ECLI:NL:GHSHE:2013:4435

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
HD 200.092.275_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaringszaak verhuurder tegen vermeende huurder over huurovereenkomsten en illegaal afgenomen elektriciteit

In deze vrijwaringszaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [de man], en een vermeende huurder, aangeduid als [de vrouw]. De verhuurder vorderde vergoeding voor illegaal afgenomen elektriciteit, maar het hof oordeelde dat de verhuurder niet heeft bewezen dat er huurovereenkomsten zijn gesloten met de geïntimeerde, noch dat deze de kelders heeft gebruikt voor het aanbrengen van hennepinstallaties. De procedure volgde op eerdere tussenarresten van het hof, waarin bewijs was opgedragen aan de geïntimeerde. Tijdens de enquête en contra-enquête zijn verschillende getuigen gehoord, maar de verklaringen waren tegenstrijdig en onvoldoende om de vordering van de verhuurder te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet is geslaagd in het bewijs van haar stellingen, waardoor de vordering tot vergoeding van de elektriciteit werd afgewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Roermond en wees de vordering van de geïntimeerde af, waarbij zij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.092.275/01
arrest van 1 oktober 2013
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H.M.J. Offermans te Roermond,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.H.M. Skrotzki te Roermond,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 18 oktober 2011 en 27 november 2012in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond, onder zaaknummer 294975/CV EXPL 11-181 gewezen vonnis van 10 mei 2011.

10.Het tussenarrest van 27 november 2012

Bij genoemd arrest is aan [geïntimeerde] bewijs opgedragen en is iedere verdere beslissing aangehouden.

11.Het verdere verloop van de procedure

Dit blijkt uit:
-het proces-verbaal van de enquête van 5 februari 2013;
-de akte na enquête van 12 maart 2013 van [appellant] met twee producties;
-het proces-verbaal van de contra-enquête van 16 april 2013;
-het proces-verbaal van (voortzetting van) de contra-enquête van 19 juni 2013.
Partijen hebben arrest gevraagd.

12.De verdere beoordeling

12.1.
In het tussenarrest van 27 november 2012 is [geïntimeerde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat zij en [appellant] huurovereenkomsten hebben gesloten voor de huur van de respectieve kelderruimten op het adres [pand 1.] te [plaats 1.] en op het adres [pand 2.] en dat [appellant] de betreffende kelderruimten heeft gebruikt in de periode voorafgaand aan 22 oktober 2008 en daar hennepinstallaties heeft aangebracht.
12.2.
[geïntimeerde] heeft in enquête zichzelf, [getuige 1.] en haar zus, [getuige 2.] als getuigen doen horen. [appellant] heeft in contra-enquête [getuige 3.], [getuige 4.] en zichzelf als getuigen voorgebracht.
12.3.
Na de getuigenverhoren heeft [appellant] nog in het geding gebracht een afschrift van een arrest van de strafkamer van dit hof van 15 februari 2013, waarbij hij werd vrijgesproken van de in verband met de aanwezigheid van hennepinstallaties in bovengenoemde kelderruimte aan hem ten laste gelegde strafbare feiten. De advocaat van [appellant] heeft hierop gewezen. Dat oordeel bindt echter de civiele kamer van dit hof niet (HR 2 mei 2003, LJN AF 3807).
totstandkoming huurovereenkomsten
12.4.
Ten aanzien van dit onderdeel van de bewijsopdracht, de totstandkoming van huurovereenkomsten, heeft het hof in het tussenarrest van 27 november 2012 in r.o. 8.7-8.7.5, kort samengevat, overwogen dat de door [geïntimeerde] overgelegde kopieën van de schriftelijke en door [appellant] ondertekende huurovereenkomsten in het licht van diens gemotiveerde betwisting slechts een begin van bewijs opleveren. Dit betekent dat [geïntimeerde] andere feiten en omstandigheden dient te bewijzen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij met [appellant] de huurovereenkomsten heeft gesloten.
Om die reden gaat het hof voorbij aan de verklaring van de getuige [getuige 1.] op dit punt. Zij verklaart namelijk enkel dat zij bij de inval aan de politieagent de huurcontracten heeft overhandigd, niet wetend of dat originele dan wel kopieën waren. Over de door [geïntimeerde] gestelde totstandkoming van die huurovereenkomsten heeft deze getuige evenals als de getuige [getuige 2.] niets verklaard.
12.5.
[geïntimeerde] heeft als getuige daarover het volgende verklaard:

Ik kwam [appellant] tegen in de kroeg in [plaats 2.], ik weet niet meer welke kroeg. Ik hoorde toen via via, volgens mij via [getuige 3.], dat [appellant] een ruimte zocht voor opslag van spullen. Dat sprak mij wel aan. Ik heb daar in de kroeg met [appellant] en [getuige 3.] over gesproken. Wij hebben een keer afgesproken en zijn toen gaan kijken in de [straat 2.] en in [straat 1.]. We zijn eerst in [straat 1.] gaan kijken en een half jaar of een paar maanden later in de [straat 2.]. Ik ben samen met [appellant] gaan kijken; [getuige 3.] reed. Ik heb de kelderruimte laten zien, [appellant] vond het goed. Daarna hebben we over de prijs gesproken. Ik heb toen de contracten klaargemaakt, niet op de dag dat we zijn gaan kijken, dat is later gebeurd. [appellant] is bij mij thuis geweest in [plaats 3.]; hij is een paar keer bij mij geweest. De contracten zijn niet bij mij thuis opgesteld. Mijn vader heeft mij daarbij geholpen. Volgens mij heeft mijn vader het contract ingevuld, [appellant] was daarbij. De contracten zijn niet tegelijkertijd getekend. [appellant] heeft bij het tekenen van de contracten van mij de sleutels gekregen, dat waren sleutels van de voordeur. [appellant] heeft zelf andere sloten op de kelderruimtes gezet.
U houdt mij voor dat als ik over huurcontracten spreek, ik het steeds over beide contracten tegelijkertijd heb terwijl er een half jaar tussen zit. Het is zo lang geleden, ik weet het niet allemaal meer precies. Het contract voor [straat 1.] is als eerste getekend, dat was niet bij mijn vader thuis. Ik weet niet meer waar dat contract is getekend. Volgens mij in [plaats 1.], maar ik weet het niet meer zeker. Het contract voor de [straat 2.] is laterna opgesteld. Bij het opstellen van dit contract was de heer [appellant] en mijn vader aanwezig. Omdat ik de kelder in de [straat 2.] helemaal niet nodig had, heb ik die aan [appellant] verhuurd. [appellant] had mij dat ook gevraagd, omdat hij meer ruimte nodig had.
12.6.
Tegenover deze verklaring staat de verklaring van [appellant]. [appellant] ontkent als getuige dat hij de huurovereenkomsten heeft getekend. Hij herhaalt zijn in deze procedure aangevoerde stellingen, dat hij contact heeft gehad met de heer [getuige 4.], aan hem twee facturen dan wel twee blanco vellen heeft gegeven met daarop zijn firmanaam en handtekeningen erop en dat hij daarvoor 500 euro heeft gekregen. Daar was het hem om te doen. De verklaring van [appellant] wordt op dit punt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige 3.]. Deze verklaart dat hij [appellant] naar de meubelzaak van [getuige 4.] heeft gebracht en dat hij heeft gezien dat [appellant] twee blanco vellen met een briefhoofd heeft overhandigd, waarvan in ieder geval een vel was getekend door [appellant]. Ook verklaart [getuige 3.] dat hij heeft gezien dat [getuige 4.] aan [appellant] vijf briefjes van honderd euro heeft gegeven. [getuige 4.] daarentegen verklaart als getuige dat hij het verhaal van [getuige 3.], die bij hem heeft gewerkt maar die hij heeft ontslagen wegens diefstal, een raar verhaal vindt. Het zegt hem helemaal niets en hij kent [appellant] ook helemaal niet. Nu deze verklaringen tegenstrijdig zijn en het hof niet kan beoordelen of de verklaring van [getuige 4.] op dit laatste punt geloofwaardiger is dan die van [appellant] en [getuige 3.], laat het hof deze op dit punt buiten beschouwing. Ten slotte heeft [getuige 3.] verklaard dat hij nooit met [appellant] is gaan kijken naar panden in [plaats 1.] om die te huren.
12.7.
De verklaring van een partij omtrent door haar te bewijzen feiten kan geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (art. 164 lid 2 Rv). Van dit laatste is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).
Nu de verklaringen van [geïntimeerde] en [appellant] (en [getuige 3.]) op het punt van de ondertekening respectievelijk aangaan van de huurovereenkomsten tegenover elkaar staan, is er geen zodanig aanvullend bewijs voorhanden. Evenmin doet zich de situatie voor dat de verklaring van [geïntimeerde] voldoende is om het "begin van bewijs" (zie r.o. 12.3 van dit arrest, eerste volzin) te vervolmaken. Daarvoor was de bewijskracht van de betwiste stukken, te weten kopieën van een tweetal stukken waarop telkens de handtekening van [appellant] voorkwam, althans een handtekening die voor die van [appellant] moest doorgaan, te gering, en juist daarom was aan [geïntimeerde] bewijs opgedragen.
Dit alles betekent dat [geïntimeerde] op dit punt niet is geslaagd in de bewijslevering.
12.8.
[geïntimeerde] heeft haar vordering gebaseerd op de beweerdelijk met [appellant] gesloten huurovereenkomsten. Ook al is [geïntimeerde] niet geslaagd in het bewijs daarvan, dit doet er niet aan af dat ingeval komt vast te staan dat [appellant] ondanks het ontbreken van huurovereenkomsten de kelderruimten heeft gebruikt èn daarin hennepinstallaties heeft aangebracht, dit voor het hof aanleiding kan zijn de rechtsgronden aan te vullen. Het hof verwijst naar r.o. 8.7.6 van het tussenarrest van 27 november 2012. Om die reden wordt thans onderzocht of [geïntimeerde] geslaagd is in de andere onderdelen van de bewijsopdracht.
gebruik kelderruimten en aanbrengen hennepinstallaties
12.9.
[geïntimeerde] verklaart daarover als volgt:
“De winkel in [straat 1.] was op maandag gesloten. Ik was elke dag daar, dus van dinsdag tot en met zaterdag. Ik werkte daar, niemand anders. Mijn zusje en mevrouw [getuige 1.] hebben mij uitgeholpen toen ik die andere winkel had in de [straat 2.]. Je moet door de winkel om naar de kelder te gaan; de kelderdeur is halverwege de winkel. Er hing daar een gordijn, daar achter hing mijn jas en dan kwam de deur naar de kelder. Ik heb niet gezien dat [appellant] spullen naar binnen heeft gesjouwd. Af en toe kwam hij om te kijken, dan kwam hij overdag naar binnen gelopen. Hij kwam meestal als ik er niet was. U vraagt mij hoe ik dat dan weet. Ik zag dat aan de voordeur, daar hing een lipje voor het sleutelgat, dat was dan verschoven. Ik zag het ook aan het gordijn, omdat dat niet helemaal was dichtgeschoven. Ik ben zelf niet in de kelder geweest; er zat een ander slot op. Ik heb nooit terwijl ik mijn jas ophing een vreemde geur geroken. (…)Ik kwam zelf ook wel eens in de [straat 2.]; ik heb daar [appellant] ook gezien.
U vraagt mij hoe vaak ik in de winkel in de [straat 2.] kwam. Die winkel was nog niet helemaal open, omdat we er nog geen personeel voor hadden. U vraagt mij wanneer de winkel volledig open is gegaan, maar dat kan ik u niet zeggen, dat weet ik niet meer. Ook als u mij zegt dat het huurcontract voor de [straat 2.] is getekend op 26 juli 2008 en dat het huurcontract is ingegaan op 1 augustus 2008, kan ik u daar niets meer over vertellen. Ik weet niet wanneer [appellant] spullen naar de kelder van de [straat 2.] heeft gebracht. Ik heb daar niets van gezien. Ik weet niet of mijn zus of mevrouw [getuige 1.] hebben gezien dat [appellant] spullen naar binnen heeft gebracht, dat moet u aan hen vragen.”
De verklaring van de getuige [getuige 1.] houdt, voor zover relevant, het volgende in:

Ik hielp in 2008 [geïntimeerde] wel eens. Zij had in korte tijd twee kinderen gekregen en zat niet lekker in haar vel. Zij vroeg mij dan wel eens of ik ’s ochtends de deur van de winkel in [straat 1.] open wilde doen.
U leest mijn schriftelijke verklaring van 10 februari 2011 voor (productie 6 bij conclusie van repliek in de vrijwaringszaak). Ik blijf bij die verklaring. (…) De kelder in mijn verklaring is de kelder van [straat 1.]. De oudere man in mijn verklaring is de hier aanwezige [appellant]. Ik moet wel zeggen dat hij inmiddels wat veranderd is. (…) U vraagt mij hoe het voorstellen waar ik het in mijn verklaring over heb, is gegaan. Dat weet ik niet meer, ik kan over die handeling niets meer verklaren. Ik denk dat ik de heer [appellant] enkele keren, ik denk twee keer, in de winkel [straat 1.] heb gezien. Ik weet niet meer hoe laat dat was. Ik weet niet of [appellant] spullen bij zich had. U vraagt mij hoe lang [appellant] daar dan bleef. Soms enkele uren, soms was hij snel weer weg. (…)
Ik merk nu op dat ik [appellant] nooit heb zien komen, alleen heb zien weggaan. U vraagt mij hoe ik dan wist dat [appellant] enkele uren of korter daar was geweest. Ik ging daarbij uit van de tijd dat ik aankwam. [appellant] kwam dan soms van beneden, soms van de keuken. Halverwege het zaakje was een klein halletje met een gordijn. Dat halletje was ongeveer zo groot als de tafel die nu voor mij staat en in dat halletje was een deur. De keuken waar ik het zojuist over had zat ongeveer drie meter verder, een keuken is een groot woord, het was een kleine ruimte waar je koffie kon zetten.
U houdt mij voor dat [appellant] ontkent ooit in de winkel te zijn geweest. Ik blijf erbij dat ik hem daar heb gezien, tenzij het een hele goede ‘look-a-like’ was. Zijn haren waren toen langer.”
En de getuige [getuige 2.] verklaart:

Ik hielp in 2008 mee in de winkel van mijn zus; ik hielp mee in beide winkels, maar het meeste in de nieuwe winkel(hof: bedoeld is de winkel in de [straat 2.]). (…)
Ik heb vanaf het begin de nieuwe winkel mee helpen inrichten/opbouwen. Ik hielp mijn zus als zij zich niet lekker voelde. Ik kan niet zeggen hoeveel dagen ik mijn zus hielp, in ieder geval niet fulltime. Ik heb in de winkel één keer [appellant] gezien. Hij kwam binnen en hij was weer weg, ik heb niet gezien dat hij naar de kelder ging.
U houdt mij voor dat [appellant] ontkent ooit in de winkel te zijn geweest. Ik blijf erbij dat ik hem daar één keer heb gezien.
Ik ben nooit in de kelder van de winkel geweest en ik heb ook geen hennep geroken. Ik weet hoe hennep ruikt.”
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van [appellant]:
“Ik ben nooit in een winkel van mevrouw [geïntimeerde] geweest, ik zou niet weten waar die ligt maar misschien ben ik er 1 keer geweest. Al denk ik eerder van niet. (…) Ik heb in ieder geval met wietplantages niets te maken.”
12.10.
Ook hier geldt ten aanzien van de verklaring van [geïntimeerde] de regel van art. 164 lid 2 Rv. Nog daargelaten dat de verklaring van [geïntimeerde] nogal vaag is over het gebruik van de kelders door [appellant] - zij verklaart enkel dat [appellant] af en toe kwam kijken - en zij verklaart ook niet over het aanbrengen van hennepinstallaties door [appellant] - zij heeft niet gezien dat [appellant] spullen naar binnen heeft gebracht -, bevatten voorts de verklaringen van de getuigen [getuige 1.] en [getuige 2.] evenmin concrete aanknopingspunten voor het gestelde gebruik door [appellant]. Ook zij hebben [appellant] alleen af en toe gezien, maar geven geen informatie over wat hij dan deed. Voorts kan uit hun verklaringen in het geheel niet worden afgeleid dat [appellant] in de litigieuze kelders hennepinstallaties heeft aangebracht. Daardoor zijn deze verklaringen niet zodanig sterk en bevatten niet zodanig essentiële punten dat zij de partijverklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maken. Aldus staat tegenover de – vage – verklaring van [geïntimeerde] de verklaring van [appellant], die ontkent iets met de hennepplantages te maken te hebben gehad.
Daar voegt het hof nog aan toe dat [appellant] bij akte van 12 maart 2013 een arrest van de strafkamer van dit hof van 15 februari 2013 heeft overgelegd. Uit dat arrest blijkt dat [appellant] is vrijgesproken, kort gezegd, van het kweken van hennep in de litigieuze kelderruimten. Door de advocaat van [appellant] is hier tijdens het verhoor van [appellant] nog expliciet aandacht voor gevraagd.
12.11.
De conclusie luidt dan ook dat [geïntimeerde] evenmin is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [appellant] de kelderruimten heeft gebruikt en daar hennepinstallaties heeft aangebracht. Daarmee ontbreekt een grondslag voor de aansprakelijkheid van [appellant] jegens [geïntimeerde] voor de betaling van de illegaal afgenomen elektriciteit.
Dit betekent dat de grieven doel treffen.
12.12.
Het beroepen vonnis wordt vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] wordt alsnog afgewezen. [geïntimeerde] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel van de eerste aanleg als van dit hoger beroep.

13.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 10 mei 2011, onder zaaknummer 294970/CV EXPL 11-179 tussen partijen gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 500,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 374,81 aan verschotten en op € 1.896,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, H.A.W. Vermeulen en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2013.