ECLI:NL:GHSHE:2013:3797

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
HD 200.077.809_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksvermogensrechten volgens Noors recht bij echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van hun huwelijksvermogensrechten na echtscheiding. De appellante, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Vaessen, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. L.H. Janssen-Dekkers, zijn in hoger beroep gegaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak draait om de toepassing van het Noorse huwelijksvermogensrecht, dat een uitgestelde gemeenschap van goederen kent. Het hof heeft vragen voorgelegd aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over de verdeling van activa en passiva, de vergoedingsrechten en de pensioenrechten van de partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de woning, die op naam van de vrouw staat, als gemeenschappelijk eigendom moet worden beschouwd en dat de verdeling bij helfte dient plaats te vinden. De vrouw heeft een aanzienlijk bedrag bijgedragen aan de aflossing van de hypotheek, wat haar recht geeft op een vergoeding. De man heeft echter ook aanspraken geuit op vergoedingen voor bedragen die uit het gemeenschappelijk vermogen zijn betaald. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de waarde van de woning en de belastingschuld, en heeft de partijen verzocht om memorie in te dienen. De uitspraak van het hof is gedaan op 20 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.077.809/01
arrest van 20 augustus 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen te Panningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. L.H. Janssen-Dekkers te Roermond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 mei 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 88313\HA ZA 08-564 gewezen vonnis van 25 augustus 2010.

6.Het verloop van de procedure

6.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 22 mei 2012;
- het deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut van 20 november 2012;
- de memorie na deskundigenbericht van de man met producties;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de vrouw.
6.2.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel appel
7.1.
Het hof moet nog beslissen op de volgende geschilpunten:
- de woning;
- de vergoedingsrechten;
- de belastingschuld;
- de pensioenrechten.
Het hof zal deze punten hierna achtereenvolgens beoordelen.
De woning
7.2.
Het hof heeft ten aanzien van de woning aan het IJI onder meer de volgende vragen voorgelegd:
“Het hof begrijpt het uitgangspunt van het (wettelijke) Noorse huwelijksvermogensrecht aldus dat bij echtscheiding activa en passiva (privé en gemeenschappelijk) worden samengevoegd ter verdeling bij helfte, waarbij (voor zover in deze zaak van belang) een uitzondering geldt voor activa waaromtrent de eigenaar (met succes) verzoekt om deze aan te merken als aangebracht vermogen.
In dit verband rijzen de volgende vragen:
1) Is het voormelde uitgangspunt juist?
2) Leidt naar Noors recht de samenvoeging bij echtscheiding van activa die tijdens het huwelijk privévermogen waren tot mede-eigendom zodat een goederenrechtelijke verdeling moet plaatsvinden of gaat het uitsluitend om een verrekening van de waarde?
3) Kan naar Noors recht met “aangebracht vermogen” worden gelijk gesteld de situatie die zich in casu voordoet, namelijk dat een tijdens het huwelijk door de vrouw gekochte woning is gefinancierd met hypothecaire leningen die tijdens het huwelijk grotendeels zijn afgelost met door de vrouw aangebracht vermogen?”
7.3.
Het IJI heeft het door het hof in aanmerking genomen uitgangspunt van het (wettelijke) Noorse huwelijksvermogensrecht, inhoudende dat bij echtscheiding activa en passiva (privé en gemeenschappelijk) worden samengevoegd ter verdeling bij helfte, waarbij een uitzondering geldt voor activa waaromtrent de eigenaar (met succes) verzoekt om deze aan te merken als aangebracht vermogen, in zijn algemeenheid als juist geacht.
Volgens het IJI is in beginsel sprake van een “uitgestelde” gemeenschap van goederen. Gedurende het huwelijk bestaat er (alleen) eigen vermogen van de echtgenoten, maar bij ontbinding van het huwelijk wordt uitgegaan van een beperkte gemeenschap, welke gemeenschap in beginsel in twee helften wordt verdeeld. Bij de verdeling worden niet betrokken de voorhuwelijkse goederen, giften en erfenissen. Ook persoonlijke goederen en rechten die als niet overdraagbaar worden beschouwd, worden niet verdeeld. Het Noorse recht kent derhalve privévermogen en gemeenschappelijk vermogen. Ingeval van echtscheiding behoeft privévermogen niet verdeeld te worden. Op grond van section 59 Norwegian Marriage Act kan een echtgenoot bij ontbinding van het huwelijk vorderen dat vermogen dat hij bij het aangaan van het huwelijk reeds bezat, of vermogen dat door deze echtgenoot staande huwelijk door schenking door een ander dan de echtgenoot of krachtens erfrecht is verworven van de verdeling worden uitgesloten.
Indien er een geschil bestaat over de eigendom van een goed, wordt volgens het IJI ter zake van de verdeling rekening gehouden met de afzonderlijke bijdrage van iedere echtgenoot aan de verkrijging van dat goed. Indien partijen gezamenlijk aflossen op de hypothecaire geldlening wordt in beginsel uitgegaan van een wettelijk vermoeden van een stilzwijgende keuze voor gezamenlijk eigendom van de woning, ook al heeft de andere echtgenoot de woning gekocht. Dit kan anders zijn indien één van partijen onevenredig veel heeft bijgedragen aan de aflossing van de hypothecaire lening ten gevolge waarvan de woning geen gemeenschappelijk eigendom wordt.
Het IJI merkt nog op dat de rechter op de voet van paragraaf 66-67 Norwegian Marriage Act, ten aanzien van de echtelijke woning een bijzondere en zeer ruime discretionaire bevoegdheid heeft.
7.4.
De man stelt in de memorie na deskundigenbericht – kort gezegd – onder meer dat uit het rapport geconcludeerd moet worden dat bij het einde van het huwelijk alles bij helfte gedeeld dient te worden, met uitzondering van het vóórhuwelijkse vermogen en wat is verkregen krachtens schenking van derden en krachtens erfenis en verder hoogstpersoonlijke/niet overdraagbare aanspraken.
Volgens de man is sprake van een vermoeden van een stilzwijgende overeenkomst van gezamenlijk eigendom, indien beide echtgenoten een directe financiële bijdrage tot de aankoopprijs van de betreffende zaak hebben gedaan, ook als een van de echtgenoten de koper is. De man stelt dat dit het geval is nu bij
de aankoopeen hypothecaire lening is afgesloten van in totaal ƒ 260.000,00, waarvoor beide partijen aansprakelijk waren. Op dat moment ging de woning behoren tot het uitgestelde gezamenlijke vermogen van partijen. De latere door partijen gedane aflossingen kan geen verandering brengen in de juridische status van de woning, aldus de man.
7.5.
De vrouw stelt dat de voormalige echtelijke woning alleen eigendom van de vrouw is en dat deze niet hoeft te worden verdeeld aangezien het Noorse recht alleen spreekt over verdeling van gemeenschappelijke goederen.
Ten aanzien van vraag 3 over het aangebrachte vermogen stelt de vrouw eerst dat onder het aangebrachte vermogen de gehele verkoopopbrengst van de boot alsmede de ƒ 25.000,00 (eerste aflossing) en € 4.000,00 (aandelen) moet worden verstaan. Vervolgens stelt zij dat het IJI de vraag bevestigt voor zover de vrouw kan bewijzen dat zij een onevenredig deel heeft bijgedragen aan de aflossing van de hypothecaire leningen. De vrouw stelt dat zij van de verkoopopbrengst van de boot een bedrag van ƒ 161.287,76 heeft aangewend voor de aflossing van de hypothecaire lening. Daarnaast heeft zij een bedrag van de helft van de gemeenschappelijke middelen, te weten ƒ 49.356,12 (zijnde de helft van ƒ 98.712,24) afgelost, zodat zij in totaal ƒ 210.643,88 heeft afgelost. De vrouw stelt onder meer dat zij hiermee met een onevenredig deel, te weten 81% (ƒ 210.643/ƒ 260.000), van de hypotheekschuld heeft afgelost. De vrouw stelt tevens dat dit nog vermeerderd moet worden met de ƒ 90.000,00 die besteed zijn aan de kosten van de huishouding, aangezien zij hierdoor dit bedrag niet meer kon gebruiken voor de aflossing. Had zij dit wel gedaan dan had zij op ƒ 8.712,24 na de gehele schuld uit privémiddelen afgelost.
7.6.
Het hof begrijpt uit het rapport van het IJI dat de omstandigheid dat de woning voor een belangrijk deel is gefinancierd met gelden die afkomstig zijn uit het door de vrouw aangebrachte vermogen meebrengt dat de vrouw aanspraak kan maken op een vergoeding, maar niet dat de woning buiten de uitgestelde gemeenschap valt die tussen partijen verdeeld moet worden. De hiervoor vermelde vraag 3 dient dan ontkennend te worden beantwoord.
Het hof is dan ook van oordeel dat de woning valt in de tussen partijen te verdelen “uitgestelde” gemeenschap. De op naam van de vrouw staande woning wordt als gemeenschappelijk eigendom van partijen beschouwd en verdeling dient dan plaats te vinden bij helfte.
Vergoedingsrechten
7.7.
Nu het IJI vraag 3 ontkennend heeft beantwoord komen de vragen 4, 5, 8 en 9 met betrekking tot de vergoeding die partijen over en weer van elkaar vorderen, aan de orde:
- Heeft de vrouw naar Noors recht een vergoedingsrecht in verband met de door haar betaalde aflossing uit aangebrachte gelden op de hypotheekschulden, zulks tot een bedrag van ƒ 161.287,76? Is dat vergoedingsrecht nominaal of is de hoogte van die vergoeding afhankelijk van de waardestijging respectievelijk waardedaling van de woning (beleggingsleer)? (betreft vraag 4)
- De vrouw stelt uit privévermogen een bedrag van ƒ 25.000,- te hebben betaald in verband de kosten van aankoop van de woning (notariskosten, afsluitprovisie en overdrachtsbelasting). Geldt naar Noors recht een dergelijke betaling als een investering in de woning die recht geeft op vergoeding (nominaal of afhankelijk van waardestijging/daling)? (betreft vraag 5)
- De vrouw beroept zich op een vergoedingsrecht in verband met het feit dat een deel van het door haar aangebracht vermogen groot ƒ 90.000,- en de opbrengst van de ING-aandelen ad € 4.255,51 (eveneens privévermogen) zijn besteed aan levensonderhoud van het gezin. De man stelt dat uit het gemeenschappelijk inkomen van partijen een tweetal bedragen zijn betaald ten behoeve van de woning ten name van de vrouw, namelijk ƒ 98.712,24 en ƒ 25.000,- en hij wenst vergoeding van de helft van deze bedragen. Vraag: bestaan er naar Noors recht aanspraken op vergoeding zoals gevorderd? (betreft vraag 8)
- Bevat paragraaf 75 van de voormelde Wet no 47 een vervaltermijn? Zo ja: op welke vorderingen heeft deze vervaltermijn betrekking en moet die vervaltermijn ambtshalve worden toegepast? (betreft vraag 9)
7.8.
Ten aanzien van vraag 4 leidt het hof uit het IJI-rapport af dat de vrouw ten aanzien van de overwaarde van de woning een nominaal vergoedingsrecht heeft ten bedrage van ƒ 161.287,76, aangezien dit bedrag behoort tot het (aangebrachte) privévermogen van de vrouw en in de te verdelen woning is geïnvesteerd. De man stemt hier overigens mee in.
7.9.
Het hof oordeelt met betrekking tot de vragen 5 en 8 als volgt.
Nog afgezien van de vraag wie nu ƒ 25.000,00 heeft besteed aan de voldoening van de kosten die samenhangen met de aankoop van de woning, is het hof van oordeel dat uit het IJI-rapport af te leiden valt dat het voldoen van dit bedrag niet aangemerkt kan worden als een investering in de woning, zodat er ten aanzien van dit bedrag reeds om die reden geen vergoedingsrecht bestaat.
Dit geldt ook voor het bedrag van ƒ 90.000,00 (deel van de opbrengst van de boot) en het bedrag van € 4.255,51 (opbrengst ING-aandelen), welke bedragen volgens de vrouw aan levensonderhoud zijn besteed. Dergelijke bestedingen vallen naar het oordeel van het hof niet onder de categorieën die volgens het Noorse recht tot vergoeding aanleiding kunnen geven.
De man stelt dat hij vergoeding wenst van de helft van de twee bedragen die uit het gemeenschappelijk vermogen zijn betaald ten behoeve van de woning. Dit betreft echter een subsidiaire aanspraak. Nu het door de man primair gevorderde (toedeling van de woning aan de vrouw, welke woning in de uitgestelde gemeenschap is gevallen, zulks onder voldoening aan de man van de helft van de overwaarde, rekeninghoudend met het aangebrachte vermogen van de vrouw) wordt toegewezen, hoeft het hof niet te beslissen over de subsidiaire vordering van de man.
7.10.
Gelet op het IJI-rapport is er geen sprake van verval van het vorderingsrecht van de man, aangezien (ook) sprake is van gemeenschappelijk vermogen dat verdeeld moet worden.
7.11.
Op grond van het vorenstaande zal voor de vaststelling van de overwaarde de gemeenschappelijke woning gewaardeerd dienen te worden. Het hof zal, zoals is aangegeven in het IJI-rapport (bij vraag 7), ten aanzien van de peildatum waarop de woning gewaardeerd dient te worden uitgaan van de datum van de inleidende dagvaarding, zijnde 24 juli 2008.
Partijen verschillen echter van mening over de aan de echtelijke woning toe te kennen waarde. Het hof acht op dit punt deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vraag voor te leggen: wat was de waarde van de echtelijke woning met ondergrond en erf, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres 1], kadastraal bekend onder gemeente [woonplaats], sectie [sectieletter] nummer [sectienummer], groot 2 are 86 centiare, op de peildatum 24 juli 2008? Gewaardeerd dient te worden op basis van de economische waarde, vrij van gebruik.
Partijen kunnen zich bij memorie uitlaten over aantal, deskundigheid en – bij voorkeur eensluidend – over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
Belastingschuld
7.12.
Op de door het hof gestelde vragen over de belastingschuld heeft het IJI-rapport geen duidelijkheid gegeven.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de inhoud van het IJI-rapport op dit punt, het op de weg van de man ligt om zijn claim voldoende te onderbouwen. De man stelt over de belastingschuld enkel dat, nu inkomen wel gezien wordt als gemeenschappelijk goed, de belastingschulden ook gemeenschappelijk goed zijn. Deze stelling is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, ten gevolge waarvan het hof dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar acht. Dit betekent dat grief 2 van de vrouw slaagt en de beslissing van de rechtbank op dit punt niet in stand kan blijven.
Pensioenrechten
7.13.
Het hof heeft het IJI over de pensioenrechten de volgende vraag voorgelegd:
Kan de vrouw naar Noors recht jegens de man aanspraak maken op een aandeel in de door de man tijdens huwelijk opgebouwde pensioenrechten?
Hoe zit dat ten aanzien van de vóór het huwelijk opgebouwde pensioenrechten?
Indien (een van) deze vragen bevestigen wordt/worden beantwoord: hoe wordt de aanspraak van de vrouw berekend en wanneer is de aanspraak opeisbaar?
7.14.
Uit het IJI-rapport blijkt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de vrouw géén aanspraak kan maken op een aandeel in het door de man voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, tenzij sprake zou zijn van één van de uitzonderingssituaties naar Noors recht, te weten:
a. a) de vrouw komt in een onredelijke negatieve positie;
b) voor de pensioenopbouw is “uitgesteld gemeenschapsvermogen” gebruikt.
De vrouw stelt weliswaar dat, indien zij geen aanspraak kan maken op het pensioen van de man, dit onevenredige bezwarende gevolgen zal hebben, maar zij heeft dit niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Nu niet is komen vast te staan dat één van de genoemde uitzonderingssituaties zich voordoet, zal het hof de vordering van de vrouw afwijzen.
7.15.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

8.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van 17 september 2013 voor memorie aan de zijde van de man met de hiervoor in 7.11. vermelde doeleinden, waarna de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om bij antwoordmemorie te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2013.