dan dient de deskundige tijdig hierover met het hof in overleg te treden.
3.10.
Gelet op het vorenstaande wordt thans als volgt beslist.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundige mevrouw drs. I Sandig (psycholoog), gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] te [kantoorplaats] en bepaalt dat deze zich kan doen bijstaan door de heer mr. L.J.G. de Haas (advocaat), gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats], Postbus [postbusnummer], [postcode] [plaats];
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken in tweevoud ter beschikking van de deskundige zullen stellen en alle door deze en mr. de Haas gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat het de deskundige vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar haar inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundige tijdig vóór 13 maart 2014 het hof (postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch) schriftelijk zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundige bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundige een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant;
bepaalt dat de kosten van de deskundige, daaronder begrepen de kosten van mr. de Haas, door de griffier zullen worden betaald en ten laste zullen komen van 's Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.9.9. bepaalde;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aan tot 13 maart 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, M.J.C. Koens, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2013.