ECLI:NL:GHSHE:2013:3890

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
HV 200.129.430/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging faillissement vastgoedondernemer na overeenstemming tussen partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van het faillissement van een vastgoedondernemer, hierna te noemen [appellant]. Het faillissement was in eerste aanleg uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2013, op verzoek van de neef van [appellant], hierna te noemen [geïntimeerde]. De neef stelde een vordering van € 47.748,91 op [appellant] wegens achterstallige huur voor een pand dat door een vennootschap van [appellant] was gehuurd. Na de faillietverklaring hebben [appellant] en [geïntimeerde] overeenstemming bereikt over de achterstallige huur en de betaling van notariskosten, waarbij [geïntimeerde] zich niet langer verzette tegen de vernietiging van het faillissement.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2013 bevestigde de curator dat er slechts één andere crediteur was met een vordering van € 660,- en dat alle banken instemden met de vernietiging van het faillissement. Het hof overwoog dat de toestand van niet kunnen betalen niet aanwezig was, aangezien de waarde van de eigendommen van [appellant] de schulden ver overstijgt. Het hof concludeerde dat de partijen een regeling hadden getroffen en dat er geen achterstand was in de betalingen. Daarom werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring van [appellant] afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van overeenstemming tussen partijen in faillissementszaken en de rol van de curator in het proces. Het hof heeft de griffier verzocht om kennisgeving van de uitspraak aan de administratie van de posterijen, en heeft afgezien van een beslissing over de proceskosten, aangezien partijen zelf afspraken hadden gemaakt over de betaling van de curator.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 augustus 2013
Zaaknummer HV 200.129.430/01
Rekestnummer eerste aanleg: C/01/263961/FT RK 13/912
Faillissementsnummer eerste aanleg: C/01/13/635 F
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.J.Q. van Dingeren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: G.P.M. Sanders.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2013, bij welk vonnis [appellant] in staat van faillissement is verklaard en mr. F.F. Stiekema is aangesteld als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, binnengekomen bij het hof op 2 juli 2013, heeft
[appellant] verzocht het vonnis van de rechtbank en daarmee het faillissement te vernietigen, het inleidend verzoek alsnog af te wijzen en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede in de kosten van de curator.
2.2.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij het hof op 13 augustus 2013, heeft [geïntimeerde] verzocht het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Op 21 augustus 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Dingemans;
- [geïntimeerde], bijgestaan door mr. Sanders;
- mr. Stiekema, curator.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- de brief met nadere producties d.d. 15 augustus 2013, van het kantoor van mr. Dingemans;
- een faillissementsverslag van de curator, ingekomen per brief van 15 augustus 2013;
- een door de curator ter zitting in hoger beroep overgelegd overzicht van zijn salariskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Het faillissement van de [appellant] is in eerste aanleg uitgesproken op verzoek van [geïntimeerde]. [appellant] en [geïntimeerde] zijn neven. [geïntimeerde] stelde ten tijde van het inleidend verzoek dat hij een vordering had op [bedrijf] (een vennootschap van [appellant]) van in hoofdsom € 47.748,91. Deze vordering heeft betrekking op huur voor de eerste twee kwartalen van 2013 voor een pand aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch, dat door [bedrijf] is gehuurd van [geïntimeerde]. [appellant] had zich, zo staat althans in het inleidend verzoek te lezen, jegens [geïntimeerde] in privé verbonden tot betaling van de huur van het door [bedrijf] gehuurde pand. De huur van het pand is door [bedrijf] noch [appellant] betaald, aldus [geïntimeerde].
Het faillissement is vervolgens uitgesproken.
3.2.
[appellant] heeft in zijn beroepschrift een aantal grieven geformuleerd die er – kort weergegeven en voor zover van belang – op neerkomen dat de vordering van [geïntimeerde] niet summierlijk aannemelijk is. Voorts stelt [appellant] dat hij niet verkeert in de toestand te hebben opgehouden te betalen.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is door en namens [appellant] het volgende verklaard. Op 20 augustus 2013, dat is een dag vóór de mondelinge behandeling in hoger beroep, hebben hij en zijn neef [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten met betrekking tot (onder meer) de achterstallige huur. Partijen zijn daarbij bijgestaan door twee notarissen. Onderdeel van deze overeenkomst is dat [geïntimeerde] zich niet verzet tegen de vernietiging van het faillissement van [appellant]. Onderdeel is tevens een regeling voor de betaling van de notariskosten. Partijen hebben voorts afgesproken dat ieder de eigen proceskosten draagt.
[appellant] verzoekt het hof het vonnis waarvan beroep en daarmee het faillissement te vernietigen, en op zo kort mogelijke termijn uitspraak te doen.
3.4.
Door en namens [geïntimeerde] is ter zitting in hoger beroep bevestigd dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen en dat [geïntimeerde] zich niet langer verzet tegen vernietiging van het faillissement.
3.5.
De curator heeft het volgende bericht in zijn faillissementsverslag. Naast [geïntimeerde] heeft slechts één andere crediteur een vordering ingediend ter hoogte van
€ 660,-. Uit de administratie van [appellant] blijkt dat sprake is van een aantal (met name) bankschulden, die voornamelijk betrekking hebben op verstrekte hypotheken. Alle banken hebben kenbaar gemaakt geen opeisbare vorderingen te hebben en te kunnen instemmen met vernietiging van het faillissement. [appellant] heeft een aantal onroerend goed-ondernemingen waarvan hij, via tussenholdingen, per saldo enig of grootaandeelhouder is. Daarnaast heeft [appellant] in privé een aantal panden in eigendom, waarbij, naast de privéwoning, sprake is van commercieel vastgoed. Daarnaast is sprake van roerende zaken en bank- en spaartegoeden. De totale waarde aan eigendommen ontstijgt het totaal aan hypothecaire schulden ruimschoots.
Uit de postblokkade heeft de curator uitsluitend facturen ontvangen die gebruikelijk zijn voor een huishouding. Deze facturen hebben een beperkte omvang en zijn voldaan door derden. Ook de enige, door de betrokken crediteur bij de curator ingediende vordering ad € 660,- blijkt te zijn voldaan.
Ter zitting in hoger beroep heeft de curator laten weten te kunnen instemmen met vernietiging van het hoger beroep. De curator heeft voorts nog toegevoegd dat hij erop vertrouwt dat één of beide partijen zijn salaris zullen voldoen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Partijen hebben het hof meegedeeld overeenstemming te hebben bereikt ten aanzien van de vordering van [geïntimeerde] op [appellant], en dat – op voorwaarde dat het faillissement wordt vernietigd – voor deze vordering een regeling is getroffen tussen partijen.
3.6.2.
De pluraliteit van schuldeisers is weliswaar aanwezig (hypothecaire leningen), maar uit het verslag van de curator aan het hof blijkt dat [appellant] bij is met de betalingen en dat de geldverstrekkers derhalve instemmen met vernietiging van het faillissement. Enkele huishoudelijke rekeningen van beperkte omvang zijn door derden voldaan.
3.6.3.
De toestand te hebben opgehouden te betalen (vgl. in dit verband onder meer Hoge Raad 7 februari 1958, NJ 1958, 202) is naar het oordeel van het hof niet aanwezig. Partijen hebben een regeling getroffen met betrekking tot (onder meer) de betaling van de door [geïntimeerde] gevorderde huur voor het pand aan de [adres]. Voor het overige zijn alle (hypothecaire) schulden ‘gedekt’ door een hypotheekrecht op het pand, terwijl geen achterstand bestaat in de betaling. Uit het verslag van de curator blijkt bovendien dat de waarde van het onroerend goed ver uitstijgt boven het totaal aan hypothecaire schulden. Daarnaast is er nog een bedrag aan roerende zaken en banktegoeden, waarvan de hoogte ruim voldoende is om daaruit de vordering van [geïntimeerde] te betalen. De kleine, huishoudelijke rekeningen staan voorts in geen verhouding tot het totaal aan de (netto) waarde van het totaal aan eigendommen. Tot slot overweegt het hof dat partijen tevens overeenstemming hebben bereikt over de betaling van het salaris van de curator.
Het hof is aldus van oordeel dat [appellant] zich niet bevindt in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.6.4.
Het hof zal het vonnis en daarmee het faillissement van [appellant] vernietigen. Nu partijen zelf met de curator tot overeenstemming zijn gekomen over de betaling van zijn salaris en tevens zijn overeengekomen dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt, zal het hof afzien van een beslissing hieromtrent.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2013;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot faillietverklaring van [appellant] af;
verzoekt de griffier van de rechtbank zorg te dragen voor kennisgeving van de uitspraak aan de administratie van de posterijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.A.G.M. Waaijers en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.