In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugplaatsing van twee kinderen bij hun moeder. De moeder, appellante in deze zaak, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2013 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd. De kinderen, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader, staan sinds 15 april 2011 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en zijn sinds 31 januari 2012 uit huis geplaatst.
Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de moeder positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, de terugplaatsing van de kinderen op dat moment niet mogelijk was. De moeder had in de afgelopen maanden gewerkt aan haar situatie, maar het hof oordeelde dat er nog onvoldoende duidelijkheid was over de relatie tussen de moeder en de vader, die in het verleden betrokken was bij huiselijk geweld en andere problematiek. Het hof benadrukte dat de veiligheid van de kinderen niet kon worden gegarandeerd, en dat er geen zicht was op hoe de relatie tussen de ouders thans verloopt.
Het hof concludeerde dat, hoewel de terugplaatsing op dat moment niet mogelijk was, dit niet betekent dat het in de toekomst niet mogelijk zou zijn. De moeder werd aangemoedigd om aan te tonen dat de vader geen rol meer speelt in haar leven en dat zij actief samenwerkt met de hulpverlening. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verzocht de stichting om bij een eventueel verlengingsverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing duidelijk te maken waarom de veiligheid van de kinderen niet gewaarborgd kan worden.
De uitspraak benadrukt het belang van de biologische ouders in de opvoeding van kinderen, maar ook de noodzaak om de veiligheid en het welzijn van de kinderen voorop te stellen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.