Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 227832 / KG ZA 10-711)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
- € 81.744,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg;
- onder de voorwaarde dat kort gezegd de Franse rechter de executoriale verkoop van het vakantiehuis niet toestaat op de grondslag van de voornoemde onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter (hiervoor onder d.);
en met veroordeling van [appellanten c.s.] in de kosten van het geding.
De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat [appellanten c.s.] ten onrechte bijstand heeft genoten en de door de gemeente onverschuldigd ten titel van bijstand betaalde gelden moet terugbetalen. Hieraan voegt de gemeente toe dat onzeker is of het besluit van 10 mei 2004 in Frankrijk toereikend zal worden geacht als titel voor executoriaal beslag op het vakantiehuis nu op dit besluit in Frankrijk geen exequatur kan worden verleend omdat dat besluit niet valt onder het begrip ‘beslissing’ in artikel 32 van de EEX-verordening. De gemeente stelt dat zij er daarom belang bij heeft om voor haar vordering op [appellanten c.s.] een civielrechtelijke titel te verkrijgen die in Frankrijk kan worden geëxecuteerd.
In hoger beroep heeft de gemeente haar eis verminderd: zij vordert nu dat het hof verstaat dat haar belang bij het bestreden vonnis beperkt is tot tenuitvoerlegging daarvan – na een exequatur ingevolge de EEX-verordening – in Frankijk.
Daartoe heeft zij samengevat overwogen dat voorshands:
- het beroep van [appellanten c.s.] op verjaring niet slaagt nu de verjaring is gestuit door de exploten van 6 januari 2005 en 25 augustus 2009;
- de gemeente een vordering uit onverschuldigde betaling heeft gelet op de onherroepelijke uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juli 2007, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit tot invordering in stand zijn gelaten;
- de gemeente voldoende belang heeft bij haar vordering nu de uitspraak van de bestuursrechter mogelijk door de Franse rechter niet als titel voor de executoriale verkoop van het vakantiehuis wordt aanvaard, de gemeente geen andere verhaalsobjecten heeft (naast het ontoereikende beslag op de AOW-uitkering), het vakantiehuis niet waardeloos is en de gemeente gegronde vrees heeft dat [appellanten c.s.] het vakantiehuis, indien de Franse rechter de executie op de grondslag van de uitspraak van 3 juli 2007 niet toestaat (en het beslag opheft) aan zijn kinderen overdraagt;
- de gemeente geen misbruik van procesrecht maakt nu zij aan haar vordering, die betrekking heeft op executie in Frankrijk, een voorwaarde heeft verbonden zodat geen sprake is van doorkruising of omzeiling van de Franse executieprocedure of andere lopende procedures;
- [appellanten c.s.] zijn betwisting van zijn gestelde schuld niet heeft toegelicht;
- de stelling van [appellanten c.s.] dat hij rauwelijks is gedagvaard (in dit geval) geen grond is voor niet-ontvankelijkverklaring van de gemeente in haar vordering.
Ter toelichting heeft [appellanten c.s.] aangevoerd dat de gestelde rechtsvordering op 10 mei 2004 (de datum van het besluit tot invordering) is ontstaan en dat de gemeente pas op 1 december 2010 haar vordering in kort geding heeft ingesteld. Volgens [appellanten c.s.] is van stuitingshandelingen in de tussentijd geen sprake nu de exploten van 6 januari 2005 en 25 augustus 2009 niet zijn uitgebracht in het kader van de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling. Verder voert [appellanten c.s.] aan dat het recht op betaling uit hoofde van een executoriale titel geen rechtsvordering in de zin van artikel 3:317 BW is en dat de terugbetaling waartoe hij ingevolge het besluit van 10 mei 2004 is gehouden niet kan worden vereenzelvigd met de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling.
Het hof is voorshands van oordeel dat dit betoog ongegrond is.
[appellanten c.s.] stelt onweersproken dat hij elke maand door inhouding op zijn AOW-uitkering een deel van de schuld aan de gemeente betaalt. Hij erkent, naar het voorlopig oordeel van het hof, met elke maandelijkse betaling de schuld aan de gemeente. Reeds hierom is van verjaring geen sprake (artikel 3:318 BW).
Verder geldt voorshands het volgende.
[appellanten c.s.] voert zelf aan dat de gemeente in de exploten van 6 januari 2005 en 25 augustus 2009, in het kader van de tenuitvoerlegging van haar executoriale titel (het besluit van 10 mei 2004 tot invordering), aanspraak heeft gemaakt op het terug te betalen bedrag. Hieruit moest [appellanten c.s.] redelijkerwijs opmaken dat de gemeente hem wenste aan te manen tot betaling en dat de gemeente zich ondubbelzinnig alle rechten tot het incasseren van de vordering wenste voor te behouden. Voorshands is het hof van oordeel dat de verjaring van de rechtsvordering van de gemeente door middel van deze exploten is gestuit (artikel 3:317 lid 1 BW).
Het door [appellanten c.s.] gemaakte onderscheid tussen executoriale titels en rechtsvorderingen vindt geen steun in het recht. Een schriftelijke aanmaning of mededeling is voldoende om de verjaring van een rechtsvordering te stuiten (artikel 3:317 lid 1 BW). Dit geldt ook indien de rechtsvordering (uit onverschuldigde betaling) dezelfde strekking heeft (namelijk: betaling) als een (ter zake van het vorderingsrecht reeds verkregen) bestuursrechtelijke, in Nederland te executeren titel (het besluit van 10 mei 2004).
Verder kan worden opgemerkt dat de schuldeiser, die de verjaring van een rechtsvordering wenst te stuiten, niet gehouden is de wetsartikelen of andere juridische grondslagen te noemen die hij (te zijner tijd) mogelijk aan zijn vordering ten grondslag zal willen leggen. Anders dan [appellant sub 1.] betoogt, stelt de wet (artikel 3:317 lid 1 BW) een dergelijke eis niet. Voldoende is dat het voor de schuldenaar in redelijkheid duidelijk is dat de schuldeiser hem aanmaant tot betaling of zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Voorshands is het hof van oordeel dat de gemeente om deze redenen niet gehouden was in de exploten van 6 januari 2005 en 25 augustus 2009 te melden dat zij ter incasso van het verschuldigde een vordering uit onverschuldigde betaling geldend wenste te maken.
De slotsom is dat de eerste grief faalt.
[appellanten c.s.] stelt onder a. dat de gemeente al een titel heeft, namelijk het besluit van 10 mei 2004, en dat zij deze executeert door inhouding op zijn AOW-uitkering. Het probleem dat de gemeente op de dag van de dagvaarding in eerste aanleg verwachtte (namelijk dat een Nederlands bestuursrechtelijk besluit in Frankrijk niet voor executie vatbaar zou zijn) blijkt volgens [appellanten c.s.] niet te bestaan; volgens hem is de beslissing van de Franse rechter gebaseerd op specifieke omstandigheden in dit geval, en niet gegrond op ontoereikendheid van het besluit van 10 mei 2004 als voor executie vatbare titel (executie is in Frankrijk in algemene zin toegestaan).
Onder b. stelt [appellanten c.s.] dat een nieuwe - civiele - titel niets oplost. De Franse rechter zal volgens hem naar verwachting desgevraagd wederom de executoriale verkoop van het vakantiehuis verbieden, ook indien de gemeente daarvoor een civiele titel heeft, omdat het besluit van 10 mei 2004 ook aan de vordering van de gemeente uit onverschuldigde betaling en de door de voorzieningenrechter uitgesproken veroordeling tot betaling ten grondslag ligt.
Onder c. stelt [appellanten c.s.] dat de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de EEX-verordening, die niet van toepassing is op bestuursrechtelijke zaken en zaken betreffende de sociale zekerheid. Dit brengt volgens [appellanten c.s.] mee dat de verordening niet mag worden toegepast ingeval van een civiel geschil met een bestuursrechtelijke achtergrond, zoals het onderhavige geschil. Hij vindt dat een civiel etiket de aard van het geschil niet anders maakt.
Voorshands is het hof van oordeel dat deze stellingen hem niet baten.
De Franse rechter heeft bij vonnis van 8 februari 2011 – volgens de stellingen van [appellanten c.s.] – het besluit van 10 mei 2004 onvoldoende geacht als grondslag voor een executoriale verkoop van het vakantiehuis omdat de gemeente in dit besluit niet heeft aangekondigd ook onroerende zaken bij eventuele incasso-acties te betrekken. De grond waarop de Franse rechter het besluit geen toereikende titel heeft geacht doet er niet aan af dát voormeld besluit als titel voor executoriaal beslag ontoereikend is geoordeeld. De onderhavige procedure, waarin het door de gemeente gevorderde kan worden beoordeeld en een nieuwe titel kan worden verleend, is na de beslissing van de Franse rechter een voor de hand liggende stap voor een schuldeiser die zijn rechten in Frankrijk geldend wil maken. Die nieuwe titel zal naar het voorlopig oordeel van het hof op grond van de EEX-verordening in Frankrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. Anders dan [appellanten c.s.] stelt, is de EEX-verordening ook van toepassing in civiele geschillen die, zoals het onderhavige geschil, een bestuursrechtelijke achtergrond of oorzaak hebben. Voor de toepassing van deze verordening zijn de aard en strekking van de beslissing, waarvan tenuitvoerlegging wordt verlangd, doorslaggevend, niet de achterliggende oorzaken van die beslissing.
In het licht van het voorgaande heeft [appellanten c.s.] zijn stelling, dat de Franse rechter de executie van een in dit geding te wijzen arrest zal verbieden omdat het besluit van 10 mei 2004 in dit geding een rol speelt, onvoldoende toegelicht. Een nadere toelichting lag op zijn weg: in dit geding (anders dan in het besluit van 10 mei 2004) heeft de gemeente geen mededelingen gedaan over de wijze waarop zij haar vordering, indien deze wordt toegewezen, zal incasseren en het ligt in algemene zin niet in de rede dat (de Franse rechter zal oordelen dat) het verzuim onroerende zaken in het besluit van 10 mei 2004 als mogelijk verhaalsobject te melden in de weg staat aan de executie van een later op tegenspraak gewezen civiel arrest. Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat [appellanten c.s.] de gronden van het gevorderde – dat hij jarenlang de gemeente niet heeft ingelicht over zijn vakantiehuis en ten onrechte bijstand heeft ontvangen – niet betwist.
De stelling van [appellanten c.s.], dat de vordering van de gemeente op 1 december 2010 (de dag van de dagvaarding in eerste aanleg) prematuur was omdat de gemeente toen niet wist hoe de Franse rechter zou beslissen, doet thans niet ter zake.
De slotsom is dat de gemeente voldoende belang heeft bij het gevorderde.
Het hof is voorlopig van oordeel dat dit betoog dient te worden verworpen.
Het vakantiehuis is gelegen in Frankrijk en kan blijkens de beslissing van de Franse rechter niet executoriaal worden verkocht op de grondslag van het besluit van 10 mei 2004, maar dat doet er niet aan af dat de gemeente wel een vordering op [appellanten c.s.] heeft. De gemeente heeft daarom voldoende belang bij een civiele titel waarop in Frankrijk een exequatur kan worden verkregen. [appellanten c.s.] wordt verder, doordat de gemeente een civiele titel vraagt, niet benadeeld. Hij moet betalen. Hij heeft geen rechtens te respecteren belang bij zijn – naar het voorlopig oordeel van het hof onjuiste – betoog dat hij zijn vakantiehuis mag behouden omdat de gemeente heeft verzuimd in het besluit van 10 mei 2004 onroerende zaken als verhaalsobject te vermelden. Onder deze omstandigheden mag de gemeente haar vordering in dit kort geding instellen. De publieke weg wordt hierdoor niet (onaanvaardbaar) doorkruist of omzeild.
Ook indien deze stellingen van [appellanten c.s.] juist zouden zijn, betekent dit, anders dan [appellanten c.s.] betoogt, voorshands niet dat de gemeente misbruik van recht maakt dan wel onvoldoende belang heeft bij het gevorderde. Dit zou anders kunnen zijn indien een kort uitstel van executie naar verwachting een substantieel hogere opbrengst tot gevolg zou hebben of indien een dergelijk uitstel voor de gemeente niet veel uitmaakt, maar voor [appellanten c.s.] belangrijke voordelen heeft. Hierover is niets gesteld. [appellanten c.s.] heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat de markt op afzienbare termijn beter zal zijn. Bij deze stand van zaken is er geen reden voor een uitzondering op de regel dat [appellanten c.s.] zijn schulden moet betalen en met zijn gehele vermogen inclusief zijn vakantiehuis hiervoor moet instaan (met inachtneming van de wettelijke beperkingen zoals de beslagvrije voet, die in dit geschil niet aan de orde zijn). De omstandigheid dat zijn vermogen is verminderd (doordat zijn vakantiehuis door ontvolking en de crisis in waarde is gedaald en door een storm schade heeft), maakt dit niet anders. [appellanten c.s.] heeft de door hem gestelde (hoge) kosten van executie en de actuele geschatte (lage) waarde van het vakantiehuis bovendien niet concreet toegelicht, zodat voorshands niet (met voldoende zekerheid) kan worden gezegd dat de te verwachten verkoopprijs van de executie niet zal opwegen tegen de voor de executie te maken kosten. Daarom kan voorshands ook niet worden gezegd dat de gemeente handelt met geen ander doel dan [appellanten c.s.] te schaden.
Het hof is voorlopig van oordeel dat dit betoog dient te worden verworpen.
Als onbetwist staat vast dat [appellanten c.s.] ten onrechte tienduizenden euro’s bijstand heeft ontvangen omdat hij de gemeente niet heeft ingelicht over zijn vakantiehuis in Frankrijk. Zodoende heeft hij zich ten laste van de gemeenschap verrijkt. De gemeente heeft recht op terugbetaling van hoofdsom met rente. Zij mag maatregelen treffen ter incasso van haar vordering. Zij houdt, naar zij onweersproken stelt, maandelijks € 700,- in op de AOW-uitkering van [appellanten c.s.], maar dit is onvoldoende om op afzienbare termijn de gehele vordering te incasseren, reden waarom zij het vakantiehuis wil veilen. Dit is naar het oordeel van het hof voorshands niet onevenredig. Dit zou anders kunnen zijn indien bijvoorbeeld het vakantiehuis op afzienbare termijn aanzienlijk meer zou kunnen opbrengen, maar hierover is niets gesteld. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellanten c.s.] zijn stelling, dat de executie van het vakantiehuis niets zal opbrengen, niet concreet toegelicht. Dit geldt ook voor zijn stelling dat een en ander voor hem veel stress oplevert, indien dat al rechtens relevant zou zijn voor een weging van het belang van de gemeente.
Het hof is voorlopig van oordeel dat ook dit betoog dient te worden verworpen.
[appellanten c.s.] heeft ook in hoger beroep niet toegelicht dat en waarom de (berekening van de) vordering van de gemeente onjuist zou zijn, dan wel dat de gemeente in strijd handelt met haar beleid. Zijn stelling dat de gemeente zijn betalingen 4,5 jaar lang niet op de hoofdsom in mindering heeft gebracht baat hem niet nu hij niet heeft uitgelegd dat en waarom deze betalingen niet op rente en kosten en wel op de hoofdsom in mindering moesten strekken. Hij heeft niet uitgelegd welke concrete incassokosten volgens hem onnodig zijn. Zijn stelling dat de gemeente zelf zonder deurwaarder beslag kan leggen, brengt in algemene zin niet mee dat de deurwaarderskosten in dit geval onnodig zijn gemaakt of dat de gemeente in redelijkheid de bijstand van een deurwaarder niet mag verlangen. Het gaat immers om een omvangrijke vordering waarin uitvoerige verweren door [appellanten c.s.] zijn opgeworpen, waardoor de gemeente in redelijkheid mag beslissen de bijstand van een deurwaarder te vragen. [appellanten c.s.] heeft zijn stelling dat de gemeente volgens haar beleid voor de incasso van soortgelijke vorderingen geen deurwaarder inschakelt tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente niet toegelicht. De stelling van [appellanten c.s.] dat de gemeente volgens haar beleid moet afzien van een rentevordering wanneer zij zelf beslag legt is tegenover de betwisting door de gemeente niet toegelicht. [appellanten c.s.] verwijt de gemeente dat zij in strijd met haar beleid niet elk jaar een overzicht van de vordering stuurt, en te weinig of geen overleg voert over de stand van zaken, maar hij legt, nadat de gemeente in dit geding haar vordering uitvoerig heeft toegelicht, niet (voldoende) uit dat de gemeente te veel vordert. [appellanten c.s.] licht ook niet toe wat het genoemde overleg concreet zou hebben kunnen opleveren (gezien de argumenten over en weer in dit geding). De betwisting door [appellanten c.s.] van de hoogte van de vordering is voorshands onvoldoende toegelicht. [appellanten c.s.] heeft geen, althans onvoldoende belang bij overleg en overzichten.
Zijn betoog dat de wettelijke rente is verjaard, faalt om de redenen die hiervoor met betrekking tot grief 1 zijn uiteengezet.