ECLI:NL:GHSHE:2013:4299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
HV 200.126.365-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag na ernstige mishandeling van minderjarige in thuissituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over hun minderjarige zoon, die ernstig mishandeld is in de thuissituatie. De rechtbank Breda had eerder op 28 december 2012 de ouders ontheven van het gezag, waarna zij in hoger beroep gingen. De ouders voerden aan dat zij niet ongeschikt of onmachtig waren om voor hun kind te zorgen en dat er geen grond was voor de ontheffing van het gezag. Het hof oordeelde echter dat de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie niet kon worden gewaarborgd, gezien de ernstige mishandeling die de jongen had ondergaan. De ouders hadden niet voldoende openheid van zaken gegeven over de mishandeling en er was een reëel risico op herhaling. Het hof concludeerde dat de ouders ongeschikt waren om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, en dat het belang van de minderjarige zich niet verzette tegen een gedwongen ontheffing van het gezag. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek af, omdat dit geen toegevoegde waarde zou hebben in het licht van de onveilige thuissituatie. De ouders blijven echter de biologische ouders van de jongen en het hof achtte een begeleide omgangsregeling van belang.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 september 2013
Zaaknummer: HV 200.126.365/01
Zaaknummer eerste aanleg: 255550 FA RK 12-5020
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante 1.],
en
[appellant 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de moeder en de vader,
advocaat: mr. G.J.P.M. Mooren,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting);
-de heer en mevrouw [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 28 december 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2013, hebben de moeder en de vader verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen, voor zover zij hierbij uit het gezag over hun minderjarige zoon zijn ontheven en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek tot ontheffing van het gezag af te wijzen, althans een nader deskundigenonderzoek te gelasten om vast te laten stellen dat al dan niet sprake zou zijn van een situatie dat er een gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder en de vader onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige zoon van partijen af te wenden, althans een beslissing te nemen, zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 mei 2013, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de moeder en de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Mooren;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw N. Knip en de heer M. van Oosterhout;
- de pleegouders.
Ter zitting van het hof heeft mr. Mooren nogmaals om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht, omdat de moeder en de vader niet in de gelegenheid waren om deze mondelinge behandeling bij te wonen. Het hof heeft de zitting daartoe voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft het hof het uitstelverzoek van mr. Mooren - vanwege het ingrijpende karakter van de maatregel - gehonoreerd.
2.3.1.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. Mooren;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw N. Knip en de heer M. van Oosterhout;
- de pleegouders.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2012;
- het rapport van de raad d.d. 24 oktober 2012, ingekomen ter griffie op 22 mei 2013;
- het plan van aanpak voogdij van de stichting d.d. 27 mei 2013, ingekomen ter griffie op 28 mei 2013;
- de brief met bijlage van de stichting d.d. 30 mei 2013;
- de brief van de pleegouders d.d. 17 juni 2013;
- het faxbericht van de advocaat van de moeder en de vader d.d. 24 juni 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder en de vader d.d. 8 juli 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], [zoon] (hierna: [zoon]) geboren.
De vader heeft [zoon] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [zoon] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Breda van 2 juli 2010 heeft de rechtbank [zoon] onder toezicht gesteld van de stichting en is aan de stichting machtiging verleend om [zoon] uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs. [zoon] was eerder, te weten op 18 maart 2010, met medewerking van de ouders, uit huis geplaatst in een pleeggezin.
Deze maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 2 januari 2013.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over [zoon].
Verder heeft de rechtbank de stichting tot voogdes over [zoon] benoemd.
3.4.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder en de vader voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft de moeder en de vader ten onrechte uit het gezag over [zoon] ontheven en daarbij ten onrechte overwogen dat zij ongeschikt, althans onmachtig zouden zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van [zoon] te vervullen. Een vermoeden van kindermishandeling was de aanleiding om [zoon] onder toezicht van de stichting te stellen en [zoon] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Inmiddels is vast komen te staan dat zowel de moeder als de vader geen van beiden (strafrechtelijk) verantwoordelijk zijn voor hetgeen [zoon] is overkomen. Hoe, wat en wanneer er met [zoon] (iets) gebeurd zou zijn is (nog immer) niet duidelijk. Ter zitting in hoger beroep hebben de moeder en de vader hieraan toegevoegd dat zij erkennen dat zij [zoon] niet hebben kunnen beschermen, maar de vraag is dan of hierdoor kan worden gezegd dat zij onmachtig zijn. De moeder en de vader betwisten dat zij zich passief hebben opgesteld en zich hebben verwikkeld in een strijd met de hulpverlenende instanties; zij zijn echter wel kritisch ten opzichte van deze instanties. De moeder en de vader hebben in juli 2012 aangifte gedaan tegen de grootouders moederszijde, maar zij zijn enkel als getuige gehoord. De moeder en de vader hebben zich steeds opengesteld voor hulp en/of begeleiding en zijn ook nog steeds daartoe bereid. Zij stellen dat zij nimmer de mogelijkheid hebben gehad om (aan de hulpverlenende instanties), al dan niet met hulp en/of begeleiding, aan te tonen dat zij wel in staat zijn om als ouders de verzorging en opvoeding van [zoon] te vervullen. De moeder en de vader hebben hieraan ter zitting van het hof toegevoegd dat de stichting nooit naar een thuisplaatsing van [zoon] toe heeft gewerkt.
De rechtbank heeft ten onrechte haar oordeel, feitelijk alleen op basis van het - door de moeder en de vader grotendeels betwiste inhoud van het rapport van de raad - gebaseerd, zonder dat er enig nader deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft er onderzoek in de thuissituatie plaatsgevonden. De moeder en de vader voeren aan dat uit de rapportage van psychologe mevrouw [psychologe] blijkt dat er wel degelijk mogelijkheden aanwezig zijn dat zij een verzorgende en opvoedkundige rol van [zoon] in de nabije toekomst kunnen vervullen. De moeder en de vader zijn van mening dat de rechtbank alleen al om die reden niet tot ontheffing van het gezag over [zoon] had mogen beslissen. De rechtbank had minimaal eerst een deskundigenonderzoek dienen te gelasten om zodoende vast te laten stellen of de moeder en de vader genoemde verzorgende en opvoedkundige rol al dan niet in de toekomst nog zouden kunnen gaan vervullen. De moeder en de vader verzoeken het hof daarom subsidiair alsnog een deskundigenonderzoek te gelasten.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De moeder en de vader hebben [zoon] niet voldoende veiligheid geboden, omdat zij niet hebben kunnen voorkomen dat [zoon] - op verschillende momenten - zeer ernstig is mishandeld. De stichting heeft ter zitting van het hof betwist dat zij de moeder en de vader geen kans hebben gegeven. De gezinsvoogd heeft zich ingespannen om te achterhalen wat er met [zoon] is gebeurd. Met name de moeder heeft aangegeven dat de mogelijkheid dat de grootouders verantwoordelijk zijn voor de mishandelingen van [zoon] voor haar onaanvaardbaar en nauwelijks bespreekbaar is. Hierdoor is een reconstructie niet mogelijk gebleken. De kans op herhaling is daarom nog steeds reëel en in dezelfde mate aanwezig als bij de aanvang van de uithuisplaatsing. De stichting dient er voldoende van overtuigd te zijn dat de veiligheid van [zoon] in de thuissituatie is gewaarborgd, voordat over een thuisplaatsing, dan wel uitbreiding van de bezoekregeling kan worden gesproken.
De stichting acht een deskundigenonderzoek niet aan de orde omdat de basisvoorwaarde van veiligheid in de thuissituatie ontbreekt.
3.7.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende verklaard.
Bij [zoon] zijn in de eerste maanden van zijn leven 24 botbreuken en hematomen geconstateerd, waardoor hij in die periode geen basisveiligheid heeft ervaren. Ook al zouden de moeder en de vader de kwetsuren niet zelf hebben toegebracht, dan nog blijven zij verantwoordelijk voor wat er met [zoon] is gebeurd. [zoon] is hierdoor getraumatiseerd geraakt en heeft een groei- en ontwikkelingsachterstand opgelopen. [zoon] ontwikkelt zich nu goed in het pleeggezin en heeft zich gehecht aan de pleegouders. Het is daarom in het belang van [zoon] dat hij bij de pleegouders blijft wonen. Wel is het belangrijk dat de moeder en de vader - onder begeleiding - contact blijven houden met [zoon].
3.8.
De pleegouders hebben ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende verklaard. Het gaat op dit moment goed met [zoon], ook al heeft hij nog wel een spraakachterstand. [zoon] heeft een ontwikkeling doorgemaakt van een heel afwachtend kind naar een assertief kind.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind indien de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW kan bij verzet van de ouder de ontheffing niet worden uitgesproken, tenzij zich één van de in artikel 1:268 lid 2 sub a tot en met d BW genoemde situaties voordoet, waarbij in dit geval uitsluitend artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW van belang is, waarin onder meer is bepaald, dat de regel dat ontheffing niet kan worden uitgesproken bij verzet van de ouder uitzondering lijdt indien na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de genoemde ongeschiktheid of onmacht van de ouder onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van het kind af te wenden. In het onderhavige geval staat vast dat sprake is van een situatie dat [zoon] langer dan één jaar en zes maanden uit huis is geplaatst.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van een gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder en de vader is voldaan. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe:
Het hof stelt voorop dat [zoon] in de eerste maanden van zijn leven zeer ernstig is mishandeld, hetgeen door de moeder en de vader ook niet is betwist. Het hof stelt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de veiligheid van [zoon] in de thuissituatie niet voldoende kan worden gewaarborgd, nu nog steeds niet is achterhaald wat er daadwerkelijk met [zoon] is gebeurd. Het hof acht hierdoor de kans op herhaling niet uitgesloten. Dat de vader in de strafzaak is vrijgesproken en dat de strafzaak tegen de moeder is geseponeerd, kan volgens het hof niet tot een ander oordeel leiden. Het hof overweegt daartoe dat hiermee niet onomstotelijk de onschuld van de moeder en de vader vast is komen te staan. Het hof acht het verder van belang dat de mishandeling van [zoon] zich in een zeer beperkte kring heeft voorgedaan, te weten binnen de kring van ouders en grootouders moederszijde, de moeder en de vader nog steeds geen volledige openheid van zaken over het gebeurde geven en dat pas in juli 2012 - ruim twee jaar nadat de mishandelingen van [zoon] zijn ontdekt - door hen aangifte is gedaan tegen de grootouders van moederszijde, ondanks dat tegen hen al langer een vermoeden bestond.
Ook in het geval dat het letsel van [zoon] niet door de moeder en/of de vader is toegebracht, is het hof met de raad van oordeel dat het de ouderlijke plicht van de moeder en de vader is om [zoon] voor een dergelijk letsel te behoeden. Nu de moeder en de vader daarin niet zijn geslaagd, is het hof van oordeel dat kan worden gezegd dat de ouders ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding van [zoon] te vervullen.
3.9.3.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder en de vader om een deskundigen-onderzoek te gelasten overweegt het hof het volgende. Het hof ziet geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te gelasten, omdat er een te groot risico is dat de onveilige thuissituatie ook na dit onderzoek onverkort blijft bestaan. De vaststelling dat de moeder en de vader mogelijk wel over opvoedkundige vaardigheden beschikken, zou om die reden alsnog niet tot een thuisplaatsing van [zoon] kunnen leiden. Het hof is daarom van oordeel dat een deskundigenonderzoek geen toegevoegde waarde heeft.
Het hof zal het verzoek van de moeder en de vader om een deskundigenonderzoek te gelasten, afwijzen.
3.9.4.
Het hof overweegt verder dat vast staat dat [zoon] getraumatiseerd is geraakt door hetgeen hij op zeer jonge leeftijd heeft meegemaakt en daardoor een groei- en ontwikkelingsachterstand heeft opgelopen. [zoon] is al op zeer jonge leeftijd uithuis geplaatst. Hij woont thans ruim drie jaar bij de pleegouders en de hechting van [zoon] in het pleeggezin heeft inmiddels volledig plaatsgevonden. Ter zitting van het hof is gebleken dat [zoon] zich bij de pleegouders goed ontwikkelt. Een doorbreking van het verblijf bij de pleegouders zou een nieuw trauma voor [zoon] betekenen, hetgeen het hof schadelijk acht voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, zodat ook om die reden een thuisplaatsing van [zoon] niet meer aan de orde is. Het hof stelt derhalve vast dat het belang van [zoon] zich niet verzet tegen een ontheffing.
3.9.5.
Het hof is van oordeel dat nu de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gericht zijn op thuisplaatsing van een minderjarige en een thuisplaatsing van [zoon] niet meer aan de orde is, de rechtbank terecht een verderstrekkende maatregel heeft uitgesproken.
Het hof merkt wel op dat de moeder en de vader - ondanks de ontheffing van het gezag - de biologische ouders van [zoon] blijven en zij een plaats in het leven van [zoon] als “ouders op afstand” moeten blijven behouden. Het hof acht daarom een structurele - begeleide omgangsregeling - tussen de moeder en de vader en [zoon] van belang.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 28 december 2012;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, E.F.G.M. Gelderman en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.