ECLI:NL:GHSHE:2013:3724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
Wr 182-04-2013
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot DNA-afname

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker in een strafzaak, die zich niet kon vinden in de samenstelling van de strafkamer, bestaande uit de rechters M.J.H.J. de Vries-Leemans, F.P.E. Wiemans en J. Buhrs-Platschorre. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek mondeling ingediend tijdens de behandeling van zijn strafzaak. Hij voerde aan dat de rechters partijdig waren, onder andere vanwege hun afwijzing van eerdere verzoeken die hij had gedaan tijdens de zittingen. De wrakingskamer heeft het verzoek in raadkamer behandeld, waarbij de verzoeker en de advocaat-generaal O.W. den Hollander aanwezig waren. De voorzitter van de strafkamer, mr. de Vries-Leemans, heeft toelichting gegeven op de gronden van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie van partijdigheid van de rechters zouden kunnen rechtvaardigen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechters op grond van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had ook een voorwaardelijk wrakingsverzoek ingediend tegen de wrakingskamer zelf, wat eveneens werd afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet toewijsbaar was en dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procesgang in de hoofdzaak werd voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: 182-04-2013
Datum uitspraak: 10 april 2013
BESLISSING
op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-000939-11 van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, mr. F.P.E. Wiemans en mr. J. Buhrs-Platschorre, raadsheren bij de afdeling strafrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1
Het verzoek tot wraking van mrs. M.J.H.J. de Vries-Leemans, F.P.E. Wiemans en J. Buhrs-Platschorre is door de verzoeker mondeling ter terechtzitting van 10 april 2013, bij gelegenheid van de behandeling van zijn strafzaak, gedaan.
1.2
Mrs. M.J.H.J. de Vries-Leemans, F.P.E. Wiemans en J. Buhrs-Platschorre hebben kenbaar gemaakt niet in de wraking te willen berusten.
1.3
De wrakingskamer heeft het verzoek in raadkamer behandeld op 10 april 2013, in aanwezigheid van verzoeker en van de advocaat-generaal mr. O.W. den Hollander. Bij die gelegenheid heeft verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht. Van het verhandelde op de terechtzitting van de strafkamer was een verkort proces-verbaal beschikbaar.
1.4
Op verzoek van de wrakingskamer is de voorzitter van de strafkamer, mr. De Vries-Leemans op de zitting van de wrakingskamer verschenen ter beantwoording van vragen.
1.5
Advocaat-generaal mr. O.W. den Hollander heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.Wettelijk kader

2.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van genoemd artikel en artikel 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

Het verzoek tot wraking van mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, mr. F.P.E. Wiemans en mr. J. Buhrs-Platschorre
3.1
Uit het verkorte proces-verbaal dat van de terechtzitting van 10 april 2013 is opgemaakt, valt af te leiden dat het wrakingsverzoek van verzoeker is gegrond op de afwijzing door de strafkamer van een viertal verzoeken die door verzoeker ter terechtzitting zijn gedaan, te weten:
  • een verzoek tot aanhouding totdat onherroepelijk is beslist op een andere strafzaak tegen verzoeker;
  • een verzoek om de onderhavige strafzaak te laten berechten door raadsheren van een ander hof;
  • een verzoek aan het hof om kennis te nemen van geluidsopnames en een cd-rom met geluidsopnames toe te voegen aan het dossier;
  • een verzoek aan het hof om onderzoek te doen naar de psyche/toerekeningsvatbaarheid van verzoeker.
3.2
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker hieraan nog als extra grond toegevoegd dat hij – via de president van het hof – stukken aan de strafkamer heeft doen toekomen die weliswaar aan het strafdossier zijn toegevoegd, maar waarvan de voorzitter van de strafkamer heeft medegedeeld dat ze onleesbaar waren. Volgens verzoeker heeft hij de beschikking over een wél leesbaar exemplaar van bedoelde stukken en kan het niet anders zijn dan dat de stukken voor het strafdossier onleesbaar zijn gemaakt.
Naar aanleiding van deze klacht het de voorzitter van de strafkamer, mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, op verzoek van de wrakingskamer een toelichting gegeven. Mr. De Vries-Leemans heeft medegedeeld dat enkele delen van de toegezonden stukken onleesbaar waren. Tegen het beschikbaar stellen door verzoeker van een wél leesbaar exemplaar zal geen bezwaar bestaan, aldus mr. De Vries-Leemans, maar aan het bespreken hiervan met verzoeker is de strafkamer niet toegekomen omdat de behandeling geschorst diende te worden als gevolg van het ingediende wrakingsverzoek.
De wrakingskamer is van oordeel dat, gelet op de door de voorzitter van de strafkamer gegeven toelichting, de hier bedoelde omstandigheid geen grond kan opleveren voor wraking.
3.3
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de afwijzing van de hiervoor vermelde verzoeken aan de strafkamer overweegt de wrakingskamer het volgende.
Van belang is allereerst dat aan de wrakingskamer geen oordeel toekomt over de vraag of de beslissing van de strafkamer juist was. Ter beoordeling staat slechts of uit die beslissing een vooringenomenheid jegens verzoeker kan worden afgeleid, dan wel of die beslissing ertoe kan leiden dat de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Voorts is van belang dat de gronden die verzoeker thans heeft aangevoerd voor het merendeel ook al zijn aangevoerd bij gelegenheid van twee eerdere wrakingsverzoeken in de onderhavige strafzaak, welke wrakingsverzoeken zijn afgewezen.
Uit de door verzoeker gegeven toelichting op zijn wrakingsgronden maakt de wrakingskamer op
dat de kern van het bezwaar van verzoeker (en van zijn herhaalde wrakingsverzoeken) is gelegen
in de gang van zaken rond de afname van DNA-materiaal bij verzoeker op 9 maart 2012, welke
afname heeft plaatsgevonden na afloop van een eerdere behandeling van de onderhavige strafzaak.
Verzoeker meent dat door de gang van zaken bij de DNA-afname en door de wijze waarop daarna
met zijn klachten hierover is omgesprongen, zijn mensenrechten zijn geschonden. Hij is voorts
van mening dat de strafkamer weigert deze schending van zijn mensenrechten te onderzoeken en
te redresseren, hoewel het zijns inziens een uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens voortvloeiende plicht is voor elke overheidsfunctionaris om schending van mensenrechten te
onderzoeken.
Naar het oordeel van de wrakingskamer ziet verzoeker hierbij over het hoofd dat de afname van
DNA-materiaal op 9 maart 2012 geheel los staat van de behandeling van de onderhavige strafzaak
in eerste aanleg en in hoger beroep en van het optreden van de raadsheren van wie thans de
wraking is verzocht. De omstandigheid dat justitie DNA-materiaal van verzoeker wilde afnemen,
vloeit kennelijk voort uit artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en de
veroordeling in eerste aanleg in de onderhavige strafzaak. De omstandigheid dat verzoeker na
afloop van een terechtzitting van het hof in de onderhavige strafzaak op 9 maart 2012 is
meegenomen door de politie voor het afnemen van DNA-materiaal staat eveneens geheel los van
de behandeling van de strafzaak door het hof. Verwikkelingen rond de afname van DNA-materiaal
kunnen dan ook geen grond opleveren voor de conclusie dat sprake is van partijdigheid van de
leden van de strafkamer van het hof.
Het kennelijke standpunt van verzoeker dat de rechter in een strafzaak tegen verzoeker gehouden
is een schending van mensenrechten van verzoeker te onderzoeken die zich heeft voorgedaan
buiten het kader van het voorbereidend onderzoek in en de behandeling door de strafrechter van
die strafzaak, vindt geen steun in het recht. Dit brengt overigens niet mee dat verzoeker zijn klacht
over schending van mensenrechten niet aan de rechter kan voorleggen, maar daarvoor zijn andere
kaders.
3.4
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot toewijzing van het wrakingsverzoek zouden kunnen leiden, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
Het (voorwaardelijke) verzoek tot wraking van de wrakingskamer
3.5
Verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek medegedeeld dat de wrakingskamer voorwaardelijk wordt gewraakt, namelijk voor het geval de wrakingskamer geen onderzoek naar de schending van de mensenrechten van verzoeker zou doen. Dit voorwaardelijke verzoek wordt buiten behandeling gelaten nu het niet de taak van een wrakingskamer is om onderzoek te doen naar de door verzoeker bedoelde schending van zijn mensenrechten en omdat weigering van de wrakingskamer om aan dit verzoek te voldoen niet tot wraking kan leiden.

4.Conclusie

4.1
De slotsom is dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.
4.2
Gelet op de omstandigheid dat het onderhavige wrakingsverzoek het derde verzoek op rij in dezelfde strafzaak is, welke verzoeken naar de kern genomen steeds dezelfde achtergrond hebben zoals hiervoor vermeld en mede gelet op de omstandigheid dat verzoeker tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft aangekondigd tot nieuwe wrakingen van de strafkamer te zullen overgaan, ziet de wrakingskamer aanleiding om, met toepassing van artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling zal worden genomen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijsthet verzoek tot wraking
af;
bepaaltdat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling wordt genomen;
bepaaltdat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal en de raadsheren mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, mr. F.P.E. Wiemans en mr. J. Buhrs-Platschorre.
Aldus gedaan in raadkamer door
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J. Swinkels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.