4.5De rechtbank Roermond heeft in het beroepen vonnis de vordering volledig toegewezen, waarbij van de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 114.500,- op de subsidiaire grondslag is toegewezen, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.6.1Het hof zal eerst oordelen over de vraag of [Groep] B.V. op 22 augustus 2008 een vordering op [appellant] had van € 19.337,74 uit een rekening-courantverhouding, waarop grief 6 betrekking heeft.
Ter onderbouwing van de stelling dat [Groep] B.V. op 22 augustus 2008 een vordering uit een rekening-courantverhouding had op [appellant] van € 19.337,74 heeft de curator bij dagvaarding als productie 5 overgelegd de grootboekkaart “RC [appellant] privé” die de periode beslaat van 21 april 2006 tot en met 3 januari 2008, waaruit blijkt dat [appellant] op laatstgenoemde dag een schuld had aan [Groep] B.V. van € 19.337,74. [appellant] heeft de juistheid van de betreffende gegevens op de grootboekkaart niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, betwist.
[appellant] heeft tegen de gestelde roodstand slechts aangevoerd dat er op de administratie van [Groep] B.V. een onderbezetting was als gevolg van ziekte en dat hij nog niet alle stukken heeft kunnen aanleveren en kunnen controleren (zie onder meer nr. 56 van de memorie van grieven), waardoor, zo begrijpt het hof, de grootboekkaart niet volledig is. Hij stelt daarbij dat hij uit hoofde van die rekening-courant juist een vordering heeft op [Groep] B.V.
4.6.2Het hof stelt voorop dat [appellant] niet heeft gesteld dat de grootboekkaart van de rekening-courantpositie tussen [appellant] en [Groep] B.V. niet de juiste stand van zaken weergeeft per 3 januari 2008. [appellant] heeft enkel in zijn algemeenheid gesteld dat de administratie van [Groep] B.V. niet op orde was en incompleet. Anders dan [appellant] in zijn zesde grief vermeldt, is zijn hiervoor weergegeven betwisting van het saldo geen gemotiveerde betwisting van de gestelde en met behulp van de grootboekkaart onderbouwde roodstand. Voordat daarvan sprake is, had hij in elk geval die stukken moeten aanleveren waarvan hij al in zijn conclusie van antwoord onder 3.21 heeft gesteld dat hij ze nog niet had kunnen aanleveren, waarbij het hof begrijpt dat [appellant] doelt op stukken die hij wel in bezit heeft, maar die hij nog niet had afgegeven ter verwerking. Hij heeft echter de betreffende stukken concreet benoemd noch tijdens de loop van dit geding aangeleverd.
Het hof merkt verder op dat voor zover [appellant] stelt dat de hiervoor vermelde schuld van € 19.337, 74 inmiddels was veranderd in een vordering van hem, een nadere concretisering van die stelling van hem mocht worden verwacht, door in elk geval een aantal specifieke uitgaven te noemen die hij voor de [Groep] B.V. had gedaan in de periode van 3 januari 2008 tot 22 augustus 2008. Hij heeft echter geen enkele uitgave of post concreet genoemd en geen enkel bescheid wat dat betreft overgelegd. Aldus is zijn conclusie dat hij juist een vordering heeft op [Groep] B.V. op geen enkele manier aannemelijk geworden.
Zijn verzoek om de curator te bevelen om op de voet van art. 3:15j BW de tot de administratie behorende boeken, enzovoorts open te leggen doet daar niet aan af, alleen al niet omdat beide partijen het erover eens zijn dat die administratie niet compleet is, en het allereerst aan [appellant] als indirect bestuurder van [Groep] B.V. was om die administratie op orde te hebben. Gezien het voorgaande komt het hof niet toe aan het opdragen van bewijs noch aan het geven van een bevel aan de curator tot openlegging van de, kort ggezegd, tot de administratie behorende boeken. Dit betekent dat de zesde grief faalt.
4.7.1Met de grieven 1 tot en met 5 is de toewijzing van het bedrag van € 114.500,- aan het hof ter beoordeling voorgelegd. Deze lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Bij de beantwoording van de vraag of [appellant] door [Groep] B.V. op te dragen de hiervoor genoemde vijf betalingen in de periode van 17 mei 2008 tot en met 30 juli 2008 te doen, rechtens ontoelaatbaar heeft gehandeld, stelt het hof het volgende voorop.
De rechtbank heeft in haar vonnis waarvan beroep de vordering op de subsidiaire grondslag toegewezen, van oordeel zijnde dat [appellant] een onrechtmatige daad heeft gepleegd omdat hij, kort gezegd, de schuldeisers van [Groep] B.V. ongelijk heeft behandeld (zie HR 12 juni 1998, NJ 1998, 727).
4.7.2De curator heeft voor zijn stelling dat de selectieve betalingen onrechtmatig zijn, de volgende feiten aangevoerd:
a. op 27 mei 2008 en 5 juni 2008 zijn er verzoeken ingediend om [Groep] B.V. in staat van faillissement te verklaren. [appellant] wist daarvan en uit die verzoeken moet worden afgeleid dat [Groep] B.V. toen al niet aan haar verplichtingen kon voldoen;
b. [appellant] heeft bij zijn verhoor op 23 september 2008 door de rechter-commissaris in het faillissement van [Groep] B.V. verklaard dat het hem rond 22 juni 2008 duidelijk werd dat [Groep] B.V. naar haar einde ging.
c. [Groep] B.V. droeg sinds begin 2007 geen loonbelasting meer af (nr. 15 conclusie van repliek);
d. uit de als productie 1 bij conclusie van antwoord tevens conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie overgelegde rekeningoverzichten van de bankrekening van [Groep] B.V. bij Fortis blijkt dat [appellant] kort voor het faillissement van [Groep] B.V. in verhouding tot andere schuldeisers juist veel geld van de rekening van de [Groep] B.V. naar zichzelf heeft overgeboekt;
e. op 13 augustus 2008 stond [Groep] B.V. ongeveer € 837.000,- rood op haar rekening-courantrekening bij Fortis (zie de brief van Fortis van 13 augustus 2008, productie 1 bij de memorie van antwoord);
f. [Groep] B.V. had een enorme schuld, en wel, blijkens het overzicht van ingediende en voorlopig erkende schuldvorderingen, € 6.197.163,79 (productie 2 bij memorie van antwoord);
g. de debiteurenpositie voor zover inbaar viel in het niet bij de enorme schuld. In zijn conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie stelt de curator in nr. 18 en verder dat volgens de balans per begin maart 2008 [Groep] B.V. voor € 2.970.049,- aan debiteuren had, echter daarvan was voor tenminste € 1.461.333,90 al gecrediteerd als oninbaar. Verder bleek dat een aantal debiteuren al had betaald en liepen er tenminste 20 geschillen/procedures met debiteuren. Blijkens de bij conclusie van repliek als productie 10 overgelegde analyse opgemaakt door de Fortis Bank van de debiteurenportefeuille van [Groep] B.V. zou [Groep] B.V. een debiteurenpost hebben van ongeveer € 3.240.000,-. Daarvan is ongeveer € 556.000,- geïnd, zijnde zo’n 17%.
4.7.3[appellant] heeft ter zake het hiervoor onder 4.7.2 sub a genoemde verwijt onweersproken gesteld dat deze verzoeken om [Groep] B.V. in staat van faillissement te verklaren van 27 mei 2008 en 5 juni 2008 zijn afgewezen omdat sprake was van een zakelijk geschil en niet van onbetaald gebleven crediteuren. Aldus kan dit door de curator gestelde feit niet meewegen bij de beoordeling van de vraag of [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de vijf betalingsopdrachten te geven.
[appellant] heeft ter zake het hiervoor onder 4.7.2 sub b genoemde verwijt als verweer aangevoerd dat het hem, na het vertrek van de boekhoudster (aldus onder 3.11 in zijn conclusie van antwoord tevens conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie; bij het genoemde verhoor voor de rechter-commissaris heeft hij het over een zieke boekhoudster vanaf 22 juni 2008) en na controle van de administratie, duidelijk werd dat een drastische sanering bestaande uit het verminderen van de post debiteuren, het treffen van regelingen of incassomaatregelen met dan wel tegen debiteuren en vermindering van het personeel noodzakelijk was. Aldus heeft [appellant] niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, betwist de juistheid van zijn eigen verklaring zoals weergegeven in het door hem ondertekende proces-verbaal van verhoor van 23 september 2008 inhoudende dat het hem duidelijk was dat [Groep] B.V. op 22 juni 2008 naar een einde ging.
Het hof zal de hiervoor onder 4.7.2 sub c en d genoemde verwijten gezamenlijk beoordelen.
[appellant] heeft wat dit betreft gewezen op de betalingen zoals die blijken uit het hiervoor onder 4.7.2 sub d genoemde rekeningoverzicht. De inhoud van dat door [appellant] overgelegde overzicht is niet door de curator betwist, zodat het hof uitgaat van de juistheid van de daarin vermelde gegevens. Concreet blijkt uit die productie het volgende: uitgezonderd de salarisbetalingen heeft [Groep] B.V. in de periode 3 juni 2008 tot en met 22 augustus 2008 in totaal betaald ongeveer € 366.976,- (het hof heeft niet meegeteld een post van € 13.182,14 “rente provisie kosten, debet rente” omdat het hof aanneemt dat de bank de rekening met dit bedrag heeft gedebiteerd en er dus geen sprake is van een expliciete betaalopdracht). Van dit bedrag is € 66.682,- betaald aan een zekere “[olie] olie”, € 50.000,- aan Scania Finance, € 15.000,- in een eenmalige betaling aan de Belastingdienst Limburg en € 84.500,- aan [appellant]. De overige betalingen bestaan overwegend uit kleine bedragen. Uit dit overzicht blijkt naar het oordeel van het hof dat [appellant] kort voor het faillissement van [Groep] B.V. substantiële bedragen aan zichzelf heeft overgemaakt in verhouding tot de betalingen aan andere crediteuren, terwijl de schuldenpositie enorm was (zie 4.7.2 sub f).
[appellant] heeft het hiervoor onder 4.7.2 sub e genoemde feit niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, betwist, zodat dit feit vast staat.
Ter zake het hiervoor onder 4.7.2 sub f weergegeven verwijt sluit het als productie 2 bij memorie van antwoord overgelegde overzicht van ingediende en voorlopig erkende schuldvorderingen op € 6.197.163,79. Het is een zeer gedetailleerd overzicht waarin de crediteuren met naam en bedrag zijn genoemd. [appellant] heeft de juistheid van dit gedetailleerde overzicht slechts in algemene bewoordingen betwist, en daarmee zodanig onvoldoende specifiek dat het hof uitgaat van de juistheid van dit overzicht en er dus vanuit gaat dat [Groep] B.V. een schuldenlast had van € 6.197.163,79.
Ter zake het hiervoor onder 4.7.2 sub g weergegevene geldt dat [appellant] in zijn conclusie van dupliek de cijfers en analyse van de Fortis Bank niet, in elk geval onvoldoende gemotiveerd, heeft ontkend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de Fortis Bank, als pandhouder met een vordering uit rekening-courant op [Groep] B.V. van ongeveer € 837.000,-, niet lichtvaardig ongeveer 83% van de genoemde vorderingen als oninbaar zal hebben benoemd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat van de debiteurenpost van [Groep] B.V. van € 3.240.000,- het overgrote deel om welke reden dan ook niet inbaar is.
4.8.1Bij drie van de vijf onderhavige betalingen, heeft degene die namens [Groep] B.V. de betaling heeft verricht expliciet vermeld welke schuld is betaald. Het betreft hier de betaling op 18 juni 2008 van € 10.000,-, de betaling op 24 juni 2008 van € 20.000,- en de betaling op 30 juli 2008 van € 44.500,-. Bij deze drie betalingen is vermeld dat deze betrekking hebben op de huur van het pand [pand]. De curator heeft desgevraagd tijdens het pleidooi het bestaan van deze huurovereenkomst niet (meer) betwist. Voor zover de curator de juistheid van de vermelde betalingsreden in dit hoger beroep (nog steeds) wenst te betwisten, is die betwisting, met inachtneming van de erkenning door hem van het bestaan van de huurovereenkomst van het pand [pand], onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Daarmee staat vast dat [appellant] namens [Groep] B.V. in elk geval opdracht heeft gegeven om in totaal € 74.500,- aan hem over te maken wegens huurpenningen voor het pand.
4.8.2Van de andere twee betalingen, op 17 mei 2008 is € 30.000,- betaald waarbij is vermeld “voorschot achterstand huur jan-febr-mrt-apr-mei-2008” en op 21 juli 2008 is betaald € 10.000,- onder vermelding van “voorschot huurachterstand”, is niet zonder meer duidelijk op welke huurovereenkomst deze betrekking hebben omdat de schuldenaar het object van de huur (de boten dan wel het pand) niet heeft aangewezen. De curator heeft betwist dat [appellant] twee of drie boten heeft verhuurd aan [Groep] B.V., daarbij aanvoerende dat hij in de hele administratie van [Groep] B.V. niets heeft aangetroffen wat op het bestaan van een dergelijke huur wijst. [appellant] heeft in zijn stukken nooit concreet aangegeven welke bedragen betrekking hadden op de huur van welk object. Pas tijdens het pleidooi heeft hij mondeling verklaard, op vragen van het hof, dat hij de boten in 2006 heeft gekocht, maar dat hij niet meer weet wat hij daarvoor had betaald. Desgevraagd heeft hij toen verder verklaard dat de vijf betalingen niet alleen betrekking hadden op de huur van het pand, maar ook op de “huur van de boten, salaris, enz.”. De verklaring voor zover inhoudende dat die vijf betalingen ook betrekking hadden op “salaris, enz.” acht het hof niet aannemelijk, gelet op het feit dat bij de huurbetalingen de schuldenaar heeft vermeld “voorschot achterstand huur” respectievelijk “voorschot huurachterstand”. Gelet op dit feit en gelet op het feit dat [appellant] geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2006 boten heeft gekocht waarbij hij de kwaliteit van verhuurder heeft overgenomen, maar ook geen enkele schriftelijke verklaring van de beweerdelijke verkoper van de boten terwijl de huurbetalingen tamelijk “ronde” bedragen betreffen die passen in de huurprijs van het pand [pand] van, omgerekend, € 10.000,- per maand, passeert het hof de stelling van [appellant] dat (een deel van) de betaalde huurpenningen betrekking hadden op de huur van de boten als onvoldoende onderbouwd. Aan een bewijsopdracht ter zake komt het hof daarom niet toe. Bij gebreke van enig ander mogelijk object gaat het hof ervan uit dat ook de betalingen van 17 mei 2008 en 21 juli 2008 huurpenningen van het pand [pand] betreffen. Bijgevolg faalt grief 1.
4.8.3De curator heeft in de boekhouding geen enkele huurbetaling voor het pand aangetroffen en [appellant] heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd gesteld dat er huurpenningen zijn betaald en/of dat hij huurpenningen heeft ontvangen voor 17 mei 2008. Het hof gaat er daarom vanuit dat [Groep] B.V. vanaf de aanvang van die huurovereenkomst op 2 juli 2007 tot de eerste betaling op 17 mei 2008 in het geheel geen huurpenningen heeft betaald. In de periode van 17 mei 2008 tot en met 21 juli 2008 betaalt [Groep] B.V. in totaal € 114.500,- aan huurpenningen terwijl zij op het moment dat [appellant] de huur heeft opgezegd bij brief van 18 juli 2008 ongeveer € 125.000,- aan huurpenningen was verschuldigd.