ECLI:NL:GHSHE:2013:4298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
HV 200.115.120
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en verdeling van aandelen in een besloten vennootschap na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Breda van 10 juli 2012, waarin de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen na echtscheiding werden behandeld. Partijen, die op huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, waren in geschil over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden, met name over de aandelen in de besloten vennootschap [Optiek] Optiek bv. De vrouw verzocht om vernietiging van de beschikking en om een herwaardering van de aandelen, terwijl de man in incidenteel appel verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 24 september 1993 zijn gehuwd en dat de huwelijkse voorwaarden onder meer bepaalden dat er geen vermogensrechtelijke gemeenschap zou bestaan. De rechtbank had eerder de huwelijkse voorwaarden afgewikkeld en de gemeenschappelijke goederen verdeeld. In hoger beroep heeft de vrouw vier grieven ingediend, terwijl de man één grief in incidenteel appel heeft ingediend. De grieven van de vrouw betroffen onder andere de peildatum voor de waardering van de aandelen en de wijze van waardering.

Na de mondelinge behandeling op 15 mei 2013 heeft het hof de grieven van de vrouw ongegrond verklaard, met uitzondering van de grief die betrekking had op de hoogte van het te verrekenen vermogen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 253.834,06 van de man, wat betreft de waarde van haar aandelen in de vennootschap. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw rechtdoende is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gelast. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elk van partijen haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 september 2013
Zaaknummer: HV 200.115.120/01
Zaaknummer eerste aanleg: 196323 FA RK 08-5063
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.N.J.B. van Osch,
tegen
[de man],
wonende te
[woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 10 juli 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2012, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. bij levering door de vrouw aan de man van de aandelen van de besloten vennootschap [Optiek] Optiek bv:
primair
zowel in de primaire als subsidiaire variant geen rekening te houden met privévermogen dat zijdens de man in de vennootschap onder firma is ingebracht;
subsidiair
bij de becijfering van de hoogte van de privé-inbreng geen rekening te houden met het bedrag van fl. 35.000,- (punt 8) en
meer subsidiair
ten hoogste rekening te houden met een privé-inbreng van € 132.503,-;
2. de man te veroordelen om met de vrouw tot verrekening over te gaan van het verschil tussen beide aandelenkapitalen zoals weergegeven in punt 26 van het beroepschrift;
3. als peildatum voor de verrekening 31 december 2008 te hanteren en als peildatum voor verdeling primair de datum van feitelijke levering door de vrouw van de aandelen aan de man en subsidiair de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking te hanteren;
4. een deskundige te benoemen die de rapportage van de eerdere deskundige herijkt als het gaat om de door die deskundige bij de becijfering van de waarde van de aandelen in bovengenoemde vennootschap gehanteerde parameters.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2012, heeft de man verzocht de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken als zijnde ongegrond van de hand te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek tot verrekening van de periodieke opnamen van de vrouw over de periode van 1 januari 2009 tot en met april 2011 ad (€ 126.000,- - € 37.102,28) € 88.897,72, subsidiair ad € 45.514,12 met het door de man aan de vrouw te betalen bedrag uit hoofde van de waardeverrekening van de aandelen is afgewezen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat op het door de man aan de vrouw uit hoofde van overweging 2.27 van de bestreden beschikking te betalen bedrag € 88.897,62, subsidiair € 45.514,12 in mindering komt.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 24 januari 2013, heeft de vrouw verweer gevoerd en gesteld dat het incidenteel appel dient te falen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Osch;
  • de man, bijgestaan door mr. De Jongh.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de door de vrouw overgelegde stukken van eerste aanleg, te weten: de in de bestreden beschikking opgesomde stukken behoudens de tussenbeschikking d.d. 17 maart 2009 met de daarin genoemde stukken, de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 2 april 2009, de brieven van de advocaat van de man d.d. 7 april 2009, 9 april 2009, 29 november 2010 en 7 december 2010 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 10 mei 2012, allen ingekomen ter griffie op 22 oktober 2012;
  • de faxbrief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 mei 2013;
  • de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 13 mei 2013 met daarbij gevoegd het inleidende verzoekschrift alsmede het verweerschrift echtscheiding en nevenvoorzieningen tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het ter zitting door de man overgelegde proces-verbaal van de zitting van 30 januari 2009 inzake het kort geding met zaaknummer 198188 / KG ZA 08-691.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
Partijen zijn op 24 september 1993 gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
“(…)
Artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan.
Artikel 2.
1. De kosten van de huishouding, zowel de gewone als de buitengewone, alzo met inbegrip van alle kosten van geneeskundige behandeling en verpleging van de echtgenoten, alsmede alle kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren en de eventueel door de echtgenoten geadopteerde kinderen, van een kalenderjaar zullen door de echtgenoten gedragen worden uit de gezamenlijke door de echtgenoten in het betrokken kalenderjaar genoten inkomsten.
(…)
Artikel 3.
1. Partijen verplichten zich jegens elkander ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten niet is besteed ter dekking van de in artikel 2 lid 1 bedoelde kosten.
2. De verrekening geschiedt doordat de verrekenplichtige partij binnen achttien maanden na verloop van een kalenderjaar een zodanig bedrag uitkeert aan de andere partij dat daardoor per saldo ieder van partijen de helft heeft genoten van de gezamenlijke inkomsten als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
3. Vorderingen terzake van verrekening in dit artikel verjaren niet en vervallen evenmin door tijdsverloop.
(…)
Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding is het bepaalde van lid 1 van dit artikel van toepassing tot het moment dat het vonnis tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
(…).”
Bij beschikking van 18 januari 2011 heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 3 mei 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de huwelijkse voorwaarden afgewikkeld en de gemeenschappelijke goederen verdeeld.
3.3.
Beide partijen kunnen zich met (onderdelen) van de bestreden beschikking niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.1.
De vrouw heeft in principaal appel vier grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De man heeft in incidenteel appel één grief gericht tegen de bestreden beschikking. De grieven van de vrouw en van de man zien op de volgende onderwerpen:
a. de aandelen in de besloten vennootschap [Optiek] Optiek bv:
i. de peildatum voor de waardering van de aandelen (grief 3 in het principaal appel);
ii. de wijze van waardering van de aandelen (grief 4 in het principaal appel).
iii. de hoogte van het door de man geïnvesteerde privévermogen (grief 1 in het principaal appel);
iv. de hoogte van het te verrekenen vermogen (grief 2 in het principaal appel);
opnames door de vrouw van de zakelijke rekening na 31 december 2008 (grief in incidenteel appel).
3.4.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken.
a) de aandelen in de besloten vennootschap [Optiek] Optiek bv
3.5.
Ad i.) de peildatum voor de waardering van de aandelen (grief 3 in het principaal appel)
3.5.1.
De rechtbank heeft de peildatum voor de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2008.
3.5.2.
In de derde grief in principaal appel stelt de vrouw dat de waardering van de aandelen dient te geschieden per datum feitelijke verdeling, dan wel 1 mei 2011 – het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand –. Zij voert daartoe aan dat de verrekeningsplicht ontstaat op het moment dat het verzoekschrift echtscheiding worden ingediend. Deze datum ligt dichtbij de thans gehanteerde datum, zodat de vrouw haar grief niet tegen dit onderdeel richt. Na verrekening van 8,8 % van de waarde van de aandelen dient vervolgens nog te worden verdeeld. Daarvoor kan niet teruggegrepen worden naar de door de deskundige gehanteerde datum, 31 december 2008, nu sindsdien ruim vier jaar zijn verstreken.
3.5.3.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Van verdeling van aandelen is geen sprake zoals het hof hiervoor in rechtsoverweging 3.6.3 reeds heeft overwogen. Partijen leven vanaf mei 2008 gescheiden. De vrouw heeft sindsdien geen werkzaamheden meer verricht ten behoeve van de onderneming. De man heeft derhalve sindsdien feitelijk de onderneming gevoerd. Waardewijzigingen zijn alsdan het gevolg van het door de man gevoerde beleid en zijn arbeidsinzet. De waardestijging c.q. waardedaling dient dan ook voor rekening en risico van de man te komen. Daarbij komt dat de vrouw in haar brief van 13 februari 2009 heeft gekozen voor de peildatum 31 december 2008 en dat de man daar in zijn brief van 23 februari 2009 mee heeft ingestemd.
3.5.4.
Dit betekent dat grief 3 van de vrouw in principaal appel ongegrond is.
3.6.
Ad ii.) de wijze van waardering van de aandelen (grief 4 in het principaal appel)
3.6.1.
De rechtbank heeft aangesloten bij de door de deskundige gehanteerde discounted cash flow-methode.
3.6.2.
In de vierde grief in principaal appel stelt de vrouw dat een deskundige dient te worden benoemd om tot herijking van de waardering te komen. Zij voert daartoe aan dat de door de deskundige gehanteerde parameters voor discussie vatbaar zijn. Zo stelt de vrouw dat het toekennen van een percentage van small firm risk, welke is onderverdeeld naar onder andere afhankelijkheid van opdrachtgevers c.q. afhankelijkheid van leveranciers een hoogst arbitraire weging is, nu beide parameters in de optiekbranche geen rol spelen.
3.6.3.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. De door Accon avm gehanteerde methode voor de waardering van [Optiek] Optiek bv te weten de Discounted Cash Flow methode, is niet in geschil. Het hof maakt uit het betoog van de vrouw op dat op de gehanteerde methode nog een correctie dient plaats te vinden nu de door de deskundige gehanteerde parameters voor discussie vatbaar zijn. De vrouw betoogt slechts dat ten onrechte een percentage van small firm risk is toegepast. Daar de deskundige zich heeft gebaseerd op kennis, ervaring en intuïtie en een nieuwe deskundige dit eveneens zal doen, is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, gebleken dat de uitkomst van het deskundigenbericht onjuist zou zijn.
3.6.4.
Dit betekent dat grief 4 van de vrouw in principaal appel ongegrond is.
3.7.
Ad iii.) de hoogte van het door de man geïnvesteerde privévermogen (grief 1 in het principaal appel)
3.7.1.
De rechtbank is van oordeel dat in rechte is komen vast te staan dat de man fl. 329.701,- (€ 149.612,-) in de vennootschap onder firma [Optiek] Optiek vof heeft geïnvesteerd uit zijn privévermogen.
3.7.2.
In de eerste grief in principaal appel stelt de vrouw dat bij de bepaling van het door de man in de vof geïnvesteerde privévermogen geen rekening dient te worden gehouden met fl. 35.000,- nu de man deze betaling heeft gedaan voor de datum van het huwelijk van partijen. Zij voert daartoe aan de rechtbank bij de becijfering van het bedrag van € 149.612,- kennelijk is uitgegaan van de optelling van de drie bedragen die ook door de deskundige in zijn rapport zijn genoemd en dat dit bedrag niet staat vermeld op de staat van aanbrengsten welke aan de huwelijkse voorwaarden is gehecht, zodat met dit bedrag niet alsnog rekening mag worden gehouden.
Subsidiair stelt de vrouw dat de rechtbank een verkeerde rekensom heeft gemaakt en dat het privévermogen van de man niet fl. 329.701,- maar fl. 292.000,- bedraagt. Immers, indien de storting van de man op de rekening van de vof bij elkaar op worden geteld, resulteert dit in privé-investeringen ten bedrage van fl. 292.000,-. Als daarop fl. 35.000,- in mindering wordt gebracht, bedraagt het door de man geïnvesteerde privévermogen fl. 257.000,- (€ 116.621,51).
3.7.3.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het bedrag dat de rechtbank heeft aangemerkt als geïnvesteerd privévermogen – € 149.612,- – ziet niet, zoals door de vrouw wordt betoogd, (alleen) op de stortingen door de man op de rekening van de vof. De rechtbank overweegt als volgt:
“Uit de bijlagen II en III van het deskundigenrapport blijkt voldoende van een inbreng van de man voorafgaand aan het huwelijk in toen de vennootschap onder firma van fl. 329.701,= en van een inbreng van de vrouw van nihil. In het licht van de door de man overgelegde bewijsstukken van stortingen van fl. 35.000,= en fl. 157.000,= van toen de privérekening van de man met nummer 49.74.29.242 naar de vennootschap onder firma en de storting door de moeder van de man van een bedrag van fl. 100.000,= (bestaande uit een schenking en een erfdeel van de man) is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat ook het resterende deel van voormeldefl. 329.701,= ziet op privévermogen van de man.”
Het oordeel van de rechtbank is derhalve niet gegrond op de gestelde optelling van drie bedragen maar op de bevindingen van de deskundige.
Ook het subsidiaire gedeelte van de grief van de vrouw berust op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. Er is geen sprake van een verkeerde berekening.
Voor zover de vrouw betoogt dat het relevant is dat een van de bedragen na het sluiten van het huwelijk van partijen naar de rekening van de vof is overgemaakt, dient de grief eveneens reeds te falen nu de rechtbank de hiervoor genoemde redenering van de vrouw niet heeft gevolgd.
Nu het bedrag van fl. 35.000,- is gestort op de rekening van de vof vóór de datum van het huwelijk, staat dit bedrag uiteraard niet genoemd op de staat van aanbrengsten. De man hoefde van zijn vergoedingsrecht geen melding te maken. Het aandeel van de man volgt uit de jaarstukken.
Ten slotte merkt het hof op dat uit de jaarstukken (prod. 2 bij brief van 3 mei 2013) blijkt dat ten tijde van het sluiten van het huwelijk het kapitaal van de man om of nabij het door de rechtbank genoemde bedrag beliep. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van een ander investeringsbedrag uit te gaan.
Overigens heeft de vrouw geen belang bij deze grief, nu het hof niet uitgaat van deze privé-investeringen, zoals hierna blijkt.
3.7.4.
Dit betekent dat grief 1 van de vrouw in principaal appel ongegrond is.
3.8.
Ad iv.) de hoogte van het te verrekenen vermogen (grief 2 in het principaal appel)
3.8.1.
In de tweede grief in principaal appel stelt de vrouw dat de onderneming dient te worden verdeeld conform de aandelenverhouding (54,4% van de man en 45,6% van de vrouw) en dat dient te worden verrekend voor zover de vrouw minder aandelenkapitaal (8,8%) heeft in [Optiek] Optiek bv dan de man. De vrouw komt in het kader van deze verrekening een bedrag van € 28.820,- toe. Zij voert daartoe aan dat, nu partijen niet jaarlijks hebben verrekend, artikel 1:141 BW van toepassing is. Bovendien is er sprake van een beperkte gemeenschap die volgens de regels van boek 3 BW dient te worden afgewikkeld.
Subsidiair stelt de vrouw de vraag of er in het kader van verdeling nog wel plaats is voor vergoeding van de privé-investering door de man. Zij meent van niet.
3.8.2.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. De man voert daartoe aan dat de aandelen niet gemeenschappelijk zijn maar dat ieder van partijen (een aantal) aandelen heeft in Govaert Optiek bv. De waardestijging van deze aandelen dient verrekend te worden voor zover die is ontstaan door overgespaard inkomen. Ten laste van het kapitaal van de man zijn opnamen geboekt ten behoeve van onder andere de in 1996 aangekochte echtelijke woning, alsmede is de betaling van de hypotheekrente ten laste van het kapitaal van de man gekomen. Het enkele feit dat de vof is omgezet in een bv maakt niet dat het privévermogen van de man niet meer zou bestaan. Indien het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank, stelt de man zich op het standpunt dat met de privé-investeringen rekening moet worden gehouden bij de verdeling van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning.
3.8.3.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.8.3.1. De vrouw houdt ten tijde van de peildatum 45,6% van de aandelen in [Optiek] Optiek bv. Partijen zijn het er over eens dat de man deze aandelen van de vrouw zal overnemen. De waarde van deze aandelen van de vrouw dient derhalve door de man aan de vrouw te worden betaald. De deskundige heeft de totale waarde van de aandelen op de peildatum bepaald op € 655.000,-. Als slechts zou moeten worden verdeeld en niet eveneens verrekend, dan zou de man de vrouw voor haar aandeel in de vennootschap € 298.680,- dienen te betalen.
3.8.3.2. Dat daarnaast sprake is van een gemeenschap van aandelen, zoals door de vrouw is betoogd, heeft het hof niet kunnen vaststellen. De aandelen die bij de vrouw in bezit zijn, vallen, gelet op artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden, niet in een gemeenschap. Dat partijen zijn overeengekomen de aandelen gemeenschappelijk te houden, is niet gebleken. Zodanige overeenkomst wordt niet gesteld. Artikel 1:141 BW doet geen gemeenschap ontstaan. Er wordt niet meer bepaald dan dat de (totale) waarde van de aandelen (bij helfte) verrekend moeten worden, voor zover dat vermogen moet worden aangemerkt als overgespaard inkomen. Bij de vraag of er overgespaard inkomen in de waarde van de bv besloten ligt en de wijze van berekening van dit overgespaard inkomen – dat wil zeggen of er opgepotte winsten zijn – dient uiteraard rekening te worden gehouden met investeringen uit privé-vermogen. Dit vermogen valt als niet zijnde overgespaard inkomen buiten de verrekening.
3.8.3.3. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het kapitaal van de man in de vof op 1 januari 1993 fl. 329.701,- bedroeg tegenover fl. 0,- aan de zijde van de vrouw (en ten tijde van het aangaan van het huwelijk nauwelijks anders bedroeg). Het hof kan niet uitgaan van deze bedragen omdat de man in de periode tot de inbreng van de vof in de bv desinvesteringen heeft gedaan.
Het hof zal daarom, voor de beoordeling van de vraag of en in hoeverre er overgespaard inkomen in de bv aanwezig is, uitgaan van de inbreng van de vof in de bv.
3.8.3.4. De inbreng van de vof in de bv is gebaseerd op de kapitaalstand per 31 december 1998. Het kapitaal van de man bedroeg op dat moment fl. 195.510,- en het kapitaal van de vrouw bedroeg op dat moment fl. 146.728,-. Om tot een te plaatsen aandelenkapitaal te komen zijn deze saldi vermeerderd met de herwaardering van de goodwill (ieder 50%) en verminderd met de latente belastingverplichting, de stand van de For minus fl. 20.000,-, de belastingschulden en creditering van max 5%. Het hof verwijst voor de berekening naar pagina 4 van de brief van de toenmalige accountant aan de belastingdienst van 21 december 1999, door de vrouw overgelegd als productie 6 bij het verweerschrift echtscheiding en nevenvoorzieningen, tevens houdende zelfstandige verzoeken. Aldus bedraagt het te plaatsen aandelenkapitaal van de man fl. 340.000,- en van de vrouw fl. 285.000,-. Uit de slotverklaringen onder A4 op pagina 14 van de notariële akte van oprichting van de bv blijkt dat 2835 aandelen worden geplaatst waarvan door de man wordt deelgenomen voor 1.542 (54,4%) aandelen en door de vrouw wordt deelgenomen voor 1.293 aandelen (45,6%).
3.8.3.5. Het privé-vermogen van de man is aldus aanzienlijk geslonken van fl. 329.701,- naar fl. 146.728,-. Zijnentwege was er derhalve geen sprake van overgespaard inkomen in de vof en bijgevolg ook geen investering van overgespaard inkomen in de bv. Het kapitaal van de vrouw dient wel als overgespaard, niet uitgekeerd inkomen te worden aangemerkt. Het is immers tijdens het huwelijk opgebouwd zonder een investering van enig privé-vermogen van de vrouw of van overdracht van vermogen van de man aan de vrouw. Anders dan de vrouw meent, moet deze inbreng in de bv alsnog verrekend worden en bij de berekening van de verrekenvorderingen dient daarmee rekening te worden gehouden. De man is namelijk gerechtigd tot de helft van dit overgespaarde inkomen (en het rendement). De totale investering van de vrouw in de bv bedraagt niet fl. 146.728,- maar de helft, derhalve fl. 73.364,- (= € 33.291,13); de investering van de man fl. 195.510,- + fl. 73.364,- = fl. 268.874,- (€ 122.009,70). In totaal is er fl. 342.238,- = € 155.300,83 geïnvesteerd.
3.8.3.6. Beide partijen hebben recht op een redelijk rendement op deze investeringen. Indien voornoemde gezamenlijke investeringen worden vermeerderd met de wettelijke rente van 31 december 1998 tot en met 31 december 2008 dan kan aldus worden begroot dat de geïndexeerde investeringen (dat is oorspronkelijke investering vermeerderd met de autonome waardestijging), per 31 december 2008 € 270.830,66 bedroeg.
De waarde van de onderneming bedroeg op 31 december 2008 € 655.000,-. Indien op deze waarde van de onderneming de geïndexeerde investering van partijen ten bedrage van € 270.830,66 in mindering wordt gebracht, resulteren de opgepotte winsten ten bedrage van € 384.169,34. De opgepotte winsten dienen bij helfte te worden verrekend, zodat de vrouw in het kader van de verrekening een bedrag toekomt van € 192.084,67.
Daarnaast dient de geïndexeerde investering van € 270.830,66 te worden verdeeld naar rato van het aandelenkapitaal. Daarbij kan niet, zoals door de vrouw wordt betoogd, de verdeling van het aandelenkapitaal overeenkomstig 54,4% voor de man en 45,6% voor de vrouw worden gevolgd nu in dat aandeel van de vrouw nog overgespaard inkomen van de vrouw besloten ligt dat tussen partijen dient te worden verrekend, zoals hiervoor in 3.8.3.5 reeds is overwogen. Aldus komt de vrouw toe 22,8% (de helft van 45,6%) van € 270.830,66 oftewel € 61.749,39. De man dient de vrouw voor haar aandeel in de vennootschap aldus € 192.084,67 + € 61.749,39 = € 253.834,06 te betalen. De rechtbank had iets minder toegewezen, namelijk in totaal € 252.694,-. De bestreden beschikking dient op dit punt dan ook te worden vernietigd. Het hof komt niet toe aan het voorwaardelijk verweer van de man zoals genoemd onder punt 13 van het verweerschrift hoger beroep, tevens incidenteel appel, nu het hof met de privé-investeringen van de man op de hiervoor genoemde wijze rekening heeft gehouden.
3.8.4.
Dit betekent dat grief 2 van de vrouw in principaal appel deels gegrond is.
Ad b) opnames door de vrouw van de zakelijke rekening na 31 december 2008 (grief in incidenteel appel)
3.9.
De man heeft in eerste aanleg verrekening verzocht van een bedrag van € 124.366,18 zoals gespecificeerd in zijn brief aan de rechtbank van 14 februari 2012 (bijlage d bij het beroepschrift). De rechtbank heeft dit verzoek van de man toegewezen voor wat betreft een bedrag van € 2.815,77 (rov. 2.16) en een bedrag van € 31.578,18 (rov. 2.19).
De rechtbank heeft (in rov. 2.18) het verzoek van de man afgewezen voor zover hij verrekening heeft verzocht van de na 31 december 2008 tot en met april 2011 door de vrouw van de zakelijke rekening opgenomen bedragen van € 4.500,- per maand onder aftrek van het netto salaris van de vrouw over deze maanden. De incidentele grief van de man richt zich tegen deze afwijzing.
3.9.1.
De man stelt in hoger beroep dat de vrouw over de periode van 1 januari 2009 tot 3 mei 2011 (ruim 18 maanden) slechts recht had op haar netto salaris van € 1.322,76 per maand (in totaal € 37.102,28). Het meerdere – ((€ 4.500 x 28 = € 126.000,-) - € 37.102,28 = € 88.897,72) - dient de vrouw aan de man terug te betalen en dient in de financiële afwikkeling te worden betrokken.
Subsidiair stelt de man dat op dit bedrag nog de kinderalimentatie van € 43.383,60 in mindering strekt, zodat een bedrag van € 45.514,12 in de financiële afwikkeling dient te worden betrokken.
3.9.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. De vrouw voert daartoe aan dat de kosten van de huishouding ten laste van het gemeenschappelijke inkomen van partijen komen. De vrouw heeft de gelden besteed aan de kosten van levensonderhoud van haarzelf en de kinderen.
3.9.3.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
In de door de man overgelegde vaststellingsovereenkomst welke aan het proces-verbaal van 30 januari 2009 in het kort geding met zaaknummer 198188 / KG ZA 08-691 is gehecht, blijkt dat partijen onder meer het volgende zijn overeengekomen:
“(…)
Daartegenover zal de man de bedrijfsvoering naar behoren voortzetten en ook zal hij van de zakelijke rekeningen geen gebruik maken voor privé-doeleinden behoudens voor eigen levensonderhoud en voor dat van de vrouw en de kinderen. De man zal er voor zorgdragen dat iedere maand € 4.500,- wordt overgemaakt op de rekening van de vrouw Rabo [raborekeningnummer] te [plaats]. Dit bedrag betreft geen alimentatie of periodieke verstrekking. Dit is een voorlopige afspraak in afwachting van nadere uitspraken in verband met het levensonderhoud van beide partijen.
(…)”
Hieruit blijkt voldoende dat de getroffen regeling een voorlopige afspraak betreft ten aanzien van levensonderhoud. Het hof zal de door de door de vrouw gedane opnames dan ook als zodanig beschouwen met dien verstande dat de bijdragen voor het levensonderhoud van de vrouw in deze periode eveneens wordt geacht het netto salaris van de vrouw te bevatten.
Gelet op de in de beschikking van 18 januari 2011 door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen (€ 490,- per kind per maand in 2008, te vermeerderen met de wettelijke indexering) en van de vrouw (€ 5.121,60 netto per maand in 2007, te vermeerderen met de wettelijke indexering), - welke behoefte derhalve de maandelijkse onttrekking van € 4.500,- ruimschoots overstijgt – is het hof van oordeel dat de vrouw, behoudens de € 34.393,95 die zij op grond van de bestreden beschikking reeds aan de man dient te betalen, de man dan ook niets meer verschuldigd is. Dat de man in deze periode de woonlasten van de echtelijke woning voor zijn rekening heeft genomen, maakt dit niet anders.
3.9.4.
Dit betekent dat de grief van de man in incidenteel appel faalt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 10 juli 2012 voor wat betreft de financiële consequenties van de overdracht van de aandelen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
gelast de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden c.q. de verdeling van de gemeenschappelijke goederen op de wijze als hiervoor is overwogen;
bepaalt dat in de derde alinea van het dictum op pagina 10 van de beschikking in plaats van € 202.694,- dient te worden gelezen € 203.834,06;
bepaalt dat in de eerste alinea van pagina 11 van de beschikking in plaats van € 202.694,- dient te worden gelezen € 203.834,06;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.J. van Laarhoven en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.