In deze zaak gaat het om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant], voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur van Stichting Gezondheidscentra Eindhoven e.o. (SGE), en SGE zelf. [appellant] was sinds 15 november 1996 in dienst en had een hoog salaris van € 10.027,45 bruto per maand. Na een periode van ziekte en een vertrouwensbreuk met de Raad van Toezicht, heeft SGE een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV, maar deze niet gebruikt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2011, met een vergoeding van € 35.000,-- voor [appellant].
[appellant] heeft vervolgens SGE aangeklaagd voor een schadevergoeding van € 297.815,27 op basis van de arbeidsovereenkomst, waarin een schadevergoeding bij opzegging was opgenomen. SGE betwistte de vordering en stelde dat de ontbinding door de kantonrechter niet gelijkgesteld kon worden aan een opzegging door de werkgever. De kantonrechter wees de vordering van [appellant] af, maar kende wel de kosten van rechtsbijstand toe.
In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de term 'opzegging' niet ook de ontbinding door de kantonrechter omvat. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot schadevergoeding toegewezen, met inachtneming van de reeds toegekende vergoeding van € 35.000,--. Het hof heeft SGE veroordeeld tot betaling van € 262.815,27 aan [appellant] en de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2011. Daarnaast heeft het hof de proceskosten gecompenseerd en de kosten van beide partijen in de appelprocedure toegewezen.