In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de gemeenschap van goederen na een echtscheiding. De partijen, een vrouw en een man, waren in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, maar beide partijen waren het niet eens met de uitkomst en hebben grieven ingediend. De vrouw betwistte onder andere de peildatum voor de waardering van de gemeenschap, de eigenaarslasten van de woning, en de gebruiksvergoeding die de man aan haar zou moeten betalen. De man voerde op zijn beurt grieven aan met betrekking tot de schulden en de verdeling van de activa.
Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank op verschillende punten niet correct had geoordeeld. Zo werd de peildatum voor de waardering van de gemeenschap vastgesteld op de datum van de uitspraak, tenzij anders overeengekomen. Het hof oordeelde dat de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning door de man gedragen moesten worden, aangezien hij het exclusieve gebruik van de woning had. De gebruiksvergoeding werd opnieuw vastgesteld op basis van de verkoopprijs van de woning.
Daarnaast werd er een belangrijke juridische vraag behandeld over de uitsluitingsclausule die van toepassing was op een woning in Duitsland, die door de vrouw was geschonken. Het hof oordeelde dat deze woning, ondanks de uitsluitingsclausule, deel uitmaakte van de gemeenschap van goederen, omdat de schenkingsakte geen uitsluitingsclausule bevatte. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen, waarbij de man de gelegenheid kreeg om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat de ontvangen gelden van de ouders van de vrouw geleend waren. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 17 september 2013.