In deze zaak gaat het om een hoger beroep van SNS Bank N.V. tegen een verstekvonnis van de rechtbank Maastricht, waarin de vordering van SNS werd afgewezen. SNS had een doorlopend kredietovereenkomst en een rekening-courant overeenkomst met de geïntimeerde, die in gebreke was gebleven met de betalingen. SNS vorderde betaling van een bedrag van € 22.516,82, maar de rechtbank oordeelde dat SNS niet had aangetoond dat de vordering uit hoofde van de kredietovereenkomst rechtsgeldig was opgeëist, omdat niet voldaan was aan de eisen van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). SNS ging in hoger beroep en paste haar vordering aan, waarbij zij de eis verminderde en de vordering splitste in twee delen: één voor het doorlopend krediet en één voor de rekening-courant.
Het hof oordeelde dat SNS wel degelijk aan de voorwaarden van artikel 33 Wck voldeed voor de doorlopend kredietovereenkomst. SNS had de geïntimeerde tijdig aangemaand en de vordering was rechtsgeldig opgeëist. Wat betreft de rekening-courant oordeelde het hof dat de Wck niet van toepassing was, omdat de debetstand niet als een krediettransactie kon worden aangemerkt. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van SNS toe, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente. De proceskosten in eerste aanleg werden gecompenseerd, terwijl de geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.