ECLI:NL:GHSHE:2013:3760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
12-00633
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Rechtbank Zeeland-West Brabant had het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende was gedetineerd op het moment dat de uitspraak op bezwaar werd verzonden, en zijn gemachtigde, de heer [B], had in een eerdere fase bevestigd dat hij de uitspraak had ontvangen. Later ontkende hij deze ontvangst, wat leidde tot de vraag of het beroep tijdig was ingesteld.

Het Hof oordeelde dat de Rechtbank op goede gronden had beslist. De uitspraak op bezwaar was aan de gemachtigde verzonden, en de termijn voor het indienen van beroep was begonnen op de datum van verzending aan de gemachtigde. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende te laat beroep had ingesteld, aangezien de termijn was verstreken. De overige grieven van de belanghebbende werden ook verworpen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van besluiten aan gemachtigden en de gevolgen van het niet tijdig indienen van beroep. Het Hof wees erop dat het risico van niet-ontvangen stukken voor rekening van de afzender komt, en dat de eerdere bevestiging van ontvangst door de gemachtigde doorslaggevend was voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00633
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2012, nummer AWB 10/3425, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van
€ 15.598.086.
Hiertegen is door belanghebbendes toenmalige gemachtigde, de heer [B], bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 2 november 2007 afgewezen en de aanslag gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is gericht aan belanghebbende zelf en bevat een (juiste) rechtsmiddelverwijzing.
1.2.
Op respectievelijk 14 januari 2008 en 15 januari 2008 zijn kopieën van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende verzonden, zowel naar zijn woonadres als naar het adres van de penitentiaire inrichting, waarin belanghebbende op dat moment verbleef. Tevens is op
1 september 2008 een kopie van de uitspraak op bezwaar aan de heer [B] verzonden.
1.3.
De heer mr.[C], advocaat te [plaats], heeft bij brief van 18 augustus 2010 namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft mr. [C] namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Mr. [C] heeft schriftelijk gerepliceerd bij schrijven van 5 maart 2013 en daarbij aangekondigd de heer [B] ter zitting als getuige te willen horen.
De Inspecteur heeft vervolgens een nader stuk, gedateerd 20 maart 2013, ingediend, waarin hij (enkel) aankondigt ter zitting ook een getuige te willen horen, namelijk zijn collega de heer [D]. Beide stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verzonden.
1.6.
Op de dag vóór de zitting heeft mr. [C] om uitstel van de behandeling ter zitting verzocht, omdat belanghebbende, die ter zitting aanwezig wilde zijn, in detentie was genomen. Dit verzoek is afgewezen. Van de zijde van het Hof is met mr. [C] overeengekomen dat hij belanghebbende ter zitting zal vertegenwoordigen en dat hij ter zitting aan het Hof kenbaar zal maken als hij meent dat belanghebbende nadeel ondervindt van deze gang van zaken.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 juni 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mr. [C] voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr.[E].
Tijdens de zitting heeft het Hof voornoemde getuigen gehoord. Van de getuigenverklaringen zijn proces-verbalen opgemaakt, welke proces-verbalen aan de stukken zijn toegevoegd en in afschrift aan partijen gezonden.
1.8.
Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde te kennen gegeven het nadere stuk van de Inspecteur, gedateerd 20 maart 2013, niet te hebben ontvangen. Het stuk bevatte enkel een aankondiging van het meenemen van een getuige ter zitting. Nu een aanbod tot getuigenbewijs ook ter zitting nog kan worden gedaan, heeft het Hof in de ontkenning van de ontvangst van dit stuk geen belemmering gezien voor het vervolgen van het onderzoek ter zitting.
1.9.
De Inspecteur heeft ter zitting een afschrift van een brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 5 oktober 2006 aan het Hof en belanghebbende overgelegd.
1.10.
Het Hof heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft zich in de bezwaarfase van deze zaak laten bijstaan door de heer [B]. Het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is afgedrukt op briefpapier van de heer [B] en vermeldt zijn adres als afzender. In het bezwaarschrift is vermeld dat bezwaar wordt gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Het bezwaarschrift is ondertekend door de heer [B].
2.2.
Na het indienen van het bezwaarschrift is er veelvuldig contact geweest tussen belanghebbende zelf en de Inspecteur en niet (meer) tussen de heer [B] en de Inspecteur. De uitspraak op bezwaar is eerst in november 2007 en nog eens in kopie in januari 2008 verzonden aan belanghebbende zelf en op
1 september 2008 in kopie aan de heer [B].
2.3.1.
In de beroepsfase, op 17 januari 2012, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen voornoemde heren [E] en [D] van de Belastingdienst en de heer [B]. De heer [B] heeft in dat gesprek aangegeven zich niet meer te herinneren of hij een kopie van de uitspraak op bezwaar gedateerd 1 september 2008 heeft ontvangen. Tijdens een later telefoongesprek met de Inspecteur, op 23 januari 2012, zou de heer [B] volgens de Inspecteur bij nader inzien bevestigd hebben dat hij de uitspraak op bezwaar van 1 september 2008 heeft ontvangen. De Inspecteur heeft daarop in het verslag van het gesprek van 17 januari 2012, gedateerd 23 januari 2012, de volgende tekst opgenomen:
“ De heer [B] geeft aan dat hij de brief van de belastingdienst van1 september 2008 (met daarbij de kopie van de uitspraak op bezwaar) wel degelijk heeft ontvangen. Hij heeft deze brief in het dossier gevoegd en later, in 2010 of 2011, aan [belanghebbende] meegegeven.
Einde verslag
Ik verzoek u aan te geven of dit verslag een correcte weergave vormt van ons gesprek. Indien dit het geval is, verzoek ik u mij deze mail terug te sturen onder de vermelding “voor akkoord” en uw volledige naam. ”
2.3.2.
Het gespreksverslag is op 23 januari 2012 per e-mail aan de heer [B] verstuurd en deze heeft zich op dezelfde dag akkoord verklaard met de inhoud van het gespreksverslag.
2.3.3.
In een latere e-mail van 5 september 2012, gericht aan de huidige gemachtigde van belanghebbende, mr. [C], heeft de heer [B] de ontvangst van de uitspraak op bezwaar (van 1 september 2008) echter ontkend.
2.4.
De aanslag als bedoeld in punt 1.1 van deze uitspraak dateert van 9 november 2006. Alvorens deze aanslag werd opgelegd heeft mevrouw mr.[F], de advocate van belanghebbende in het tegen hem lopende strafrechtelijk onderzoek, bij brief van 13 oktober 2006 aan de Inspecteur gevraagd om zijn voornemen een aanslag op te leggen te herzien en het hoger beroep in de strafzaak af te wachten.
2.5.
Verder heeft belanghebbende in augustus 2007 aan de Inspecteur toestemming gegeven om het cassatieberoepschrift in zijn strafzaak bij mr. [F] op te vragen.
Mr. [F] heeft - na een daartoe gedaan verzoek van de Inspecteur - op 21 augustus 2007 een kopie van het cassatieberoepschrift aan de Inspecteur gezonden.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen gepersisteerd bij de door hun ingenomen standpunten.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ontvankelijkverklaring van het beroep bij de Rechtbank en, naar het Hof verstaat, terugwijzing van de zaak voor de inhoudelijke behandeling naar de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van deze uitspraak.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat het beroep ontvankelijk is en voert daartoe het volgende aan:
  • De heer [B] heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag en hij had - als belanghebbendes toenmalige gemachtigde - de uitspraak op bezwaar dienen te ontvangen. De heer [B] heeft de uitspraak op bezwaar echter nimmer ontvangen. De beroepstermijn is, gezien het voorgaande, niet op 1 september 2008 aangevangen, maar op het moment dat belanghebbende wist dat zijn toenmalige gemachtigde niet juist geïnformeerd was. Zo bezien is het beroep, volgens belanghebbende, op tijd ingesteld.
  • Mr. [F] had eveneens een afschrift van de uitspraak op bezwaar moeten ontvangen.
-Belanghebbende was gedetineerd toen de uitspraak op bezwaar aan hem werd verzonden en kon daarom niet (tijdig) op die uitspraak reageren. Nu belanghebbende echter nooit aan de Inspecteur heeft bericht afscheid te hebben genomen van de onder zijn gemachtigden, de heer [B] en mr. [F], is het aan de Inspecteur te wijten dat het beroep te laat is ingediend. Indien de uitspraak op bezwaar aan die gemachtigden was gericht, hadden zij namens belanghebbende tijdig beroep ingesteld.
  • De Inspecteur had de uitspraak op bezwaar aangetekend dienen te verzenden.
  • Belanghebbende heeft een groot belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak, nu aan hem een aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in beroep.
4.2.1.
Volgens de Inspecteur was de mondelinge machtiging van de heer [B] reeds beëindigd toen de uitspraak op bezwaar op 2 november 2007 werd gedaan. De beroepstermijn ving derhalve aan op 3 november 2007 en eindigde op 17 december 2007. Aangezien belanghebbende pas op 19 augustus 2010 een beroepschrift heeft ingediend, is het beroep te laat ingesteld.
4.2.2.
Voor het geval het Hof met de Rechtbank van oordeel is dat de uitspraak op bezwaar wel naar de toenmalige gemachtigde, de heer [B], had moeten worden verzonden, stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de verzending op 1 september 2008 heeft plaatsgevonden en dat de gemachtigde de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Ook dan is het beroep te laat ingesteld, omdat de beroepstermijn in dat geval eindigde op 13 oktober 2008.
4.2.3.
De Inspecteur stelt zich verder op het standpunt dat er geen verplichting bestond om de uitspraak op bezwaar (ook) aan de advocate van belanghebbende in de strafprocedure,
mr. [F], te sturen. Mr. [F] was niet de gemachtigde van belanghebbende voor zijn fiscale zaken. Haar brief van 13 oktober 2006 kan, volgens de Inspecteur, ook niet worden aangemerkt als een (prematuur) bezwaarschrift, nu uit de inhoud van de brief onmiskenbaar blijkt dat zij zich ervan bewust was dat de betreffende aanslag nog niet was opgelegd.
4.2.4.
Ten slotte geeft de Inspecteur aan dat de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar aangetekend verstuurd had moeten worden, geen steun vindt in het recht.
Nu de uitspraak op bezwaar op de wettelijk voorgeschreven wijze aan belanghebbende dan wel zijn toenmalige gemachtigde is bekendgemaakt en het beroep ruimschoots buiten de beroepstermijn van zes weken is ingesteld, kan, volgens de Inspecteur, geen andere conclusie worden getrokken dan dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Rechtbank. Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd leidt er redelijkerwijs niet toe dat kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest door het laat indienen van het beroep. Het belang dat belanghebbende heeft bij een materiële beoordeling van zijn zaak, zet de niet-ontvankelijkheid van het beroep evenmin opzij.
4.3.1.
Het Hof stelt op grond van de onder 2.1 vermelde feiten vast dat de heer [B] namens belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige aanslag.
4.3.2.
In het geval dat voor een belanghebbende een gemachtigde optreedt kan eerst met toezending van een besluit aan die gemachtigde worden gesproken van een bekendmaking als bedoeld in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zodat met ingang van de dag na die van de bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn gaat lopen. In dat geval komt aan de verzending van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende zelf geen betekenis toe (vgl. Hoge Raad 20 april 2007, LJN: BA3315, BNB 2007/200).
4.3.3.
In onderhavig geval heeft de heer [B] bezwaar gemaakt namens belanghebbende en trad hij voor die proceshandeling op als belanghebbendes gemachtigde. Vervolgens is belanghebbende zelf tijdens de bezwaarfase zijn fiscale belangen bij de Inspecteur gaan behartigen.
4.3.4.
Nu noch belanghebbende noch de heer [B] expliciet aan de Inspecteur kenbaar heeft gemaakt dat de uitspraak op bezwaar niet aan de heer [B] (als indiener van het bezwaar) diende te worden gezonden, is het Hof van oordeel dat de beroepstermijn eerst zijn aanvang vond bij bekendmaking van de uitspraak aan de heer [B] en niet bij de bekendmaking van de uitspraak aan belanghebbende.
4.3.5. De Inspecteur heeft zich voor dit geval op het standpunt gesteld dat de beroepstermijn op 1 september 2008 is aangevangen, aangezien de heer [B] op dat moment kennis zou moeten hebben gekregen van de uitspraak op bezwaar. Van de zijde van belanghebbende wordt echter betwist dat de heer [B] de - niet aangetekend verzonden - uitspraak op bezwaar van 1 september 2008 heeft ontvangen.
4.3.6.
Ter zitting heeft de heer [B] onder ede verklaard de uitspraak op bezwaar niet te hebben ontvangen. Het verslag van het gesprek van 17 januari 2012 heeft hij per e-mail ontvangen. Voor zover hij zich kan herinneren heeft hij op 23 januari 2012 telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur ([E]) om over de inhoud van het verslag te praten. De Inspecteur heeft het verslag daarna aangepast. De heer [B] bevestigt dat hij zich vervolgens per e-mail akkoord heeft verklaard met de aangepaste versie van het verslag.
4.3.7.
Voornoemde heer [D] heeft ter zitting onder ede verklaard dat de heer [B] op 23 januari 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met [E].
[E] was verbaasd en opgetogen na het gesprek met de heer [B], omdat deze in het telefoongesprek in afwijking van zijn eerdere ontkennende verklaring had verklaard dat hij zich wel wist te herinneren dat hij de uitspraak op bezwaar had ontvangen en aan belanghebbende had doorgegeven.
4.3.8.
Mede gelet op de afgelegde getuigenverklaringen overweegt het Hof over de ontvangst van de uitspraak op bezwaar door de heer [B] als volgt. Het risico dat niet aangetekend verzonden stukken niet worden ontvangen komt in beginsel voor rekening van de afzender. In dit geval heeft de gemachtigde echter op 23 januari 2012 telefonisch aan de Inspecteur te kennen gegeven de uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen. De Inspecteur heeft deze mededeling opgenomen in een gespreksverslag, en dat verslag per e-mail aan de gemachtigde gestuurd. Die heeft zich, op dezelfde dag, daarmee akkoord verklaard. Belanghebbende en zijn toenmalige gemachtigde zijn daar later op terugkomen. Het Hof gaat daaraan echter voorbij. Dat de gemachtigde de tekst van het gespreksverslag niet goed gelezen of begrepen zou hebben, acht het Hof niet geloofwaardig. De latere ontkenning van de ontvangst van de uitspraak van 1 september 2008 kan, naar het oordeel van Hof, niet afdoen aan de eerdere stellige bevestiging van de ontvangst daarvan op dat moment. Het Hof acht daarmee de ontvangst van de uitspraak op 1 september 2008 door de heer [B] voldoende bewezen.
4.3.9.
Gezien het voorgaande is de bezwaartermijn gaan lopen op 1 september 2008. Het feit dat vervolgens niet tijdig tegen de uitspraak is opgekomen door belanghebbende of zijn gemachtigde dient voor risico van belanghebbende te blijven. Daarbij laat het Hof in het midden of de heer [B] ook na de uitspraak op bezwaar nog gemachtigde van belanghebbende was. Indien dit niet het geval was en belanghebbende had gewild dat een andere gemachtigde namens hem tegen de uitspraak op bezwaar opkwam, had het op zijn weg gelegen een andere gemachtigde aan te stellen en de Inspecteur daarvan op de hoogte te stellen. Dat mr. [F], die belanghebbendes strafrechtelijke belangen behartigde, eveneens als zijn gemachtigde in fiscale zaken aangemerkt zou moeten worden, heeft belanghebbende onvoldoende aan de Inspecteur duidelijk gemaakt. Naar het oordeel van het Hof was het optreden van mr. [F] in de onderhavige zaak zodanig incidenteel dat de Inspecteur ook niet hoefde te menen dat zij als belanghebbendes gemachtigde in deze zaak optrad.
4.3.10.
Ook belanghebbendes stelling dat de brief van mr. [F] van 13 oktober 2006 als een voortijdig ingediend bezwaarschrift in de zin van artikel 6:10 van de Awb aangemerkt had dienen te worden, treft gezien de inhoud van deze brief geen doel.
Uit deze brief blijkt immers dat mr. [F] wist dat de onderhavige aanslag nog niet tot stand was gekomen. Zij wilde met deze brief juist het opleggen van de aanslag voorkomen. Ook gelet daarop kan de brief niet als een door haar ingediend (prematuur) bezwaarschrift worden aangemerkt.
Slotsom
4.4.
Het Hof is, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, van oordeel dat het beroep van
18 augustus 2010 te laat is ingediend. De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat het beroep niet-ontvankelijk is. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die nopen tot afwijking van dit oordeel.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 14 augustus 2013 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.