In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingeleid door de moeder, die vervangende toestemming vraagt om met haar dochter te verhuizen van [woonplaats 1.] naar [woonplaats 2.]. De vader, die het hoofdverblijf van de dochter heeft, verzet zich tegen deze verhuizing. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de moeder toestemming verleend om te verhuizen en haar dochter in te schrijven op een middelbare school in [woonplaats 2.]. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de zaak op 17 september 2013 behandeld. De moeder heeft aangegeven dat zij met haar dochter wil verhuizen om samen te wonen met haar partner. De vader heeft echter betoogd dat de verhuizing niet in het belang van de dochter is, omdat dit de contactregeling tussen hem en zijn dochter zou bemoeilijken. Het hof heeft de belangen van de moeder, de vader en de dochter tegen elkaar afgewogen.
Het hof concludeert dat de verhuizing van de moeder met de dochter niet noodzakelijk is en dat het belang van de dochter en de vader bij het behouden van de huidige contactregeling zwaarder weegt. De moeder heeft weliswaar een goede reden om te verhuizen, maar de gevolgen voor de dochter en de vader zijn te ingrijpend. Het hof vernietigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de verzoeken van de moeder af.