Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak- rolnummer 878228/346, CVEXPL 13-1561)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
"Ik heb mijn mening hierover aan [leidinggevende van geintimeerde] (jouw leidinggevende) en [stafmedewerker HR] (verantwoordelijk HR stafmedewerker) gegeven, gebaseerd op ons beleid inzake 'diefstal' (want dat is het voor alle duidelijkheid gewoon).
"Ik heb, om de scherpte in de discussie hieromtrent terug te brengen in het proces, aangegeven dat ik het indienen van een dergelijk foutieve declaratie zie als diefstal.".
"jouw km-declaraties".[geïntimeerde] kon deze e-mail op het moment dat deze haar bereikte redelijkerwijs aldus opvatten dat zij tijdens het aanstaande gesprek op 7 januari 2013 zou worden beschuldigd van diefstal/frauduleus handelen. De terughoudende manier van communiceren van [geïntimeerde] op 7 januari 2013 die [Ingenieursbureau] haar kwalijk neemt, is welbeschouwd ingegeven door haar eigen e-mail van 4 januari 2013. Ondanks dat de directeur, die deze e-mail heeft gestuurd, niet bij het eerste gesprek op 7 januari 2013 aanwezig is geweest, moet het de deelnemers aan dat gesprek van de zijde van [Ingenieursbureau] wel duidelijk zijn geweest dat deze e-mail de aanleiding is geweest voor de wijze van communiceren van [geïntimeerde]. Dat blijkt immers uit de verklaring van [leidinggevende van geintimeerde] waarin hij schrijft dat [geïntimeerde] daarnaar heeft verwezen en dat die e-mail erbij is gepakt. Door de betreffende e-mail is de kwestie, naar het voorlopig oordeel van het hof nodeloos op scherp gezet. Om diezelfde reden kan [Ingenieursbureau] niet worden gevolgd in haar stelling dat zij het [geïntimeerde] kwalijk heeft genomen dat zij meteen een advocaat heeft ingeschakeld en dat zij weigerde met [Ingenieursbureau] in gesprek te gaan. Overigens acht het hof [Ingenieursbureau] ambivalent in haar stelling dat zij [geïntimeerde] geen open houding en communicatie verwijt, nu ook harerzijds de toonzetting van de eigen e-mail van 4 januari 2013 is gericht op het afhouden van communicatie
"Ik zie dat je me blijft bellen, maar ik heb even geen behoefte aan een (telefoon)gesprek."en
"Ik heb geen behoefte aan rechtstreeks contact op dit onderdeel"en
"Ook een reactie op deze mail wordt niet gewaardeerd.".
nietkomt vast te staan, dan heeft [geïntimeerde] zich in de strikte zin van het woord schuldig gemaakt aan werkweigering. Dat betekent echter niet zonder meer dat dan ook sprake is van een dringende reden. Bij die beoordeling dient immers rekening te worden gehouden met alle omstandigheden. In dit verband is van belang dat partijen in onderhandeling waren over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [geïntimeerde] in haar e-mail van 20 februari 2013 had aangeven bezig te zijn met een ontbindingsprocedure. Niet goed valt in te zien waarom dat alles niet kon worden afgewacht en evenmin valt in te zien waarom [Ingenieursbureau] desnoods niet zelf het initiatief had kunnen nemen om een ontslagvergunning aan te vragen of een ontbindingsverzoek in te dienen. [Ingenieursbureau] had bovendien de loonbetaling al gestaakt en dat zou dan mogelijk terecht zijn geweest. [Ingenieursbureau] ondervond dus geen financieel nadeel van het in dienst hebben van [geïntimeerde] en gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] zelf vond dat de verhouding met [Ingenieursbureau] ernstig was verstoord, bestond een zeer reële kans dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden. Kortom, het hof acht het voorshands aannemelijk dat, ongeacht de vraag of [geïntimeerde] al dan niet op goede gronden werk heeft geweigerd, de bodemrechter tot het oordeel komt dat [geïntimeerde] het ontslag op staande voet terecht buitengerechtelijk heeft vernietigd.