Uitspraak
6.Het verdere verloop van de procedure
- het proces-verbaal van voortzetting comparitie van partijen van 5 december 2012, waaraan gehecht een ter zitting ingebrachte medische verklaring betreffende [appellante] , alsook de stukken als op voorhand bij brief van 20 november 2012 van de raadsman van [geïntimeerde] aan [appellante] en griffie toegezonden;
7.De verdere beoordeling
Met de vierde grief betoogt [appellante] dat het vereiste causale verband tussen de gestelde omzetderving ad € 137.980,- en de vermeende handelingen van [appellante] ontbreekt. Volgens [appellante] kan - indien al aangenomen wordt dat zij de gestelde diefstallen heeft gepleegd - niet de volledige omzetderving aan haar worden toegerekend. Het omzetverschil zou te wijten zijn aan allerlei luxe uitgaven van [geïntimeerde], zoals - onder meer - een verbouwing en het uitbetalen van ‘zwarte’ lonen.
De beschrijving van de opnamen op de drie dagen alsook de samenvatting zijn tezamen met een overzicht van vergelijking van de maandomzetten in de jaren 2006 tot en met 2008, alsook de uitdraaien van het kasboek van Café Thei de Bekker betreffende de jaren 2006 tot en met 2008, eveneens toegezonden.
Gemiddeld over 48 werkweken per jaar en drie dagen per week zou dit, uitgaande van een theoretische omzetderving in 2005, per dag een ontvreemd bedrag opleveren van € 353,15. Dit past - aldus [geïntimeerde] - bij de getuigenverklaringen en de beeldopnamen waarbij op één dag € 300,= en op een andere dag € 400,= door [appellante] ontvreemd wordt. Voor 2006 levert een vergelijkbare berekening een verduisterd bedrag van € 317,58 per werkdag op en voor 2007 € 269,12 per door [appellante] gewerkte dag, aldus [geïntimeerde].
“
Aldus heeft het Hof kennelijk de gedachtengang gevolgd, die ook aan het huidige art. 6:99 BW ten grondslag ligt en die in een geval als hier aan de orde is, erop neerkomt dat, wanneer vaststaat dat de aangesprokene aansprakelijk is voor een bepaalde gebeurtenis waardoor de gehele gevorderde schade kan zijn ontstaan, die schade niet geheel of gedeeltelijk voor rekening van de benadeelde behoort te blijven op de grond dat anderen, voor wie hij niet verantwoordelijk is, naar de stellingen van de aangesprokene een deel van de schade hebben veroorzaakt en de benadeelde niet kan bewijzen dat de gehele schade het gevolg van de voormelde gebeurtenis is.”.[geïntimeerde] heeft onder verwijzing naar dit arrest betoogd dat het causale verband tussen de door [appellante] gepleegde diefstallen en verduisteringen enerzijds en de gestelde omvang van de schade anderzijds kan worden doorbroken door handelingen van anderen (dan de aangesprokene) of door eigen schuld van [geïntimeerde]. Ten aanzien van handelingen door derden heeft [appellante] niets of weinig gesteld en geen bewijs aangeboden. Ten aanzien van de eigen schuld van [geïntimeerde] heeft [appellante] zich beroepen op luxe uitgaven. Dit heeft [appellante] verder niet onderbouwd, zij heeft geen bewijs aangeboden en bovendien heeft [geïntimeerde] dit ter comparitie en later weerlegd. [appellante] heeft voorts geweigerd inzicht te verschaffen in de omvang van de door haar verduisterde bedragen, zodat haar een beroep op eigen schuld van [geïntimeerde] niet toekomt, aldus [geïntimeerde].
" (…)
Als de harde schijf wordt gedeponeerd, zo nodig met apparatuur om deze uit te lezen, dan ben ik bereid te bezien of het niet mogelijk is een kopie te maken. Ik ben ICT-er en kan wellicht wel de kopie maken.
“
Het is opmerkelijk dat wederpartij er niet in geslaagd is alle opnamen op de door ons aangereikte harde schijf te kopiëren. De DVD die wij hebben ontvangen, daar kunnen wij niks mee. Op de DVD staan blijkbaar opnamen opgenomen uit 2006 en 2008. Er is op de beelden niet te zien dat mevr. [geïntimeerde] de kas opmaakt, zoals zij de vorige keer heeft verklaard. Aldus krijgen wij geen volledig beeld. Ik kan verder de overgelegde overzichten van 31 december 2007, 5 januari 2008 en 12 januari 2008, die u voorzien van de datum en uw paraaf aan het proces-verbaal zult hechten, en de daarop genoemde handelingen niet relateren aan de beelden die op de DVD te zien zijn.
Tijdens het pleidooi is door [appellante] - kort weergegeven - benadrukt dat zij geen geld heeft gestolen; dat zij tijdens de behandeling in eerste aanleg vanwege ernstige diabetes maar heeft toegegeven dat zij geld had verduisterd, wat niet zo was om snel naar huis te kunnen; dat het hof prematuur heeft geoordeeld dat sprake was van diefstal omdat toen nog niet werd beschikt over de stukken en beeldopnamen; dat [geïntimeerde] niet de weg van aangifte heeft gevolgd; dat [appellante] geen eerlijk proces heeft gehad, omdat [appellante] schuldig wordt bevonden zonder dat een eerlijk en gelijkwaardig strafrechtelijk proces is gevoerd; dat bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van de gedragingen en de aanwezigheid van schade en de begroting ervan de maatstaf van de strafrechter in acht moet worden genomen; dat uit de camerabeelden niet blijkt dat [appellante] geld heeft ontvreemd en dat de overgelegde boekhouding evenmin iets bewijst.
[geïntimeerde] heeft een en ander weersproken, waarop – zo nodig – hierna wordt teruggekomen.
De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen”(HR 25 april 2008, LJN: BC2800).
Van een onjuiste juridische grondslag is niet gebleken. Voor zover [appellante] heeft beoogd dit te stellen door te reppen van een oneerlijk proces, omdat de – naar het hof begrijpt – strafrechtelijke normen en de strafrechtelijke wijze van bewijsbeoordeling niet zijn gevolgd bij de beslissing in het tussenarrest, verwerpt het hof dit standpunt nu in deze procedure de civielrechtelijke spelregels zowel ten aanzien van bewijsgaring als (goede) procesorde bepalend zijn. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat de onrechtmatigheid van haar gedragingen slechts in een strafrechtelijke procedure kan worden vastgesteld, vindt deze stelling geen steun in het recht.
Van een onjuiste feitelijke grondslag voor zijn oordeel is het hof evenmin gebleken nu het beschikbare beeldmateriaal uitsluitend de waarnemingen van de getuigen als in eerste aanleg gehoord als ook de waarneming van de kantonrechter op basis van de beeldopnamen, bevestigt. Het gedrag van [appellante] op de beeldopnamen is niet anders te kwalificeren dan als heimelijk, het getuigt van bijzondere vingervlugheid en laat zich in het geheel niet rijmen met een normale en adequate omgang met kasgeld, nu door [appellante] ontvangen grotere coupures ondanks de mogelijkheid daartoe niet aanstonds in de kassa worden gedeponeerd. Daarentegen is in het bijzonder op de vertraagde opnamen – maar ook op de opnamen als zodanig - duidelijk te zien dat [appellante] coupures van € 50,= in haar linkerhand met enkele snelle bewegingen opvouwt en in haar hand houdt, waarna na het teruggeven van wisselgeld aan de klant vervolgens die hand naar de broekband of broekzak wordt bewogen en daar iets wordt weggestopt. Dat - zoals klaarblijkelijk [appellante] wel beslissend acht - niet is gezien dat zij met de heimelijk verstopte biljetten daadwerkelijk het pand van [geïntimeerde] heeft verlaten is hierbij, juist vanwege dit verstoppen en in het bijzonder de wijze waarop, niet bepalend. Evenmin is relevant dat van het opmaken van de kas door [geïntimeerde] geen opnames zijn gemaakt, nu zulks aan genoemd heimelijk gedrag door [appellante] niets afdoet.
De enkele mededeling dat [appellante] zou hebben gezien dat ‘mensen’ uit de kas werden betaald vormt een onvoldoende betwisting, nu niet wordt aangegeven welke mensen dat waren, en waarvoor dan werd betaald en wel op welke momenten. De door [appellante] genoemde gratis consumpties per dag zijn samen met privégebruik, uitgaande van een gemiddelde van 40 consumpties per openingsdag (zie producties 5 tot en met bij de conclusie na enquête zijdens [geïntimeerde]) reeds verdisconteerd in de gemaakte berekening.
[appellante] heeft evenmin haar stelling dat door [geïntimeerde] naar Luxemburg werd gereisd nader onderbouwd noch ter zake bewijs aangeboden.
Door [appellante] is voorts de in onderdeel 7.2.1. weergegeven onderbouwing van de wijze van bekostiging van de verbouwing niet althans onvoldoende weersproken.
Grief 4 faalt derhalve.
Het hof oordeelt als volgt. Terecht heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat [appellante] in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad. Voorts is in deze geen sprake van een zaak die naar haar aard aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de weg staat, nu het hier een veroordeling tot betaling van schadevergoeding betreft.