In deze zaak gaat het om de adoptie van een kind door de biologische vader, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De man, die de biologische vader is van [kind 1], heeft verzocht om de afwijzing van de stiefouderadoptie te vernietigen en de adoptie uit te spreken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de adoptieprocedure niet mogelijk was voor de biologische ouder, wat de man betwist. Hij stelt dat de wetgever procedures heeft gecreëerd voor deze situatie en dat de rechtbank artikel 1:229 BW verkeerd heeft geïnterpreteerd. De man heeft DNA-onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt dat hij de biologische vader is van [kind 1].
Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder van [kind 1] gehoord, evenals de man en zijn advocaten. De vader van [kind 1] heeft middels een verklaring van geen bezwaar ingestemd met de adoptie. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante documenten en de argumenten van de man. Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek tot adoptie kennis te nemen en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof concludeert dat er geen beletselen zijn voor de adoptie door de biologische vader, aangezien aan de voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW is voldaan.
Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze het adoptieverzoek van de man heeft afgewezen en spreekt de adoptie van [kind 1] door de man uit. Tevens wordt bepaald dat de geslachtsnaam van [kind 1] na de adoptie de naam van de man zal zijn. Deze beslissing is genomen in het belang van [kind 1] en is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is gedaan door de rechters P.C.G. Brants, O.G.H. Milar en C.L.M. Smeets op 3 oktober 2013.