12.9.[geïntimeerde] verklaart daarover als volgt:
“De winkel in [straat 1.] was op maandag gesloten. Ik was elke dag daar, dus van dinsdag tot en met zaterdag. Ik werkte daar, niemand anders. Mijn zusje en mevrouw [getuige 1.] hebben mij uitgeholpen toen ik die andere winkel had in de [straat 2.]. Je moet door de winkel om naar de kelder te gaan; de kelderdeur is halverwege de winkel. Er hing daar een gordijn, daar achter hing mijn jas en dan kwam de deur naar de kelder. Ik heb niet gezien dat [appellant] spullen naar binnen heeft gesjouwd. Af en toe kwam hij om te kijken, dan kwam hij overdag naar binnen gelopen. Hij kwam meestal als ik er niet was. U vraagt mij hoe ik dat dan weet. Ik zag dat aan de voordeur, daar hing een lipje voor het sleutelgat, dat was dan verschoven. Ik zag het ook aan het gordijn, omdat dat niet helemaal was dichtgeschoven. Ik ben zelf niet in de kelder geweest; er zat een ander slot op. Ik heb nooit terwijl ik mijn jas ophing een vreemde geur geroken. (…)Ik kwam zelf ook wel eens in de [straat 2.]; ik heb daar [appellant] ook gezien.
U vraagt mij hoe vaak ik in de winkel in de [straat 2.] kwam. Die winkel was nog niet helemaal open, omdat we er nog geen personeel voor hadden. U vraagt mij wanneer de winkel volledig open is gegaan, maar dat kan ik u niet zeggen, dat weet ik niet meer. Ook als u mij zegt dat het huurcontract voor de [straat 2.] is getekend op 26 juli 2008 en dat het huurcontract is ingegaan op 1 augustus 2008, kan ik u daar niets meer over vertellen. Ik weet niet wanneer [appellant] spullen naar de kelder van de [straat 2.] heeft gebracht. Ik heb daar niets van gezien. Ik weet niet of mijn zus of mevrouw [getuige 1.] hebben gezien dat [appellant] spullen naar binnen heeft gebracht, dat moet u aan hen vragen.”
De verklaring van de getuige [getuige 1.] houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“
Ik hielp in 2008 [geïntimeerde] wel eens. Zij had in korte tijd twee kinderen gekregen en zat niet lekker in haar vel. Zij vroeg mij dan wel eens of ik ’s ochtends de deur van de winkel in [straat 1.] open wilde doen.
U leest mijn schriftelijke verklaring van 10 februari 2011 voor (productie 6 bij conclusie van repliek in de vrijwaringszaak). Ik blijf bij die verklaring. (…) De kelder in mijn verklaring is de kelder van [straat 1.]. De oudere man in mijn verklaring is de hier aanwezige [appellant]. Ik moet wel zeggen dat hij inmiddels wat veranderd is. (…) U vraagt mij hoe het voorstellen waar ik het in mijn verklaring over heb, is gegaan. Dat weet ik niet meer, ik kan over die handeling niets meer verklaren. Ik denk dat ik de heer [appellant] enkele keren, ik denk twee keer, in de winkel [straat 1.] heb gezien. Ik weet niet meer hoe laat dat was. Ik weet niet of [appellant] spullen bij zich had. U vraagt mij hoe lang [appellant] daar dan bleef. Soms enkele uren, soms was hij snel weer weg. (…)
Ik merk nu op dat ik [appellant] nooit heb zien komen, alleen heb zien weggaan. U vraagt mij hoe ik dan wist dat [appellant] enkele uren of korter daar was geweest. Ik ging daarbij uit van de tijd dat ik aankwam. [appellant] kwam dan soms van beneden, soms van de keuken. Halverwege het zaakje was een klein halletje met een gordijn. Dat halletje was ongeveer zo groot als de tafel die nu voor mij staat en in dat halletje was een deur. De keuken waar ik het zojuist over had zat ongeveer drie meter verder, een keuken is een groot woord, het was een kleine ruimte waar je koffie kon zetten.
U houdt mij voor dat [appellant] ontkent ooit in de winkel te zijn geweest. Ik blijf erbij dat ik hem daar heb gezien, tenzij het een hele goede ‘look-a-like’ was. Zijn haren waren toen langer.”
En de getuige [getuige 2.] verklaart:
“
Ik hielp in 2008 mee in de winkel van mijn zus; ik hielp mee in beide winkels, maar het meeste in de nieuwe winkel(hof: bedoeld is de winkel in de [straat 2.]). (…)
Ik heb vanaf het begin de nieuwe winkel mee helpen inrichten/opbouwen. Ik hielp mijn zus als zij zich niet lekker voelde. Ik kan niet zeggen hoeveel dagen ik mijn zus hielp, in ieder geval niet fulltime. Ik heb in de winkel één keer [appellant] gezien. Hij kwam binnen en hij was weer weg, ik heb niet gezien dat hij naar de kelder ging.
U houdt mij voor dat [appellant] ontkent ooit in de winkel te zijn geweest. Ik blijf erbij dat ik hem daar één keer heb gezien.
Ik ben nooit in de kelder van de winkel geweest en ik heb ook geen hennep geroken. Ik weet hoe hennep ruikt.”
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van [appellant]:
“Ik ben nooit in een winkel van mevrouw [geïntimeerde] geweest, ik zou niet weten waar die ligt maar misschien ben ik er 1 keer geweest. Al denk ik eerder van niet. (…) Ik heb in ieder geval met wietplantages niets te maken.”