7.1.Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan en deze waar nodig nog zal aanvullen.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- Partijen hebben op 1 november 2004 een arbeidsovereenkomst gesloten, krachtens welke [geïntimeerde] met ingang van 1 november 2004 bij [appellante] in dienst is getreden als servicemonteur, afdeling service en installatie;
- De ongeveer 65 servicemonteurs van [appellante] verrichten onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan pompen en elektronische besturingsapparaten (waaronder kassa- en betalingssystemen) voor benzinestations en reizen daartoe dagelijks van door storing getroffen benzinestation naar benzinestation;
- Het werkgebied van [geïntimeerde] was Zuid-Nederland en een gedeelte van Midden-Nederland;
- Zijn brutosalaris bedroeg laatstelijk, op basis van een 40-urige werkweek € 2.763,31 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
- Bij brief van 16 februari 2011 heeft [appellante] [geïntimeerde] het volgende bericht:
“In vervolg op ons gesprek van 15 februari 2011 berichten wij u als volgt.
Aanleiding van het gesprek was, dat wij een analyse hebben gemaakt van de productiviteit van de monteurs.
Gebleken is dat uw productiviteit, vergeleken met die van uw collega’s, in verhouding tot de door u geschreven uren, opvallend laag is. Om die reden hebben wij de door u ingevulde weekstaten nogmaals bekeken. Op deze weekstaten worden ondermeer de aanvang- en vertrektijden geregistreerd waarop u de tankstations op komt rijden en weer verlaat. Opvallend is met name dat de tijd die u schrijft tussen de interventies (de reisuren) in veel gevallen extreem lang is. Tijdens het gesprek hebben wij u daarvan een aantal voorbeelden laten zien.
Wij hebben u verzocht om een reactie op onze bevindingen. U hebt – ook nadat wij daar meerdere malen om hebben gevraagd – geen enkele verklaring gegeven voor de extreem lange reistijden. U hebt alleen aangegeven dat “het wel eens voorkomt” dat u een langere pauze neemt dan het toegestane half uur.
Dat u op uw weekstaten zeer regelmatig substantieel onjuiste tijden hebt vermeld (en daarvoor betaling hebt verkregen) en daarvoor desgevraagd geen enkele, laat staan een deugdelijke verklaring hebt gegeven (terwijl een verklaring, gezien de omvang van de afwijkingen van de normale reisuren absoluut van u verlangd mag worden), is voor [appellante] volstrekt onacceptabel. Deze omstandigheden vormen, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, voor [appellante] een dringende reden om u bij deze op staande voet te ontslaan. Wij berichten u dan ook dat uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang is beëindigd.
Uitdrukkelijk stellen wij u aansprakelijk voor alle schade die wij hebben geleden en eventueel nog zullen lijden tengevolge van uw handelwijze.
Wij zullen contact met u opnemen voor het maken van een afspraak voor het ophalen van de bedrijfsauto en de overige in uw bezit zijnde bedrijfseigendommen. (…)”;
- Nadat [geïntimeerde] eerst zelf, op 17 februari 2011, en later bij brief van zijn gemachtigde d.d. 25 februari 2011 de nietigheid van het ontslag had ingeroepen, zijn bij de kantonrechter te Rotterdam twee procedures aanhangig gemaakt: een kort geding door [geïntimeerde], strekkende tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, en een voorwaardelijke ontbindingsprocedure door [appellante], strekkende tot de (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
- bij vonnis van 13 mei 2011 heeft de kantonrechter in kort geding [appellante] veroordeeld tot doorbetaling van loon en vakantietoeslag over de periode vanaf januari 2011 tot de datum van de beëindiging van de het dienstverband, waarbij zij, samengevat, overwoog, dat waarschijnlijk is dat het ontslag op staande voet geen stand zou houden in een bodemprocedure, enerzijds omdat op 15 februari 2011 het beginsel van hoor- en wederhoor niet werd nagekomen en anderzijds omdat in de gegeven omstandigheden een ontslag op staande voet een disproportionele reactie zou zijn op het mogelijk schrijven van te veel reisuren;
- Bij beschikking van eveneens 13 mei 2011 ontbond de kantonrechter – uitsluitend voor het geval, dat tussen partijen onherroepelijk komt vast te staan, dat de arbeidsovereenkomst na 16 februari 2011 voortduurt – de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2011 onder toekenning van een vergoeding op basis van C = 0,7;
- Tegen het vonnis van 13 mei 2011 werd geen hoger beroep ingesteld en [appellante] maakte geen gebruik van haar bevoegdheid het ontbindingsverzoek in te trekken, nadat de kantonrechter haar voornemen tot ontbinding op genoemde termijn en onder toekenning van de genoemde vergoeding had kenbaar gemaakt;
- [appellante] heeft wel uitvoering gegeven aan de inhoud van het vonnis, maar heeft de vergoeding krachtens ontbindingsbeschikking tot op heden niet betaald.