ECLI:NL:GHSHE:2013:3967

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
HD 200.090.451/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rekening en verantwoording bij meerderjarigenbewind

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank inzake de rekening en verantwoording van een bewindvoerder over het vermogen van de appellant. De appellant, geboren in 1980, had in september 2002 een beschermingsbewind laten instellen, waarbij de bewindvoerder verantwoordelijk was voor het beheer van zijn vermogen. Het bewind werd in augustus 2007 opgeheven, maar de bewindvoerder moest uiterlijk 25 september 2007 rekening en verantwoording afleggen. Dit leidde tot een geschil over de wijze waarop de bewindvoerder zijn taken had uitgevoerd en of hij zijn verplichtingen correct was nagekomen.

Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 18 december 2012, waarin het hof had geoordeeld dat de primair gevorderde rekening en verantwoording terecht was afgewezen. De appellant had de bewindvoerder verweten dat hij het vermogen ondeugdelijk had beheerd, met specifieke verwijten over uitgaven aan tandartskosten en boetes. Het hof oordeelde dat deze uitgaven geen tekortkomingen van de bewindvoerder inhielden.

De zaak richtte zich vervolgens op een bedrag van € 5.800,-- dat besteed zou zijn aan de kosten van herinrichting van de woning van de appellant. Het hof stelde vragen over de toestemming van de kantonrechter voor deze uitgaven en de rol van de bewindvoerder in het proces. Tijdens de comparitie werd duidelijk dat de bewindvoerder niet altijd vooraf toestemming vroeg voor uitgaven boven een bepaald bedrag, wat destijds niet gebruikelijk was.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de bewindvoerder zijn taak niet onbehoorlijk had vervuld en dat de door hem afgelegde rekening en verantwoording niet ondeugdelijk was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep, waarbij het hof de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.090.451/01
arrest van 20 augustus 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan te Grave,
tegen
[bewindvoerder] qq (voormalig bewindvoerder vermogen [appellant]),
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. Smeets te Hoensbroek,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 december 2012in het hoger beroep van het door de rechtbank onder zaaknummer 153121/HA ZA 10-839 gewezen vonnis van 20 april 2011.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 december 2012;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 17 april 2013
  • de akte van [bewindvoerder] van 14 mei 2013 met twee producties
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof verwijst naar en volhardt bij het tussenarrest. In september 2002 is door de kantonrechter Maastricht een beschermingsbewind ingesteld over het vermogen van [appellant], geboren in[geboortedatum] 1980, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindsvoerder; dit bewind is in augustus 2007 opgeheven met bepaling dat [bewindvoerder] uiterlijk 25 september 2007 rekening en verantwoording moest afleggen. Dat heeft [bewindvoerder] ook gedaan, over het jaar 2007; over de voorgaande jaren had [bewindvoerder] reeds jaarlijks rekening en verantwoording afgelegd en maandelijkse mutatieoverzichten overgelegd. In het tussenarrest heeft het hof daarom beslist dat het primair gevorderde - het afleggen van rekening en verantwoording - terecht was afgewezen en dat grief 1 faalt.
7.1.1.
Mitsdien was nog slechts aan de orde het verwijt van [bewindvoerder] het vermogen, aanvankelijk groot € 10.000,--, ondeugdelijk heeft beheerd.
Omtrent een tweetal verwijten, namelijk de besteding aan tandartskosten groot € 1.950,-- en de betaling van boetes groot € 1.600,50 overwoog het hof reeds in het tussenarrest dat daarin geen tekortkomingen van de bewindvoerder [bewindvoerder] liggen besloten.
7.1.2.
Derhalve resteert thans nog een bedrag van € 5.800,-- dat besteed zou zijn aan de kosten van herinrichting van een woning van [appellant], waarover moet worden geoordeeld.
Onweersproken is door [bewindvoerder] gesteld dat [appellant] de verhuizing niet vooraf had gemeld zodat [bewindvoerder] in zoverre voor een voldongen feit was gesteld.
7.1.3.
In r.o. 4.12 overwoog het hof dat duidelijkheid diende te ontstaan omtrent de volgende vragen:
waarvoor is het bedrag betaald;
heeft de kantonrechter toestemming verleend;
heeft [bewindvoerder] voor stoffering en inboedel rechtstreeks aan een derde betaald, dan wel aan [appellant] betaald; was die derde op de hoogte van het beschermingsbewind;
is [appellant] verhuisd naar een woonhuis of naar een appartement;
had [appellant] vóór de verhuizing zelf inboedelgoederen.?
7.2.
Voorafgaande aan de comparitie heeft de raadsman van [bewindvoerder] bij brief van 20 februari 2013 gereageerd op deze vragen. Tijdens de comparitie werd weer gerefereerd aan deze brief. Bij die comparitie werd gemeld dat de brief met bijlagen aan het proces-verbaal zou worden gehecht en aldus deel ging uitmaken van het procesdossier.
7.2.1.
In de brief antwoordt [bewindvoerder] op vragen c. en a. dat destijds nog niet gebruikelijk was dat de bewindvoerder rechtstreeks aan de leveranciers betaalde, terwijl veel goederen in Duitsland zijn gekocht; [bewindvoerder] woonde vlak bij de grens. Van 28 oktober 2004 tot en met 7 december 2004 is € 5.730,-- betaald aan [appellant] of diens moeder, zoals blijkt uit bij de brief gevoegde overzichten.
Op de vraag of derden (met wie [appellant] rechtstreeks handelde) wisten van het beschermingsbewind antwoordde [bewindvoerder] enkel dat de woningbouwvereniging/verhuurder daarvan niet wist. Hoe dat met de leveranciers zat, wordt niet vermeld. Het hof gaat er vanuit dat deze daarvan niet op de hoogte waren.
7.2.2.
In antwoord op vraag b. stelde [bewindvoerder] dat het in 2004 nog niet nodig was om voor dit soort uitgaven toestemming te vragen. Ter comparitie verklaarde [bewindvoerder] dat het destijds niet gebruikelijk was om vooraf toestemming te vragen bij uitgaven hoger dan € 1.000,--. Bij akte van 14 mei 2013 heeft [bewindvoerder] overgelegd de "Richtlijnen beschermingsbewind meerderjarigen" zoals die in 2004 door de kantonrechter te Maastricht werden gehanteerd.
7.2.3.
In antwoord op vragen d. en e. stelde [bewindvoerder], dat [appellant] altijd bij zijn moeder had gewoond en dus zelf geen inboedelgoederen had, en dat hij vanuit de woning van zijn moeder naar een appartement is verhuisd. Ter comparitie voegde [bewindvoerder] daaraan toe, dat [appellant] eerst zonder overleg naar een flat was verhuisd en later, eveneens zonder overleg, naar een huis in [plaats]; bij die tweede verhuizing had [appellant] de woningbouwvereniging wel van het bewind op de hoogte gesteld; de woningbouwvereniging had toen contact opgenomen met [bewindvoerder]. Beide keren werd [bewindvoerder] voor een voldongen feit gesteld.
7.3.
Ter comparitie was [appellant] niet verschenen omdat hij moest werken; wel verscheen zijn advocaat.
7.3.1.
Deze stelde met betrekking tot vraag a. dat hij niet twijfelde aan de juistheid van de administratie van [bewindvoerder]. Onderdeel b. was voor hem geen halszaak, maar wel achtte hij het wetenswaardig te achterhalen of al dan niet toestemming was vereist.
7.3.2.
Met betrekking tot onderdeel d. merkte de advocaat op dat bij een verhuizing altijd de kosten van vloerbedekking en gordijnen zullen behoren.
7.4.
Het hof wijst nog op het volgende.
In de brief van 20 februari 2013 bij vraag b. lichtte [bewindvoerder] nog toe, dat het bewind in 2002 door de moeder van [appellant] was verzocht omdat de erfenis van de vader van [appellant], die was bedoeld om [een vak] te leren of een huisje in te richten, in de praktijk werd betaald om [lopende] rekeningen te betalen. Toen [appellant] in 2004 eigen woonruimte kreeg en hij en zijn moeder vroegen om gelden ter beschikking te stellen voor de inrichting van de woning was er voor [bewindvoerder] geen reden om daaraan niet tegemoet te komen. Ter comparitie voegde [bewindvoerder] daaraan toe dat de situatie waarin [appellant] nog thuis bij zijn moeder woonde onhoudbaar werd zodat het op zichzelf wonen op zich een goede oplossing was.
7.4.1.
Het hof constateert dat in de door [bewindvoerder] overgelegde, destijds geldende Richtlijnen geen drempel wordt genoemd boven welke aan de kantonrechter om toestemming zou moeten worden gevraagd.
7.4.2.
Tegen de achtergrond van de gemotiveerde toelichting van [bewindvoerder] wat er met de € 5.730,-- is gebeurd, waarom dat is gebeurd en waarom zulks in dit geval niet strijdig was met de redenen waarom het bewind destijds was gevraagd, ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat de door [bewindvoerder] afgelegde rekening en verantwoording ondeugdelijk zou zijn of dat [bewindvoerder] zijn taak als bewindvoerder onbehoorlijk zou hebben vervuld.
7.4.3.
Mitsdien is ook de subsidiaire vordering - strekkende tot betaling van € 10.000,-- - terecht afgewezen en faalt grief 2.
7.5.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [bewindvoerder] tot heden begroot op € 284,-- aan verschotten en € 2.235,-- voor salaris advocaat;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, H.A.W. Vermeulen en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2013.
sheer