4.2.De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in beroep.
4.2.1.Volgens de Inspecteur was de mondelinge machtiging van de heer [B] reeds beëindigd toen de uitspraak op bezwaar op 2 november 2007 werd gedaan. De beroepstermijn ving derhalve aan op 3 november 2007 en eindigde op 17 december 2007. Aangezien belanghebbende pas op 19 augustus 2010 een beroepschrift heeft ingediend, is het beroep te laat ingesteld.
4.2.2.Voor het geval het Hof met de Rechtbank van oordeel is dat de uitspraak op bezwaar wel naar de toenmalige gemachtigde, de heer [B], had moeten worden verzonden, stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de verzending op 1 september 2008 heeft plaatsgevonden en dat de gemachtigde de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Ook dan is het beroep te laat ingesteld, omdat de beroepstermijn in dat geval eindigde op 13 oktober 2008.
4.2.3.De Inspecteur stelt zich verder op het standpunt dat er geen verplichting bestond om de uitspraak op bezwaar (ook) aan de advocate van belanghebbende in de strafprocedure,
mr. [F], te sturen. Mr. [F] was niet de gemachtigde van belanghebbende voor zijn fiscale zaken. Haar brief van 13 oktober 2006 kan, volgens de Inspecteur, ook niet worden aangemerkt als een (prematuur) bezwaarschrift, nu uit de inhoud van de brief onmiskenbaar blijkt dat zij zich ervan bewust was dat de betreffende aanslag nog niet was opgelegd.
4.2.4.Ten slotte geeft de Inspecteur aan dat de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar aangetekend verstuurd had moeten worden, geen steun vindt in het recht.
Nu de uitspraak op bezwaar op de wettelijk voorgeschreven wijze aan belanghebbende dan wel zijn toenmalige gemachtigde is bekendgemaakt en het beroep ruimschoots buiten de beroepstermijn van zes weken is ingesteld, kan, volgens de Inspecteur, geen andere conclusie worden getrokken dan dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Rechtbank. Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd leidt er redelijkerwijs niet toe dat kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest door het laat indienen van het beroep. Het belang dat belanghebbende heeft bij een materiële beoordeling van zijn zaak, zet de niet-ontvankelijkheid van het beroep evenmin opzij.
4.3.1.Het Hof stelt op grond van de onder 2.1 vermelde feiten vast dat de heer [B] namens belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige aanslag.
4.3.2.In het geval dat voor een belanghebbende een gemachtigde optreedt kan eerst met toezending van een besluit aan die gemachtigde worden gesproken van een bekendmaking als bedoeld in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zodat met ingang van de dag na die van de bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn gaat lopen. In dat geval komt aan de verzending van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende zelf geen betekenis toe (vgl. Hoge Raad 20 april 2007, LJN: BA3315, BNB 2007/200).
4.3.3.In onderhavig geval heeft de heer [B] bezwaar gemaakt namens belanghebbende en trad hij voor die proceshandeling op als belanghebbendes gemachtigde. Vervolgens is belanghebbende zelf tijdens de bezwaarfase zijn fiscale belangen bij de Inspecteur gaan behartigen.
4.3.4.Nu noch belanghebbende noch de heer [B] expliciet aan de Inspecteur kenbaar heeft gemaakt dat de uitspraak op bezwaar niet aan de heer [B] (als indiener van het bezwaar) diende te worden gezonden, is het Hof van oordeel dat de beroepstermijn eerst zijn aanvang vond bij bekendmaking van de uitspraak aan de heer [B] en niet bij de bekendmaking van de uitspraak aan belanghebbende.
4.3.5. De Inspecteur heeft zich voor dit geval op het standpunt gesteld dat de beroepstermijn op 1 september 2008 is aangevangen, aangezien de heer [B] op dat moment kennis zou moeten hebben gekregen van de uitspraak op bezwaar. Van de zijde van belanghebbende wordt echter betwist dat de heer [B] de - niet aangetekend verzonden - uitspraak op bezwaar van 1 september 2008 heeft ontvangen.
4.3.6.Ter zitting heeft de heer [B] onder ede verklaard de uitspraak op bezwaar niet te hebben ontvangen. Het verslag van het gesprek van 17 januari 2012 heeft hij per e-mail ontvangen. Voor zover hij zich kan herinneren heeft hij op 23 januari 2012 telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur ([E]) om over de inhoud van het verslag te praten. De Inspecteur heeft het verslag daarna aangepast. De heer [B] bevestigt dat hij zich vervolgens per e-mail akkoord heeft verklaard met de aangepaste versie van het verslag.
4.3.7.Voornoemde heer [D] heeft ter zitting onder ede verklaard dat de heer [B] op 23 januari 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met [E].
[E] was verbaasd en opgetogen na het gesprek met de heer [B], omdat deze in het telefoongesprek in afwijking van zijn eerdere ontkennende verklaring had verklaard dat hij zich wel wist te herinneren dat hij de uitspraak op bezwaar had ontvangen en aan belanghebbende had doorgegeven.
4.3.8.Mede gelet op de afgelegde getuigenverklaringen overweegt het Hof over de ontvangst van de uitspraak op bezwaar door de heer [B] als volgt. Het risico dat niet aangetekend verzonden stukken niet worden ontvangen komt in beginsel voor rekening van de afzender. In dit geval heeft de gemachtigde echter op 23 januari 2012 telefonisch aan de Inspecteur te kennen gegeven de uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen. De Inspecteur heeft deze mededeling opgenomen in een gespreksverslag, en dat verslag per e-mail aan de gemachtigde gestuurd. Die heeft zich, op dezelfde dag, daarmee akkoord verklaard. Belanghebbende en zijn toenmalige gemachtigde zijn daar later op terugkomen. Het Hof gaat daaraan echter voorbij. Dat de gemachtigde de tekst van het gespreksverslag niet goed gelezen of begrepen zou hebben, acht het Hof niet geloofwaardig. De latere ontkenning van de ontvangst van de uitspraak van 1 september 2008 kan, naar het oordeel van Hof, niet afdoen aan de eerdere stellige bevestiging van de ontvangst daarvan op dat moment. Het Hof acht daarmee de ontvangst van de uitspraak op 1 september 2008 door de heer [B] voldoende bewezen.
4.3.9.Gezien het voorgaande is de bezwaartermijn gaan lopen op 1 september 2008. Het feit dat vervolgens niet tijdig tegen de uitspraak is opgekomen door belanghebbende of zijn gemachtigde dient voor risico van belanghebbende te blijven. Daarbij laat het Hof in het midden of de heer [B] ook na de uitspraak op bezwaar nog gemachtigde van belanghebbende was. Indien dit niet het geval was en belanghebbende had gewild dat een andere gemachtigde namens hem tegen de uitspraak op bezwaar opkwam, had het op zijn weg gelegen een andere gemachtigde aan te stellen en de Inspecteur daarvan op de hoogte te stellen. Dat mr. [F], die belanghebbendes strafrechtelijke belangen behartigde, eveneens als zijn gemachtigde in fiscale zaken aangemerkt zou moeten worden, heeft belanghebbende onvoldoende aan de Inspecteur duidelijk gemaakt. Naar het oordeel van het Hof was het optreden van mr. [F] in de onderhavige zaak zodanig incidenteel dat de Inspecteur ook niet hoefde te menen dat zij als belanghebbendes gemachtigde in deze zaak optrad.
4.3.10.Ook belanghebbendes stelling dat de brief van mr. [F] van 13 oktober 2006 als een voortijdig ingediend bezwaarschrift in de zin van artikel 6:10 van de Awb aangemerkt had dienen te worden, treft gezien de inhoud van deze brief geen doel.
Uit deze brief blijkt immers dat mr. [F] wist dat de onderhavige aanslag nog niet tot stand was gekomen. Zij wilde met deze brief juist het opleggen van de aanslag voorkomen. Ook gelet daarop kan de brief niet als een door haar ingediend (prematuur) bezwaarschrift worden aangemerkt.
Slotsom