GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.525/01
arrest van 10 september 2013
[vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.L.M. Arets te Landgraaf,
KeyTec Netherlands B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.P. Poelman te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 mei 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen gewezen vonnis van 8 februari 2012 tussen principaal appellante - [appellante] - als eiseres en principaal geïntimeerde - KeyTec - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 436953 CV EXPL 11-3000)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep.
Er is geen memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
[appellante] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories. [appellante] heeft drie grieven geformuleerd en KeyTec één.
in principaal en incidenteel hoger beroep
Partijen hebben geen grief gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten, zodat het hof van die - hieronder weergegeven - feiten uitgaat. Deze zijn op enkele punten door het hof aangevuld.
- [appellante], geboren op [geboortedatum] 1956, is met ingang van 16 september 2002 bij KeyTec in dienst getreden in de functie van Assistente Personeelszaken. Sinds 16 maart 2003 was er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Laatstelijk werkte [appellante] 28 uur per week tegen een salaris van € 1.971,94 bruto per maand.
- KeyTec heeft op 15 oktober 2009 op grond van de Wet Melding Collectief Ontslag aan het UWV WERKbedrijf (hierna: het UWV) een melding gedaan van collectief ontslag terzake 23 werknemers, onder wie [appellante]. Op 20 november 2009 is de ontslagaanvraag ingediend. Het UWV heeft op 8 januari 2010 toestemming gegeven voor beëindiging van het dienstverband met [appellante]. KeyTec heeft dit dienstverband vervolgens bij brief van 18 januari 2010 opgezegd tegen 1 maart 2010.
- Door KeyTec is aan [appellante] conform het Sociaal Plan als voorziening aangeboden dat indien na drie maanden na datum einde dienstverband aanspraak kan worden gemaakt op een WW-uitkering, deze gedurende 12 maanden aangevuld zal worden met € 250,= bruto per maand op fulltime basis. Voor [appellante] betekent dit € 175,= bruto per maand gelet op haar parttime dienstverband van 70%. Voorts maakt een outplacementtraject deel uit van de voorziening.
4.2. Het geschil in eerste aanleg
[appellante] heeft in eerste aanleg - na verandering van eis - gevorderd:
a. verklaring voor recht dat het door KeyTec gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
b. veroordeling van KeyTec tot betaling aan [appellante] van een schadevergoeding van
c. veroordeling van KeyTec tot betaling aan [appellante] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.950,=;
d. de wettelijke rente over b. en c. vanaf 1 maart 2010;
e. veroordeling van KeyTec in de proceskosten.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
4.3. De vordering van [appellante] in hoger beroep
[appellante] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het door haar in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen met veroordeling van KeyTec in de proceskosten van beide instanties.
4.4. Niet met grieven bestreden overwegingen
[appellante] stelt op pagina 2 van de memorie van grieven dat zij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:AF3242 overweegt het hof dat de enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen, niet voldoende is om aan te nemen dat kwesties die appellant niet als duidelijke grief aan de orde heeft gesteld, naast andere wel door appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde zijn. Om die reden beperkt het hof zich tot een behandeling van de door [appellante] geformuleerde grieven.
Het hof stelt vast dat [appellante] geen grieven heeft gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter in het bestreden vonnis, dat
- niet zonder meer valt in te zien dat een mogelijke procedurele onzorgvuldigheid van het UWV tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging, te meer niet nu de inhoudelijke beoordeling van het UWV niet als zijnde onjuist is betwist (r.o. 4.2.1.);
- door [appellante] niet is gesteld dat bij KeyTec een nijpende financiële situatie, die het treffen van drastische personele maatregelen rechtvaardigde, ontbrak, dat door [appellante] niet is gesteld dat sprake zou zijn van een voorgewende reden voor de opzegging en dat uitgegaan dient te worden van een bedrijfseconomische noodzaak bij KeyTec om te reorganiseren teneinde het bedrijf en de werkgelegenheid van 75 tot 80 mensen overeind te houden (r.o. 4.2.2.);
- het uitvoeren van een Sociaal Plan waaraan OR en vakbonden instemming hebben onthouden niet zonder meer leidt tot de conclusie dat reeds daarom de opzegging kennelijk onredelijk is (r.o. 4.2.3.);
- dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de in het Sociaal Plan voorziene outplacementondersteuning.
4.5. De grieven. Kennelijk onredelijke opzegging?
De grieven van [appellante] zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging op grond van het gevolgencriterium.
Het hof stelt voorop, dat bij de beoordeling of een opzegging van een arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt vanwege het zogenoemde gevolgencriterium (artikel 7:681, tweede lid, sub b, BW) maatstaf is of, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor de werknemer bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij dienen alle omstandigheden zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden in aanmerking te worden genomen.
Nadien intredende omstandigheden kunnen slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht.
De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering als bedoeld in artikel 7:681, eerste lid, BW. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
4.5.1. De aangevoerde omstandigheden
Het hof onderscheidt de volgende - door partijen over en weer aangevoerde - omstandigheden:
- [appellante] was ten tijde van de opzegging 55 jaar oud;
- [appellante] is 7,5 jaar in dienst geweest van KeyTec;
- [appellante] had en heeft slechte vooruitzichten op de arbeidsmarkt;
- [appellante] lijdt inkomensverlies en pensioenschade;
- de aangeboden compensatie bedraagt totaal € 2.100,= bruto en is niet uitbetaald;
- de financiële situatie van KeyTec: zonder reorganisatie en gedwongen ontslagen zou KeyTec niet hebben overleefd en zou de werkgelegenheid van 75 tot 80 werknemers verloren zijn gegaan;
- KeyTec had geen middelen om een vergoeding te betalen en zeker niet een vergoeding zoals door [appellante] gevorderd.
4.5.2. Het Sociaal Plan en de uitvoering daarvan
[appellante] klaagt erover dat KeyTec onzorgvuldig heeft gehandeld in het kader van de reorganisatie door het Sociaal Plan te hanteren ondanks dat dit is afgekeurd door de vakbonden.
Met betrekking tot het Sociaal Plan herhaalt het hof de overweging van de kantonrechter
- waartegen zoals gezegd door [appellante] niet is gegriefd - dat niet-goedkeuring van het Sociaal Plan door de OR en/of de vakbonden niet zonder meer meebrengt dat de opzegging kennelijk onredelijk is.
KeyTec heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangegeven dat het Sociaal Plan weliswaar niet is goedgekeurd en dat de OR heeft gepersisteerd in haar negatief advies, maar dat de OR tegelijkertijd ook heeft afgezien van de wettelijke wachttermijn mits de opbrengst daarvan ten goede zou komen aan het Sociaal Plan, hetgeen is gebeurd, en dat de OR geen gebruik heeft gemaakt van haar wettelijke mogelijkheden om maatregelen in te stellen bij een spoedige uitvoering van het voorgenomen besluit. De OR onderkende volgens KeyTec aldus de noodzaak om direct in te grijpen, maar adviseerde negatief aangezien zij inschatte dat de geprognosticeerde omzet niet behaald kon worden met het beoogd aantal medewerkers alsmede het verlies aan kennis en ervaring. Volgens [appellante] had de OR evenwel geen alternatieven en kon niet aangeven hoe een beter Sociaal Plan bekostigd zou kunnen worden. [appellante] heeft tegen de visie van KeyTec ook in hoger beroep niets naders ingebracht. Het hof schaart zich achter voormelde, alleszins redelijke, uitleg van KeyTec. Niet valt in te zien dat het ontbreken van goedkeuring van het Sociaal Plan door de vakbonden en de OR onder voormelde omstandigheden leidt tot de conclusie dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging.
[appellante] heeft verder nog opgemerkt dat zij tot op heden geen betaling op grond van het Sociaal Plan heeft ontvangen. KeyTec heeft betoogd dat dat komt omdat [appellante] zelf niet de benodigde bescheiden heeft aangereikt daarvoor.
Het hof is van oordeel dat het niet uitbetalen van de suppletie op de WW-uitkering ingevolge het Sociaal Plan geen omstandigheid is die bij het oordeel omtrent de vraag of de opzegging kennelijk onredelijk is betrokken kan worden. Dit is immers geen omstandigheid die zich ten tijde van het ontslag voordeed, zoals artikel 7: 681, tweede lid, sub b BW vereist. Overigens komt het het hof voor dat partijen met elkaar in overleg dienen te treden over de uitbetaling van de suppletie, waarbij KeyTec het initiatief zou kunnen nemen. De WW-specificaties zijn immers reeds overgelegd.
4.5.3. Duur dienstverband, leeftijd, kansen op de arbeidsmarkt
De duur van het dienstverband is één van de omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of de opzegging kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat een dienstverband van 7,5 jaar niet zodanig bijzonder is dat die enkele omstandigheid van doorslaggevende betekenis is. De duur van het dienstverband dient onder andere te worden bezien in relatie met de kansen van [appellante] op de arbeidsmarkt. Het hof wil wel aannemen dat het voor [appellante], mede gelet op haar leeftijd, ten tijde van de opzegging niet eenvoudig was om weer aan het werk te komen. Kansloos was [appellante] toen echter niet te achten gelet op haar werkervaring en de door haar gevolgde opleidingen, blijkend uit de door KeyTec overgelegde producties 7 en 8 bij conclusie van antwoord. Dat [appellante] sedertdien vergeefs een tiental sollicitaties heeft verricht, zoals volgt uit productie 5 bij conclusie van repliek, kan daar niet aan afdoen. (Op het aanbod van [appellante] bij memorie van grieven om alsnog sollicitatiebrieven uit 2011 over te leggen, gaat het hof niet in. Als [appellante] die brieven had willen overleggen had zij dat bij memorie van grieven kunnen doen.)
Vast staat dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden outplacementondersteuning, om welke reden is onduidelijk gebleven. Dit dient voor rekening van [appellante] te blijven.
4.5.4. De suppletie. De financiële situatie van KeyTec
De in het Sociaal Plan opgenomen suppletie, voor [appellante] neerkomend op totaal € 2.100,= bruto, is eveneens een omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat deze vergoeding niet substantieel is te noemen. Echter, in relatie tot de zeer precaire financiële situatie van KeyTec, die door [appellante] in hoger beroep niet langer is betwist, waarbij geldt dat KeyTec bij het vaststellen van de vergoeding rekening diende te houden met het feit dat 23 werknemers voor een vergoeding in aanmerking kwamen en dat zij de werkgelegenheid van de overgebleven 75 tot 80 werknemers diende te beschermen, acht het hof deze vergoeding te billijken. Overigens heeft KeyTec daarnaast outplacementbegeleiding aangeboden.
Op grond van de hiervoor vermelde maatstaf en alle hiervoor genoemde omstandigheden in samenhang bezien, waarbij ook betrokken wordt dat [appellante] er wegens het ontvangen van een WW-uitkering in inkomen op achteruit is gegaan en dat aannemelijk is dat zij pensioenschade lijdt, komt het hof tot de conclusie dat geen sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging. De gevolgen van de opzegging voor [appellante] kunnen vergeleken met het belang van KeyTec bij opzegging niet als te ernstig beoordeeld worden.
Dit betekent dat de grieven van [appellante] falen.
Het hof ziet geen aanleiding het - overigens niet-gespecificeerde - bewijsaanbod van [appellante] te honoreren.
4.7. De incidentele grief van KeyTec is gericht tegen de compensatie van de kosten van de eerste aanleg. Uit het voorgaande volgt dat [appellante] heeft te gelden als de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij. Het hof is met KeyTec van oordeel dat [appellante] daarom in de kosten van de eerste aanleg veroordeeld dient te worden.
De grief van KeyTec slaagt.
In principaal en incidenteel appel:
4.8. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd dient te worden met uitzondering van de proceskostencompensatie. Dat onderdeel van het vonnis wordt vernietigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van eerste aanleg en van het principaal en incidenteel appel veroordeeld worden.
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de proceskostencompensatie;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van de eerste aanleg, welke kosten aan de zijde van KeyTec worden begroot op € 1.600,= aan salaris advocaat;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel, welke kosten aan de zijde van KeyTec tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 4.836,= aan verschotten en op € 3.454,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, I.B.N. Keizer en A.P. Zweers-van Vollenhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 september 2013.