ECLI:NL:GHSHE:2013:3759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
HD 200.111.792/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van een samenlevingsovereenkomst in het kader van beëindiging door overlijden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de uitleg van een samenlevingsovereenkomst tussen de partijen, [appellanten] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na het overlijden van erflaatster, die een affectieve relatie had met [geïntimeerde]. De appellanten, de kinderen van erflaatster, vorderen dat [geïntimeerde] hen een bedrag verschuldigd is op basis van de meerwaarde van de woning die [geïntimeerde] in eigendom had. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de meerwaarde van de woning moest worden vastgesteld en dat [geïntimeerde] een deel daarvan aan de appellanten moest vergoeden. Echter, [geïntimeerde] betwistte deze vordering en stelde dat de samenlevingsovereenkomst niet voorzag in een vergoeding bij overlijden.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de uitleg van artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst niet van toepassing is in het geval van overlijden. Het hof oordeelde dat de bepalingen in de overeenkomst duidelijk maken dat bij overlijden van een van de partijen de langstlevende partner niet tot enige vergoeding gehouden is. De appellanten konden niet aantonen dat [geïntimeerde] de helft van de meerwaarde van de woning aan hen moest vergoeden. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en wees de vorderingen van de appellanten af, met uitzondering van een klein bedrag dat [geïntimeerde] aan hen verschuldigd was op basis van een geldleningsovereenkomst. Tevens werd [appellanten] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag aan [geïntimeerde] en moesten zij de kosten van de deskundigen dragen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in samenlevingsovereenkomsten en de noodzaak om de intenties van partijen bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten goed vast te leggen. Het hof heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, gezien de aard van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.792/01
arrest van 13 augustus 2013
in de zaak van

1.[appellant 1.],

2. [appellante 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. P.M.E. Bilterijst, voorheen H. van Es te Goes,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Wittte te Goes,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 oktober 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Middelburg onder zaaknummer 68549 / HA ZA 09-355 gewezen vonnissen van 29 september 2010, 5 januari 2011 en 29 februari 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 oktober 2012 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2012;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de akte rectificatie in principaal hoger beroep van 26 februari 2013.
Met betrekking tot de memorie van antwoord in het incidenteel appel is tegen [appellanten] akte niet dienen verleend.
[appellanten] hebben de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

7.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
7.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
. [geïntimeerde] en [erflaatster] (hierna te noemen: erflaatster) hebben vanaf november 2002 tot aan het overlijden van erflaatster een affectieve relatie gehad.
. [geïntimeerde] heeft voor een bedrag van € 118.995,24 een perceel grond gekocht gelegen aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats]. Het perceel grond is op 20 januari 2004, middels een notariële akte, aan hem geleverd. Op 29 maart 2004 heeft [geïntimeerde] met een derde een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor € 244.000,- voor de bouw van een vrijstaande woning.
. [geïntimeerde] en erflaatster hebben op 30 december 2004 een geldleningsovereenkomst bij de notaris gesloten waarin [geïntimeerde] heeft verklaard die dag een bedrag van € 66.984,98 van erflaatster te hebben ontvangen welke bedrag [geïntimeerde] aan erflaatster schuldig is. Eveneens staat in deze geldleningsovereenkomst vermeld dat het bedrag door [geïntimeerde] wordt aangewend voor de verwerving van een eigen woning (aankoop nieuwbouwwoning), gelegen aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats].
. [geïntimeerde] en erflaatster hebben op 30 december 2004 een samenwoningsovereenkomst gesloten. De samenwoningsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“(…)
EINDE OVEREENKOMST
ARTIKEL 3
Deze overeenkomst eindigt:
a.
door opzegging door een van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij. Ingeval de verblijfplaats van de wederpartij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris, bewaarder van deze akte; de samenleving wordt in dat geval geacht te zijn geëindigd op de dag waarop het aangetekend schrijven wordt ontvangen.
(…)
door overlijden van een van de partijen of indien een partij bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak in staat van faillissement wordt verklaard;
(…)
EINDE DOOR OVERLIJDEN EN FAILLISSEMENT
ARTIKEL 4
1.
Indien de overeenkomst eindigt door een van de oorzaken in artikel 3 onder b vermeld, verblijven alle aan partijen gemeenschappelijk toebehorende roerende en onroerende zaken alsmede alle overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen – waaronder eventuele tegoeden op gezamenlijke bank en girorekeningen – voor het geheel aan de andere partij zonder dat deze deswege tot enige vergoeding is gehouden. De andere partij is verplicht alle gemeenschappelijke schulden welke aan de verbleven vermogensbestanddelen zijn verbonden en die op het moment van eindigen van de overeenkomst bestaan, voor haar rekening te nemen. Dit beding wordt voor het geval van verblijven tengevolge van overlijden mede gemaakt ter voldoening aan een dringende verplichting (over en weer) van moraal en fatsoen (…).
(…)
VERREKENING WAARDESTIJGING GEZAMENLIJK BEWOONDE WONING
Artikel 9
Ingeval van ontbinding van het samenlevingsverband zal de meerwaarde van de woning te [woonplaats], [straatnaam 1][huisnummer A], mits de waarde van de woning op het moment van het einde van het samenlevingsverband meer bedraagt dan drie honderd twee en zestig duizend euro (€ 362.000,00) (zijnde de waarde van de woning, bestaande uit de aankoopsom van de grond en de daarop te stichten woning), worden verrekend overeenkomstig het hierna in dit artikel bepaalde. De meerwaarde is het verschil tussen de waarde ten tijde van het aangaan van het samenlevingsverband ad drie honderd twee en zestig duizend euro (€ 362.000,00) en de waarde ten tijde van het einde van het samenlevingsverband.
De waarde van de woning wordt alsdan vastgesteld door drie deskundigen waarvan een deskundige wordt aangewezen door de comparant sub 1(hof: [geïntimeerde])
, een deskundige wordt aangewezen door de comparante sub 2(hof: erflaatster)
, welke twee deskundigen vervolgens de derde deskundige aanwijzen.
De kosten van de waardering komen ten laste van beide partijen, ieder voor de helft.
De niet-eigenaar heeft recht op de helft van de meerwaarde, vermeerderd met zes en zestig duizend negen honderd vier en tachtig euro en acht en negentig eurocent
(€ 66.984,98), een en ander zoals is vastgesteld in een onderhandse akte van schuldbekentenis, getekend door beiden.
(…)”
e. Tenslotte is op of vlak na 30 december 2004 een bedrag van € 103.671,98 naar de rekening van [geïntimeerde] overgemaakt terzake de verkoop van de woning van erflaatster en haar voormalige echtgenoot, de heer [appellanten], aan de [straatnaam 2][huisnummer B] te [woonplaats].
f. Op 29 november 2007 is erflaatster overleden. Erflaatster woonde op dat moment met [geïntimeerde] op het adres [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats]. Wanneer hierna gesproken wordt over de woning dan wordt daarmee de woning bedoeld op voornoemd adres. [appellanten] zijn de kinderen van erflaatster en haar voormalige echtgenoot [appellanten].
g. [geïntimeerde] heeft op 7 oktober 2008 een bedrag van € 28.856,21 en op 10 november 2009 een bedrag van € 36.687,-, derhalve in totaal € 65.543,21 aan [appellanten] betaald.
7.2.
[appellanten] stellen zich in hoger beroep, kort gezegd, op het standpunt dat [geïntimeerde] ter zake de geldleningsovereenkomst van 30 december 2004 nog een bedrag van € 1.441,77 (€ 66.984,98 minus € 65.543,21) aan [appellanten] dient te voldoen alsmede dat [geïntimeerde] een bedrag van € 55.000,- ter verrekening van de meerwaarde op de woning, als bedoeld in artikel 9 van de samenwoningsovereenkomst aan [appellanten] verschuldigd is.
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van [appellanten] – behoudens de vordering ad € 1.441,77 ten aanzien van de geldovereenkomst van 30 december 2004 – bestreden.
7.3.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 29 september 2010, voor zover thans van belang, geoordeeld dat artikel 9 van de samenwoningsovereenkomst van toepassing is en dat bij de te verrekenen meerwaarde uitgegaan dient te worden van de onroerende zaak in de staat waarin deze zich ten tijde van het sluiten van de samenwoningsovereenkomst bevond, zoals omschreven in de offerte van de aannemer, althans het bij de aannemingsovereenkomst behorende bestek. De peildatum is 29 november 2007. Bij tussenvonnis van 5 januari 2011 heeft de rechtbank drie deskundigen benoemd die de waardevermeerdering van de woning dienen vast te stellen. In het eindvonnis van 29 februari 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de meerwaarde vastgesteld op € 11.000,- en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de helft, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2008 tot aan de dag der voldoening.
7.4.
Beide partijen kunnen zich met de beroepen vonnissen niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
7.5.
De grieven van [appellanten] komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte bij de vaststelling van de waardevermeerdering van de woning niet is uitgegaan van het verschil tussen de waarde bij het aangaan van het samenlevingsverband ad € 362.000,- en de waarde bij het einde van het samenlevingsverband. [appellanten] betwisten dat [geïntimeerde] de door hem gestelde investeringen daadwerkelijk heeft gedaan.
7.6.
De grieven van [geïntimeerde] komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat artikel 9 van de samenwoningsovereenkomst van toepassing is en dat derhalve ten onrechte is overgegaan tot het inschakelen van deskundigen. De kosten van deze deskundigen dienen ten laste te komen van [appellanten] Daarnaast had de rechtbank moeten beslissen op zijn eis in reconventie , inhoudende dat [appellanten] een deel van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding met erflaatster, te weten € 4.498,-, aan [geïntimeerde] dienen te voldoen.
7.7
Het hof overweegt hierover het volgende.
Partijen zijn het oneens over de uitleg van artikel 9 van de samenwoningsovereenkomst. Bij de uitleg van een dergelijk beding kan niet worden volstaan met een taalkundige uitleg.
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex).
7.7.1.
[geïntimeerde] verklaart ten aanzien van de totstandkoming van de samenwoningsovereenkomst dat de notaris voorafgaand aan de opstelling van de samenwoningsovereenkomst is geïnformeerd over de wensen van partijen. Beide partijen hadden een verbroken relatie achter de rug. [geïntimeerde] wilde de afwikkeling van een dergelijke relatie niet nog een keer meemaken. Tevens had [geïntimeerde] een slechte relatie met de dochter van erflaatster (een van erfgenamen). [geïntimeerde] en erflaatster hebben bij de notaris aangegeven wat hun bedoeling was en dat een verrekening van een eventuele meerwaarde slechts aan de orde kon zijn ingeval van het verbreken van de relatie door één van partijen. Er is tot ondertekening van de samenwoningsovereenkomst overgegaan na uitleg van de betreffende notaris. De situatie van overlijden viel niet onder het betreffende artikel.
7.7.2.
Vaststelling van hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomst over en weer hebben verklaard en van hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten wordt in de onderhavige zaak bemoeilijkt doordat zowel erflaatster als notaris Van Sisseren die de samenwoningsovereenkomst met partijen heeft opgesteld, zijn overleden.
Notaris Van Sisseren heeft wel in een e-mail aan zijn opvolger (productie 12 bij conclusie van antwoord) vastgelegd welke uitleg in zijn visie aan artikel 9 van de overeenkomst moet worden gegeven. In de e-mail schrijft hij : ”Met ontbinding wordt bedoeld de ontbinding tussen partijen overeengekomen, hetgeen niet het geval is.”
7.7.3.
Voor de uitleg van hetgeen partijen met artikel 9 van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan is verder van belang hetgeen overigens in de samenwoningsovereenkomst is bepaald. Artikel 4 van de samenwoningsovereenkomst betreft een zogenaamd verblijvensbeding. Op grond van dit artikel worden, indien de samenleving door overlijden eindigt, alle gemeenschappelijke goederen aan de langstlevende partner toebedeeld. In artikel 4 valt te lezen dat het beding mede wordt gemaakt ter voldoening aan een dringende verplichting (over en weer) van moraal en fatsoen. Eveneens blijkt uit artikel 4 (anders dan artikel 9) dat de langstlevende partner niet tot enige vergoeding gehouden is. Er is derhalve sprake van een wederkerige overeenkomst ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Zowel het tijdstip waarop als de vraag wie uiteindelijk het verblijvensrecht verkrijgt is onzeker op grond van deze wederkerigheid. Een dergelijke bepaling wordt gekwalificeerd als een kanscontract zonder bevoordelingsbedoeling en is dus niet een schenking of gift (HR 7 februari 1997, NJ 1997, 595). Met een dergelijke bepaling wordt beoogd het vermogen van de overledene over te hevelen naar de langstlevende en de financiële gevolgen van het overlijden van één van partijen niet te zwaar te laten drukken op de langstlevende.
7.7.4.
Artikel 9 van de samenwoningsovereenkomst voorziet dan ook in een andere situatie. Uit dat artikel volgt dat bij ontbinding van het samenlevingsverband (anders dan bij overlijden, want die situatie regelt artikel 4) de niet-eigenaar (erflaatster) recht heeft op de helft van de meerwaarde van de woning aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats] (eigendom van [geïntimeerde]), vermeerderd met het bedrag dat zij op 30 december 2004 aan [geïntimeerde] heeft geleend.
7.7.5.
Indien de woning aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats] gemeenschappelijk eigendom zou zijn geweest, dan zou volgens de bepaling in artikel 4, deze woning bij overlijden van erflaatster aan [geïntimeerde] worden toebedeeld zonder dat deze tot enige vergoeding gehouden zou zijn. Daarmee strookt niet dat, nu de woning in (volledige) eigendom is van [geïntimeerde], hij thans wel gehouden zou zijn de helft van de meerwaarde van deze woning te vergoeden. Artikel 4 voorziet er immers in dat de financiële gevolgen van het overlijden van één van de partijen niet te zwaar drukken op de langstlevende. Derhalve is het klaarblijkelijk niet de bedoeling van [geïntimeerde] en erflaatster geweest om artikel 9 in geval van overlijden van toepassing te doen zijn. Deze conclusie volgt ook uit het enkele feit dat [geïntimeerde] volledig eigenaar is geworden van de woning en een geldleningsovereenkomst is gesloten. Een (volledig) eigenaar hoeft – tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen, hetgeen niet, blijkt – de waardevermeerdering niet te delen met de medebewoner. Dit kan ook anders zijn in het kader van het bestaan van een vergoedingsrecht – in het bijzonder na de wijziging van artikel 1:93 e.v. BW per 1 januari 2012 - maar in deze situatie is voorzien door de geldleningsovereenkomst.
7.8.
In het licht van het voorgaande kan de uitleg van [appellanten] van artikel 9 van de samenwoningsovereenkomst niet worden aanvaard. Toereikend bewijs van hun stellingen op dit punt ontbreekt. Ook een bewijsaanbod ontbreekt.
[geïntimeerde] is – gelet op het voorgaande – niet gehouden de helft van de meerwaarde van de woning aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats] aan [appellanten] te vergoeden. Grieven 1, 2 en 5 in incidenteel appel van [geïntimeerde] slagen. Het hof zal [appellanten] veroordelen tot terugbetaling van € 5.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2012 tot aan de dag der voldoening.
7.9.
Het hof komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven 1 en 2 in principaal appel van [appellanten] terzake de waardebepaling van de woning. Deze grieven behoeven gelet op het voorgaande geen behandeling. Grief 3 in het principaal appel terzake de proceskosten is ongegrond nu [appellanten] grotendeels in het ongelijk worden gesteld. Grief 3 in incidenteel appel van [geïntimeerde] is eveneens ongegrond. Dat [geïntimeerde] een vordering op de nalatenschap zou hebben van € 4.498,- wegens betaalde huishoudelijk kosten is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [appellanten], onvoldoende door hem onderbouwd.
7.10.
In grief 4 in incidenteel appel stelt [geïntimeerde] dat de door hem, ten onrechte, gemaakte kosten ten bedrage van € 1.115,62 voor de ingeschakelde deskundigen ten laste dienen te komen van [appellanten] Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dienen deze kosten voor rekening van [appellanten] te komen.
7.11.
Het hof zal de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren, dit gelet op de aard van de onderhavige procedure.

8.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Middelburg van 29 september 2010, 5 januari 2011 en 29 februari 2012, behoudens voor zover [geïntimeerde] daarin is veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 1.441,77 plus rente ter zake de geldleningsovereenkomst en is bepaald dat [geïntimeerde] kosten van de deskundige dient te dragen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [appellanten] tot betaling door [geïntimeerde] van € 55.000,- ter verrekening van de overwaarde op de woning [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2008 tot de dag der voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, alsnog af;
bepaalt dat [appellanten] gehouden zijn tot terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde] ingevolge het eindvonnis d.d. 29 februari 2012 heeft betaald (met uitzondering van het bedrag van
€ 1.441,77 plus rente), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2012 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [appellanten] om aan [geïntimeerde] terzake hetgeen door [geïntimeerde] ten behoeve van de deskundigen is voorgeschoten te betalen een bedrag van € 1.115,62 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 maart 2012 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat partijen voor het overige ieder de eigen proceskosten in beide instanties dienen te dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en W.H.B. den Hartog Jager en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 augustus 2013.