7.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
. [geïntimeerde] en [erflaatster] (hierna te noemen: erflaatster) hebben vanaf november 2002 tot aan het overlijden van erflaatster een affectieve relatie gehad.
. [geïntimeerde] heeft voor een bedrag van € 118.995,24 een perceel grond gekocht gelegen aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats]. Het perceel grond is op 20 januari 2004, middels een notariële akte, aan hem geleverd. Op 29 maart 2004 heeft [geïntimeerde] met een derde een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor € 244.000,- voor de bouw van een vrijstaande woning.
. [geïntimeerde] en erflaatster hebben op 30 december 2004 een geldleningsovereenkomst bij de notaris gesloten waarin [geïntimeerde] heeft verklaard die dag een bedrag van € 66.984,98 van erflaatster te hebben ontvangen welke bedrag [geïntimeerde] aan erflaatster schuldig is. Eveneens staat in deze geldleningsovereenkomst vermeld dat het bedrag door [geïntimeerde] wordt aangewend voor de verwerving van een eigen woning (aankoop nieuwbouwwoning), gelegen aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats].
. [geïntimeerde] en erflaatster hebben op 30 december 2004 een samenwoningsovereenkomst gesloten. De samenwoningsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“(…)
EINDE OVEREENKOMST
ARTIKEL 3
Deze overeenkomst eindigt:
a.
door opzegging door een van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij. Ingeval de verblijfplaats van de wederpartij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris, bewaarder van deze akte; de samenleving wordt in dat geval geacht te zijn geëindigd op de dag waarop het aangetekend schrijven wordt ontvangen.
(…)
door overlijden van een van de partijen of indien een partij bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak in staat van faillissement wordt verklaard;
(…)
EINDE DOOR OVERLIJDEN EN FAILLISSEMENT
ARTIKEL 4
1.
Indien de overeenkomst eindigt door een van de oorzaken in artikel 3 onder b vermeld, verblijven alle aan partijen gemeenschappelijk toebehorende roerende en onroerende zaken alsmede alle overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen – waaronder eventuele tegoeden op gezamenlijke bank en girorekeningen – voor het geheel aan de andere partij zonder dat deze deswege tot enige vergoeding is gehouden. De andere partij is verplicht alle gemeenschappelijke schulden welke aan de verbleven vermogensbestanddelen zijn verbonden en die op het moment van eindigen van de overeenkomst bestaan, voor haar rekening te nemen. Dit beding wordt voor het geval van verblijven tengevolge van overlijden mede gemaakt ter voldoening aan een dringende verplichting (over en weer) van moraal en fatsoen (…).
(…)
VERREKENING WAARDESTIJGING GEZAMENLIJK BEWOONDE WONING
Artikel 9
Ingeval van ontbinding van het samenlevingsverband zal de meerwaarde van de woning te [woonplaats], [straatnaam 1][huisnummer A], mits de waarde van de woning op het moment van het einde van het samenlevingsverband meer bedraagt dan drie honderd twee en zestig duizend euro (€ 362.000,00) (zijnde de waarde van de woning, bestaande uit de aankoopsom van de grond en de daarop te stichten woning), worden verrekend overeenkomstig het hierna in dit artikel bepaalde. De meerwaarde is het verschil tussen de waarde ten tijde van het aangaan van het samenlevingsverband ad drie honderd twee en zestig duizend euro (€ 362.000,00) en de waarde ten tijde van het einde van het samenlevingsverband.
De waarde van de woning wordt alsdan vastgesteld door drie deskundigen waarvan een deskundige wordt aangewezen door de comparant sub 1(hof: [geïntimeerde])
, een deskundige wordt aangewezen door de comparante sub 2(hof: erflaatster)
, welke twee deskundigen vervolgens de derde deskundige aanwijzen.
De kosten van de waardering komen ten laste van beide partijen, ieder voor de helft.
De niet-eigenaar heeft recht op de helft van de meerwaarde, vermeerderd met zes en zestig duizend negen honderd vier en tachtig euro en acht en negentig eurocent
(€ 66.984,98), een en ander zoals is vastgesteld in een onderhandse akte van schuldbekentenis, getekend door beiden.
(…)”
e. Tenslotte is op of vlak na 30 december 2004 een bedrag van € 103.671,98 naar de rekening van [geïntimeerde] overgemaakt terzake de verkoop van de woning van erflaatster en haar voormalige echtgenoot, de heer [appellanten], aan de [straatnaam 2][huisnummer B] te [woonplaats].
f. Op 29 november 2007 is erflaatster overleden. Erflaatster woonde op dat moment met [geïntimeerde] op het adres [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats]. Wanneer hierna gesproken wordt over de woning dan wordt daarmee de woning bedoeld op voornoemd adres. [appellanten] zijn de kinderen van erflaatster en haar voormalige echtgenoot [appellanten].
g. [geïntimeerde] heeft op 7 oktober 2008 een bedrag van € 28.856,21 en op 10 november 2009 een bedrag van € 36.687,-, derhalve in totaal € 65.543,21 aan [appellanten] betaald.