In deze zaak gaat het om een geschil over een buitenwettelijke onderhoudsbijdrage die door de stiefvader aan de meerderjarige is betaald na de echtscheiding van de moeder en de stiefvader. De meerderjarige, die inmiddels zelfstandig is, heeft een onderhoudsbijdrage van € 450,- per maand ontvangen van de stiefvader sinds 1 augustus 2010. Echter, per 1 november 2012 heeft de stiefvader deze betalingen stopgezet. De meerderjarige heeft de stiefvader gedagvaard om de betaling van deze bijdrage te vorderen, terwijl de stiefvader in incidenteel appel heeft gevorderd dat de meerderjarige niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen.
Het hof heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst tot levensonderhoud tussen de moeder en de stiefvader is ontstaan, waarbij de Trema-normen en artikel 1:401 BW van toepassing zijn. Het hof oordeelt dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de behoefte en draagkracht rechtvaardigen. Door het ontbreken van relevante financiële gegevens is het hof echter niet in staat om de (aanvullende) behoefte van de meerderjarige vast te stellen, noch om te bepalen in welke verhouding de moeder en de stiefvader zouden moeten bijdragen aan de kosten van levensonderhoud en studie van de meerderjarige. Het hof wijst het verzoek van de meerderjarige af, waarbij het hof benadrukt dat de gevolgen van het ontbreken van deze gegevens voor rekening en risico van de meerderjarige komen.
De uitspraak van het hof is gedaan op 10 september 2013, waarbij het hof partijen heeft gelast om in persoon en vergezeld van hun raadslieden te verschijnen voor een meervoudige comparitie om nadere inlichtingen te geven en te bezien of er een minnelijke regeling mogelijk is. De zaak is vervolgens naar de rolzitting verwezen voor het opgeven van verhinderdata, waarna de comparitie van partijen zal worden vastgesteld.