GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.086.400/01
arrest van 8 oktober 2013
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.A.J. Delescen te Roermond,
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.W.M. Beckx te Roermond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 maart 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 99090/HA ZA 10-116 gewezen vonnis van 2 maart 2011.
6 Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 27 maart 2012;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 3 juli 2012;
- de memorie na comparitie van [appellant] met producties 4 tot en met 16;
- de antwoordmemorie na comparitie van [geïntimeerde] met producties 3 tot en met 14.
Partijen hebben arrest gevraagd.
7 De verdere beoordeling
7.1.Bij genoemd tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 3 juli 2012. Het hof heeft in genoemd arrest het volgende tot uitgangspunt genomen:
a. Bij arrest van 21 juli 2009 heeft dit hof voor recht verklaard dat [geïntimeerde] op 27 oktober 2005 onrechtmatig tegenover [appellant] heeft gehandeld en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die daarvan het gevolg is. [geïntimeerde] is veroordeeld tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat (r.o. 4.2.4).
b. [geïntimeerde] heeft ter zake van deze schade inmiddels € 2.055,60 en € 5.000,00 aan [appellant] voldaan (r.o. 4.2.5).
c. [appellant] dient te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat er sprake is van
blijvendeklachten en beperkingen en dat deze blijvende klachten en beperkingen het gevolg zijn van de mishandeling door [geïntimeerde] (r.o. 4.11).
d. Vaststaat dat [geïntimeerde] als gevolg van de mishandeling een tibiaplateaufractuur heeft opgelopen. Het hof gaat ervan uit dat plaatsing van een knieprothese in februari 2007 (mede) het gevolg is geweest van de mishandeling in 2005. Het hof gaat er ook vanuit dat er (mede) als gevolg van de mishandeling sprake is van psychische klachten van [appellant] (r.o. 4.11).
e. Niet staat vast dat de gestelde blijvende arbeidsongeschiktheid van [appellant] geheel te wijten is aan de mishandeling door [geïntimeerde] (r.o. 4.11).
f. [appellant] dient nadere informatie te verstrekken in het licht van het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn plicht zijn schade te beperken door het niet aanvaarden van passende arbeid dan wel niet volledig mee te werken aan de door de werkgever aangeboden re-integratie (r.o. 4.12).
g. [appellant] dient nadere medische informatie over te leggen in het licht van de – niet weersproken – stelling van [geïntimeerde] dat er sprake was van pre-existente klachten van [appellant] (r.o. 4.13).
h. [appellant] dient nadere informatie te verstrekken over de uitkering van € 33.200,00 die door ASR in maart 2006 aan hem is gedaan na een ongeval op 29 maart 2003 (r.o. 4.2.6 en 4.13).
i. [appellant] dient nadere informatie te verstrekken met betrekking tot zijn inkomsten voor en na de mishandeling, de door hem gestelde schadeposten betreffende huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid, eventuele aanpassingen aan zijn woning en kosten medische behandeling en therapie en rechtsbijstand (r.o. 4.15 t/m 4.18).
j. [geïntimeerde] dient recente informatie over zijn inkomens- en vermogenssituatie over te leggen (r.o. 4.19).
7.2.In het proces-verbaal van de comparitie is vermeld dat in geval van voortprocederen [appellant] de voor de comparitie overgelegde stukken in het geding zal brengen en informatie zal verstrekken over een mogelijke aanvullende uitkering van het PGGM. [geïntimeerde] zal in dat geval eveneens de voor de comparitie toegezonden stukken in het geding brengen en inlichtingen verschaffen over twee levensverzekeringsuitkeringen.
7.3.1.De memorie van antwoord na comparitie van [appellant] van 26 februari 2013 is vrijwel woordelijk gelijk aan de memorie na tussenarrest tevens inbreng nadere producties van 3 juli 2012. [appellant] heeft bij de memorie van 26 februari 2013 de aan de memorie van 3 juli 2012 gehechte producties 4 tot en met 15 ingebracht en als productie 16 een aan hem gericht e-mailbericht van 24 juli 2012 van [manager pensioenadvies van PFZW], manager pensioenadvies van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (verder: PFZW). In dit bericht staat dat [appellant] op dat moment een uitkering ontvangt van het UWV van 70% van zijn laatstverdiende salaris en daardoor geen aanvullende uitkering van het PFZW. Daarbij is vermeld dat hij wel premievrije pensioenopbouw heeft tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid.
7.3.2.Voorafgaand aan de comparitie had [appellant] nog twee producties, 16 en 17, aan het hof en de wederpartij toegestuurd, producties niet aan de laatste memorie zijn gehecht. Het betreft overzichten Eigen risico van de IZZ zorgverzekeraar voor 2008 tot en met 2012 en een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 19 juni 2012 van de verzekeringsarts [de verzekeringsarts].
7.4.[geïntimeerde] heeft bij zijn antwoordmemorie na comparitie naast de voorafgaand aan de comparitie toegezonden stukken (producties 3 tot en met 6) nog acht producties overgelegd, waaronder een uitkeringsspecificatie van de WAO-uitkering van [geïntimeerde] over de maand januari 2013, de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2011, zijn aangifte inkomstenbelasting 2012, polis levensverzekering RVS en winstbrieven 2010. Op deze nieuw overgelegde stukken heeft [appellant] nog niet kunnen reageren. [appellant] wordt in de gelegenheid gesteld dat bij het eerstvolgende processtuk te doen.
7.5.1.[geïntimeerde] heeft opgemerkt dat [appellant] heeft verzuimd om de gevraagde informatie over een mogelijke uitkering van het PGGM over te leggen. Het hof is echter van oordeel dat [appellant] aan het verzoek van het hof heeft voldaan door overlegging van het emailbericht van het PFZW. Het PGGM is immers de pensioenuitvoerder van het PFWZ.Op basis van het door [appellant] overgelegde bericht gaat het hof er van uit dat [appellant] medio 2012 geen aanvullende uitkering medio ontving van PFWZ. Tevens leidt het hof uit dit bericht af dat de pensioenopbouw van [appellant] premievrij wordt voortgezet tijdens zijn arbeidsongeschiktheid, waaruit het hof de conclusie trekt dat [appellant] geen pensioenschade lijdt als gevolg van de mishandeling.
7.5.2.[geïntimeerde] heeft ook opgemerkt dat [appellant] verzuimd heeft de producties 16 en 17 aan zijn memorie te hechten en dat het hof om die reden die producties buiten beschouwing moet laten. Het is juist dat [appellant] die producties ten onrechte niet aan zijn memorie heeft gehecht. Omdat die producties echter op de comparitie zijn besproken en omdat [geïntimeerde] er ook op reageert in zijn antwoordmemorie beschouwt het hof deze stukken als in de procedure overgelegd en zal het hof met deze producties rekening houden.
7.6.[geïntimeerde] heeft verder gesteld dat [appellant] te weinig informatie heeft verschaft over zijn uitkering, dat hij niet alle relevante verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages in het geding heeft gebracht en dat hij niet het volledige huisartsenjournaal over vijf jaar voorafgaand aan de mishandeling in het geding heeft gebracht. Ook heeft [geïntimeerde] de indruk dat het huisartsenjournaal op sommige plaatsen is gekuist, omdat niet achter elke datum tekst is geschreven. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] door middel van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij als gevolg van de mishandeling blijvende klachten en beperkingen heeft.
7.7.1.Het hof is het met [geïntimeerde] eens dat [appellant] kennelijk niet alle relevante verzekeringskundige en arbeidsdeskundige rapportages van het UWV heeft overgelegd. [appellant] geeft dat ook toe: hij stelt dat de gegevens bij het UWV zijn opgevraagd en dat deze ten tijde van het indienen van het processtuk nog niet voorhanden waren. [appellant] schreef dat echter ook al in de memorie van 3 juli 2012. Omdat tussen die memorie en de memorie na comparitie een periode van bijna 8 maanden zit, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen waarom [appellant] bij zijn laatste memorie niet meer informatie kon verschaffen. In het door [appellant] in het geding gebrachte rapport van de verzekeringsgeneeskundige [de verzekeringsarts] van 19 juni 2012 is vermeld dat [appellant] lijdt aan een ernstige psychische stoornis waardoor onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat. Over problemen gerelateerd aan de rechter knie is in dat rapport slechts vermeld dat [appellant] pijnklachten heeft. [appellant] dient alsnog alle relevante verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapporten bij het eerstvolgende processtuk in het geding te brengen.
7.7.2.[geïntimeerde] stelt ook terecht dat [appellant] niet heeft voldaan aan de wens van het hof om het huisartsenjournaal over de vijf jaar voorafgaand aan het ongeval over te leggen. Overgelegd is het journaal over de periode 31 januari 2001 tot en met 24 februari 2012. Het journaal over de periode van 27 oktober 2000 (vijf jaar voor de mishandeling) tot 31 januari 2001 moet derhalve door [appellant] bij het eerstvolgende processtuk nog in het geding worden gebracht. Het hof ziet vooralsnog onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat het journaal over de wel overgelegde periode onvolledig is.
7.7.3.Het hof benadrukt dat indien [appellant] opnieuw niet (volledig) voldoet aan het verzoek om gegevens te verstrekken, het hof daaraan de gevolgen kan verbinden die het hof geraden acht.
7.8.Het hof stelt vast dat op basis van de thans overgelegde stukken nog niet kan worden aangenomen dat [appellant] als gevolg van de mishandeling van 27 oktober 2005 volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geraakt. Het hof zal daarom deskundigen benoemen om het hof voor te lichten. Het hof zal een orthopeed of orthopedisch chirurg en, gezien de kennelijk ernstige psychische problematiek, een psychiater tot deskundigen benoemen. Het hof sluit niet uit dat daarna nog benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige nodig zal zijn. Omdat [geïntimeerde] heeft gesteld en onderbouwd dat [appellant] ook vóór de mishandeling al last had van lichamelijke en psychische problemen zal het hof de vragen voorleggen die door de Interdisciplinaire Werkgroep Medisch Deskundigen (IWMD) van de VU zijn opgesteld. Daarbij zal het hof aan de psychiater extra vragen stellen, die betrekking hebben op het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] onvoldoende heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht, door geen passende therapie zoals EMDR te volgen. De vraag of [appellant] ook anderszins onvoldoende aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan door geen passende arbeid te aanvaarden, zal bij de vraagstelling aan de arbeidsdeskundige ter sprake kunnen komen.
7.9.Zowel aan de orthopeed of orthopedisch chirurg als aan de psychiater zullen de volgende vragen worden voorgelegd: