ECLI:NL:GHSHE:2013:4347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
HD 200.112.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Rothuizen-van Dijk
  • J.A.M. van Schaik-Veltman
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingswijziging en dekking bij brandverzekering in geval van hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], wonende in de Volksrepubliek China, tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Interpolis. De zaak betreft een geschil over de dekking van een brandverzekering na een brand in een pand dat door [appellant] werd verhuurd. De brand was vermoedelijk veroorzaakt door een hennepkwekerij die zich in het pand bevond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Interpolis niet tot schadevergoeding verplicht was, omdat er sprake was van een bestemmingswijziging die de dekking uitsloot.

Het hof bevestigt de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en oordeelt dat de verzekering geen dekking biedt in geval van bestemmingswijziging, vooral omdat de aanwezigheid van de hennepkwekerij het brandrisico aanzienlijk verhoogde. Het hof wijst erop dat de verzekeraar niet verplicht is om schade te vergoeden als de verzekerde niet tijdig melding maakt van veranderingen die de dekking kunnen beïnvloeden.

De grieven van [appellant] worden verworpen, waarbij het hof benadrukt dat de uitsluiting van dekking bij bestemmingswijziging ook geldt als de verzekerde niet op de hoogte was van de wijziging. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht oordeelde dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een duidelijke bestemmingswijziging met zich meebracht, waardoor de dekking onder de verzekering niet van toepassing was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.816/01
arrest van 24 september 2013
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats], Volksrepubliek China,
appellant,
advocaat: mr. S.W. [appellant],
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Interpolis,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 juli 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 30 mei 2012 tussen appellant – [appellant] – als eiser en geïntimeerde – Interpolis – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 239962/ HA ZA 11-1325)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis (met één productie);
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partij [appellant] pleitnotities heeft overgelegd;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. In de door [appellant] ten behoeve van het pleidooi in hoger beroep overgelegde kopiedossiers ontbreken in productie 3 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg - de verzekeringsvoorwaarden Bedrijven Compact Polis MKB versie 5.2 - de pagina’s met een even nummer. Het hof is voor wat betreft de ten processe relevante voorwaarden uitgegaan van de - door geen van partijen bestreden - weergave daarvan in r.o. 3.1 van het vonnis van de rechtbank.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.1.
De vaststelling van de feiten in r.o. 3.1 van het bestreden vonnis is, afgezien van enkele punten van ondergeschikt belang, door geen van de partijen betwist, zodat ook in hoger beroep van die feiten (met uitzondering van vorenbedoelde punten) zal worden uitgegaan. Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende:
[appellant] heeft met ingang van 30 september 2004 met Interpolis een zogenaamde Bedrijven Compact Polis verzekering gesloten. Het betrof een verzekering tegen onder meer waterschade en overige gevaren, brand e.d. voor een viertal door [appellant] verhuurde bedrijfsgebouwen, waaronder het bedrijfsgebouw [pand 1.] en [pand 2.] (verder: de panden) te [plaats].
Ten aanzien van de panden is in het specificatieblad van de polis als huurdersactiviteit vermeld
‘chinees-indisch restaurant’.
De verzekering is op 30 september 2005 geprolongeerd tot en met 30 september 2009 en nadien opnieuw verlengd. Als huurdersactiviteit voor voormelde panden is sedert 30 september 2009 vermeld
‘italiaans restaurant’.
Op de verzekering zijn van toepassing de Voorwaarden MKB, sinds de verlenging op 30 september 2009 versie 5.2. Deze voorwaarden behelzen onder meer de door de rechtbank in r.o. 3.1 onder 6 weergegeven voorwaarden, waaronder de bepaling in hoofdstuk 1:
“12 Bestemmingswijziging
De verzekering geeft geen dekking ingeval van bestemmingswijziging van het gebouw waardoor dit gebouw aan meer gevaar wordt blootgesteld en wij de verzekering niet of niet op dezelfde voorwaarden zouden hebben afgesloten. Hierbij is niet van belang of u of verzekerde wetenschap had van de bestemmingswijziging.”en de bepaling in hoofdstuk 8:
“Na het sluiten van de verzekering moet de verzekerde de volgende veranderingen zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen 14 dagen aan ons melden. Als de verzekerde dit niet tijdig meldt, hoeven wij geen schade te vergoeden. Het betreft in ieder geval: een verandering in bouwaard en of gebruik van de gebouwen (....)”.
e. In de nacht van maandag 9 op dinsdag 10 augustus 2010 is op de zolder van het pand [pand 2.] een brand uitgebroken, waardoor schade is ontstaan. De brand is waarschijnlijk veroorzaakt door een defect in de elektrische installatie van een op de tweede etage van het pand aanwezige hennepkwekerij waarvoor illegaal electriciteit werd afgetakt uit de meterkast van het restaurant. Volgens [appellant] hadden hij noch de huurder van het pand (sinds begin 2006 Deluca B.V.) weet van de illegale hennepkwekerij.
[appellant] heeft Interpolis aangesproken tot vergoeding op grond van de verzekeringsovereenkomst van de ten gevolge van de brand geleden schade. Interpolis heeft zich bij brief van 8 oktober 2010 (prod. 5 inl. dagv.) op het standpunt gesteld dat zij niet tot vergoeding van de schade gehouden is op grond van (onder meer) de hiervoor gerelateerde bepaling inzake bestemmingswijziging en risicoverzwaring (verder ook uitsluiting 12 te noemen).
g. Interpolis is na correspondentie met de advocaat van [appellant] bij dat standpunt gebleven en schrijft in haar brief d.d. 1 april 2011 aan voormelde advocaat (prod. 7 inl. dagv.) onder meer:
“In onze brief van 8 oktober gaf ik al aan dat wij een beroep doen op de uitsluiting “bestemmingswijziging” zoals in de polisvoorwaarden is opgenomen. Uit de feitelijke situatie ter plaatse blijkt dat er wel degelijk sprake is van een bestemmingswijziging. In het gebouw werd immers naast de ons bekende bestemming, ook gebruikt om een hennepkwekerij te huisvesten. De aanwezigheid van een hennepkwekerij betekent dat het gebouw aan meer “brandgevaar” wordt blootgesteld. Het verhoogde brandgevaar heeft zich dan ook verwezenlijkt. Indien wij van de aanwezigheid van deze hennepkwekerij op de hoogte waren geweest dan hadden wij het gebouw niet verzekerd. (....) Zoals in bovengenoemde uitsluiting is te lezen, is wetenschap van een verzekerde over de aanwezigheid van een hennepkwekerij niet relevant. (...)”.
4.1.2.
[appellant] heeft vervolgens Interpolis in rechte betrokken en van Interpolis vergoeding gevorderd van de door hem ten gevolge van de brand geleden schade. [appellant] heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat de hiervoor in r.o. 4.1.1 geciteerde bepaling in hoofdstuk 8 van de voorwaarden derogeert aan uitsluiting 12 in hoofdstuk 1. Subsidiair heeft hij gesteld dat van een bestemmingswijziging in dit geval geen sprake is geweest omdat als bestemming van het pand heeft te gelden de door [appellant] daaraan gegeven bestemming, zijnde verhuur als bedrijfsruimte. En ook bij een hennepkwekerij is, zo stelt [appellant], sprake van bedrijfsmatig gebruik van het gehuurde. Voor de vraag of sprake is van een bestemmingswijziging kan volgens [appellant] worden aangeknoopt bij de jurisprudentie met betrekking tot art. 293 WvK (oud). [appellant] stelt ook zelf (inl. dagv. onder 2) dat op grond van art. 221, lid 9 Ow in principe art. 293 WvK (oud) van toepassing is.
4.1.3.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep, kort samengevat, overwogen:
  • dat (ingevolge art. 221 Overgangswet BW) art. 293 WvK (oud) op de overeenkomst van toepassing is doch dat de dekkingsvraag allereerst dient te worden beoordeeld aan de hand van uitleg van de polisvoorwaarden (vonnis r.o. 3.5).
  • dat de vraag, of onder de onderhavige polis en de bijbehorende polisvoorwaarden voor de door [appellant] gevorderde schade dekking bestaat, ontkennend moet worden beantwoord (vonnis r.o. 3.7).
  • dat in hoofdstuk 1, paragraaf 1 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden de bepaling is opgenomen van uitsluiting van dekking bij “bestemmingswijziging” (uitsluiting 12) indien het gebouw door de bestemmingswijziging aan meer gevaar wordt blootgesteld en de verzekeraar de verzekering niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben afgesloten en dat daarbij uitdrukkelijk is bepaald dat het niet van belang is of de verzekerde wetenschap had van de bestemmingswijziging (vonnis r.o. 3.8).
  • dat, gelet op het ingrijpende rechtsgevolg dat verbonden is aan een bestemmingswijziging (namelijk het ontbreken van dekking), naar analogie van de rechtspraak met betrekking tot art. 293 WvK (oud), alleen
  • dat in dit geval sprake is van een duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging met een duurzaamheid; dat immers verzekerd is een bedrijfsgebouw ten aanzien waarvan de polis vermeldt dat de (het hof leest:) huurdersactiviteit is het exploiteren van een Italiaans restaurant en dat de aangetroffen hennepkwekerij een duidelijk sprekend geval is van een bestemmingswijziging met een zekere duurzaamheid en dat, naar uit het onderzoek van CED Forensic naar de oorzaak van de brand is gebleken en overigens van algemene bekendheid is, een illegale hennepplantage als de onderhavige de kans op brandgevaar aanmerkelijk vergroot (vonnis r.o. 3.10).
  • dat het geen betoog behoeft dat een redelijk handelend verzekeraar bij wetenschap van de illegale hennepteelt geen brandverzekering voor het pand zou hebben afgesloten (vonnis r.o. 3.11).
  • dat de mededelingsplicht van de verzekerde in hoofdstuk 8 van de verzekeringsvoorwaarden niet derogeert aan uitsluiting 12 in hoofdstuk 1, welke bepaling een zelfstandige functie heeft binnen de verzekeringsvoorwaarden en waarin uitdrukkelijk is bepaald dat wetenschap van de verzekerde niet relevant is (vonnis r.o. 3.13).
De rechtbank honoreerde op grond van deze overwegingen het beroep van Interpolis op het ontbreken van dekking en wees de vorderingen van [appellant] af.
4.1.4.
In hoger beroep komt [appellant] op tegen die beslissing. [appellant] heeft tegen het vonnis waarvan beroep vijf grieven aangevoerd.
4.2.1.
Grief 1 is gericht tegen de door de rechtbank in r.o. 3.1 onder 3 en 5 vastgestelde feiten. In de weergave in r.o. 4.1.1 van de feiten is het hof aan de bezwaren van [appellant] in deze grief tegemoet gekomen. Het slagen van deze grief is voor de inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen niet relevant en leidt niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.2.2.
Hetzelfde geldt voor grief 2 waarin [appellant] wijst op een kennelijke schrijffout in het vonnis van de rechtbank, die het hof in de weergave van de feiten in r.o. 4.1.1 eveneens heeft hersteld.
4.3.1.
In grief 3 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging op grond waarvan het beroep van Interpolis op uitsluiting 12 slaagt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven aan uitzondering 12 en ten onrechte geconcludeerd dat de bestemming van het pand ten tijde van de brand wezenlijk afweek van de verzekerde bestemming.
4.3.2.
[appellant] heeft niet het - juiste - oordeel van de rechtbank in r.o. 3.6 van het vonnis van 30 mei 2012 bestreden dat het te dezen gaat om een polisvoorwaarde waarover niet is onderhandeld en dat de uitleg daarvan naar de zogenaamde Haviltexnorm daarom vooral afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Ook heeft [appellant] niet bestreden het - eveneens juiste - oordeel van de rechtbank dat daarbij heeft te gelden dat het de verzekeraar vrij staat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen, met dien verstande dat dit dient te geschieden op een wijze die voor de verzekerde op grond van objectieve factoren voldoende kenbaar is. Het hof zal in het volgende eveneens uitgaan van deze uitgangspunten.
4.3.3.
Naar [appellant] zelf stelt behelst uitsluiting 12 een bepaling die inhoudelijk hetzelfde inhoudt als het bepaalde in art. 293 WvK (oud). Aan de bepaling kan dan ook, naar objectieve maatstaven en gelet op de jurisprudentie inzake art. 293 WvK (oud), in redelijkheid geen andere uitleg worden gegeven dan dat die bepaling de omvang van de gehoudenheid van de verzekeraar tot dekking van schade aan het pand nader bepaalt. Gehoudenheid tot dekking wordt beperkt tot de risico’s van schade bij een feitelijke bestemming van het pand als waarin dit ten tijde van het aangaan van de verzekering verkeerde. Heeft zich een bestemmingswijziging van het pand voorgedaan waardoor het verzekerde gevaar (i.c. het risico van brand) is verzwaard in een mate dat mag worden aangenomen dat de verzekeraar het pand met die bestemming niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben verzekerd, dan is hij niet tot dekking gehouden.
4.3.4.
Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] dat met de vermelding in de polis van zijn naam als verzekerde en de toevoeging van zijn hoofdactiviteit - de verhuur van onroerend goed - de bestemming van de verzekerde panden zou zijn gegeven en niet méér zou behelzen dan ‘verhuurd (bedrijfs)onroerend goed’. In uitsluiting 12 en art. 293 WvK (oud) gaat het om de bestemming van het tegen brandgevaar verzekerde gebouw in verband met het aan de bestemming verbonden risico. Uiteraard is daarvoor de aard van de in het gebouw uitgeoefende activiteit van doorslaggevende betekenis en niet (alleen) de vraag of die activiteit door de verzekerde zelf dan wel een huurder in het pand wordt uitgeoefend. In het geval van verhuur van een bedrijfspand gaat het voor wat betreft de bestemming van het gebouw dan ook om de door verhuurder en huurder tezamen aan het pand gegeven bestemming, zoals dat in dit geval ook in de polis tot uitdrukking is gebracht doordat bij elk van de verzekerde panden de daarin door de huurder uit te oefenen bedrijvigheid is omschreven.
4.3.5.
Omdat een bepaling als uitsluiting 12, evenals art. 293 WvK (oud), er voor een verzekerde toe kan leiden dat schade waarvan hij veronderstelde dat hij daarvoor was verzekerd niet gedekt blijkt te zijn, is in de rechtspraak betreffende art. 293 WvK - voor gevallen waarin de verzekerde van de bestemmingswijziging geen weet heeft gehad - de regel aanvaard dat een beroep op de zware sanctie van die bepaling alleen gerechtvaardigd is in het geval van duidelijk sprekende gevallen van een bestemmingswijziging.
4.3.6.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is geweest van een dergelijke sprekende bestemmingswijziging. Het feit dat de Hoge Raad zijn oordeel over een illegale hennepkwekerij als een duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging (zoals onder meer aan de orde in HR 1 mei 1998, NJ 1998, 604) heeft gegeven in zaken waarin het ging om illegale hennepteelt in een voor bewoning bestemd verhuurd pand, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Voor een pand dat is verhuurd ten behoeve van de uitoefening in dat pand van een restaurant, geldt evenzeer dat de uitoefening van illegale hennepteelt in dat pand een wezenlijk andere bestemming met een zekere duurzaamheid geeft aan het pand. Daarbij gaat het om een bestemming die, in het bijzonder door het illegale aftappen van stroom en de hoeveelheid voor hennepteelt vereiste warmte/stroom, brandgevaar voor het pand aanmerkelijk hoger doet zijn dan het risico van brand voor een pand met de feitelijke bestemming als waarvoor de verzekering werd aangegaan.
4.3.7.
[appellant] heeft verder nog opgemerkt dat de bovenetage van het pand [pand 2.] niet als restaurant werd gebruikt maar bestond uit studioappartementen die aan derden werden verhuurd, zodat voor de brand al een bestemmingswijziging van die etage heeft plaatsgevonden die door Interpolis is geaccepteerd doordat Interpolis, nadat zij van die wijziging op de hoogte was gebracht, de verzekeringsovereenkomst ongewijzigd heeft laten voortbestaan. De thans ontstane schade staat, zo stelt [appellant], in causaal verband met die wijziging. Ten aanzien van deze stelling merkt het hof allereerst op dat [appellant] dit verweer tegen het beroep van Interpolis op uitsluiting 12 op de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen expliciet heeft prijsgegeven en daarom al afstuit op het bepaalde in art. 348 Rv. Afgezien daarvan staat die stelling haaks op de door [appellant] zelf aangehaalde jurisprudentie betreffende de aanwezigheid van een illegale hennepkwekerij in een voor bewoning bestemd pand. In onder meer het door [appellant] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 mei 1998 (NJ 1998, 604) achtte immers de Hoge Raad niet onjuist het oordeel van het hof dat de opzet van een hennepkwekerij in een voor bewoning bestemd huurpand een duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging van het pand inhield. Dus ook indien voor wat betreft het pand [pand 2.] zou worden uitgegaan van een door Interpolis gesanctioneerde bestemmingswijziging in die zin dat de bovenverdieping van het pand voor bewoning door derden werd bestemd, houdt de aanwezigheid van de hennepplantage in een van de studioappartementen een bestemmingswijziging in ten opzichte van die door Interpolis geaccepteerde wijziging.
4.3.8.
Op grond van het voorgaande dient grief 3 te worden verworpen.
4.4.1.
In grief 4 komt [appellant] op tegen de verwerping door de rechtbank van zijn standpunt dat de in r.o. 4.1.1 onder d geciteerde bepaling uit hoofdstuk 8 van de polisvoorwaarden derogeert aan uitsluiting 12.
4.4.2.
Het hof acht ook deze grief ongegrond. Het hof schaart zich achter het oordeel van de rechtbank dat de in hoofdstuk 1 (Gebouwen) opgenomen uitsluiting 12 en de bepaling in hoofdstuk 8 (Algemene Bepalingen) inzake veranderingen die gemeld moeten worden zelfstandige bepalingen zijn met elk een eigen strekking. De bepaling in hoofdstuk 8 heeft, voor wat betreft gebouwen, betrekking op alle aan de verzekerde bekend zijnde veranderingen in bouwaard of gebruik van de gebouwen waardoor de staat van de gebouwen is gaan verschillen van de toestand waarin de gebouwen verkeerden bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. De strekking van de bepaling is daarin gelegen dat de verzekeraar in staat wordt gesteld om aan de veranderingen desgewenst consequenties te verbinden voor de verzekeringsovereenkomst. Aan een niet tijdige nakoming van de mededelingsverplichting die in deze bepaling op de verzekerde worden gelegd wordt de sanctie verbonden dat de verzekeraar niet tot schadevergoeding is gehouden. In uitsluiting 12 in hoofdstuk 1 gaat het specifiek om een bestemmingswijziging van een gebouw. Indien daarvan sprake is wordt, ook al was de verzekerde niet van de bestemmingswijzing op de hoogte, aan de bestemmingswijziging de consequentie van uitsluiting van dekking onder de verzekering verbonden. Het enkele feit dat de Bedrijven Compact Polis Wijzer van Interpolis (prod. 9 mem.v. grieven) bij de uitleg van de verplichting tot het melden van veranderingen een verandering in bestemming of gebruik van verzekerde gebouwen vermeldt, leidt niet tot een ander oordeel. Nog afgezien van het feit dat in hoofdstuk 8, paragraaf 11, een bestemmingswijziging niet wordt vermeld, kan naar het oordeel van het hof uit de desbetreffende bepaling niet worden geconcludeerd dat daarmee zou zijn beoogd aan uitsluiting 12 in hoofdstuk 1 haar werking te ontnemen. Bovendien valt niet in te zien welk doel met het opnemen van uitsluiting 12 zou zijn gediend indien die bepaling door het bepaalde in hoofdstuk 8 zinledig zou moeten worden geacht.
4.4.3.
Interpolis heeft terecht opgemerkt dat de rechtbank de vraag of uitsluiting 12 als een beding betreffende de primaire dekking moet worden beschouwd in het midden heeft gelaten. Ook indien het beding wordt opgevat als een contractueel beding op grond waarvan schade in het geval van een bestemmingswijziging van dekking onder de verzekeringsovereenkomst is uitgesloten, is er naar het oordeel van het hof in dit geval geen grond om het beroep van Interpolis op dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Mede gelet op de voor honorering van een beroep op art. 293 WvK (oud) - en dienovereenkomstig voor het onderhavige beding - in acht te nemen terughoudendheid (alleen in het geval van een duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging), ziet het hof geen reden waarom het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou moeten worden geacht dat de gevolgen van een door een onderhuurder van het pand teweeg gebrachte bestemmingswijziging ingevolge de tussen [appellant] en Interpolis gesloten verzekeringsovereenkomst niet voor rekening van Interpolis maar voor die van [appellant] komen.
4.5.
Grief 5, waarin [appellant] op de voor de andere grieven aangevoerde gronden de afwijzing van zijn vordering en zijn veroordeling in de proceskosten van de eerste aanleg bestrijdt, heeft naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis en kan evenmin leiden tot een andere dan de door de rechtbank gegeven beslissing.
4.6.
Nu geen van de grieven doel heeft getroffen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen. De veroordeling van [appellant] in de proceskosten zal, gezien de vordering van Interpolis daartoe, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Interpolis worden begroot op € 4.836,= aan verschotten en op € 9.789,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft voormelde veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.A.M. van Schaik-Veltman en J.C. Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 september 2013