ECLI:NL:GHSHE:2013:3716

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
HD 200.125.223/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van referentiewerken bij aanbesteding door de Gemeente Breda

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanbesteding van de Gemeente Breda voor het maaien van recreatieve grasvelden en gazons voor de jaren 2013 en 2014. De appellanten, bestaande uit de combinatie van [X.] Groenaannemers B.V. en [Y.] B.V., hebben in kort geding de Gemeente en [Z.] Aannemings- en Loonbedrijf B.V. aangeklaagd. De kern van het geschil betreft de vraag of de Gemeente de referentiewerken van de winnende inschrijver, [Z.] Aannemings- en Loonbedrijf B.V., terecht heeft geaccepteerd. De appellanten betogen dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de inschrijvingen van de winnende partij geldig te verklaren, omdat deze volgens hen niet voldoen aan de ervaringseisen zoals opgenomen in het bestek. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de ingediende stukken bestudeerd en geconcludeerd dat de Gemeente de inschrijvingen en referenties zorgvuldig heeft beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de ervaringseisen in het bestek niet alleen betrekking hebben op het maaien van recreatieve grasvelden, maar ook op andere maaiwerkzaamheden. De grieven van de appellanten zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met veroordeling van de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.125.223/01
arrest van 13 augustus 2013
in de zaak van

1.[X.] Groenaannemers B.V,

gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Y.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
verder: de Combinatie,
advocaat: mr. T.R.M. van Helmond,
tegen:
Gemeente Breda,
zetelende te Breda,
geïntimeerde,
verder: de Gemeente,
advocaat: mr. D. Radder,
en
[Z.] Aannemings- en Loonbedrijf B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde],
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 april 2013 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis in kort geding van 7 maart 2013 tussen appellanten - de Combinatie - als eiseressen, de Gemeente als gedaagde en [geïntimeerde] als interveniërende partij.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer: C/02/258967/KG ZA 13-41)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties (nrs. 16-36);
  • de memorie van antwoord van de Gemeente met producties (nrs. 3-11);
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde];
  • het pleidooi op 28 juni 2013, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.

4.De beoordeling

4.1
In het vonnis waarvan beroep is de voorzieningenrechter van de volgende feiten uitgegaan:
- De Gemeente heeft op 10 oktober 2012 de overheidsopdracht 'Maaien recreatieve grasvelden en gazons 2013 en 2014' met besteksnummer BP010102012 aangekondigd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het betreft een openbare Europese procedure. De korte omschrijving van de opdracht luidt:
'Het werk bestaat in hoofdzaak uit:
a. maaiwerkzaamheden;
b. onderhoudswerkzaamheden t.b.v. gazonsonderhoud;
c. diverse bijkomende werkzaamheden.'
  • Op de aanbesteding is het ARW 2005 van toepassing verklaard.
  • Het gunningscriterium is de laagste prijs.
  • Tot de aanbestedingsstukken behoren een Bestek, een Nota van Inlichtingen (hierna te noemen: NvI) en een Werkbestek.
  • In het Bestek staat, voor zover relevant:
'0.04 INSCHRIJVING
1. (…)
2. Eigen Verklaring
Bij de inschrijving moet worden gevoegd de bij het bestek behorende door de inschrijver volledig ingevulde en ondertekende Eigen Verklaring, zoals deze door de aanbestedende dienst is verstrekt bij de aanbestedingsdocumenten. De formele bewijsstukken genoemd in de Eigen Verklaring moeten worden overlegd na een schriftelijk verzoek van de aanbestedende dienst daartoe, binnen de in dat verzoek vermelde termijn. In aanvulling hierop dient de laagste inschrijver een aantal formele bewijsstukken binnen vijf werkdagen te overleggen aan de aanbestedende dienst. In de Eigen Verklaring staat vermeld welke bewijsstukken het hier betreft.
Het niet of niet tijdig verstrekken van de bewijsstukken, kan tot gevolg hebben dat de inschrijver wordt uitgesloten van opdrachtverlening.
De te verstrekken gegevens worden getoetst aan de volgende criteria:
a) met betrekking tot de financiële en economische draagkracht: De inschrijver dient in de laatste drie boekjaren een gemiddelde omzet gerealiseerd te hebben gelijk aan of groter dan € 750.00,= exclusief B.T.W. per boekjaar
b) met betrekking tot de technische en organisatorische bekwaamheid: De inschrijver dient in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van aanbesteding, tijdig opgeleverd te hebben - verleend uitstel daarin begrepen - ten minste twee werken van dezelfde aard en omvang als het aan te besteden werk. Deze werken dienen ieder afzonderlijk een aanneemsom of gefactureerd bedrag gelijk of groter dan € 300.000,= exclusief B.T.W. per kalenderjaar.
(…)
1.04
ALGEMENE BESCHRIJVING
Het werk bestaat in hoofdzaak uit:
a. maaiwerkzaamheden;
b. onderhoudswerkzaamheden t.b.v. gazononderhoud;
c. diverse bijkomende werkzaamheden.'
  • Op 21 november 2012 om 14:00 uur sloot de aanbesteding. Uit het proces-verbaal van aanbesteding blijkt dat vijf partijen een inschrijving hebben ingediend, waaronder [geïntimeerde], [A.] Hoveniers BV (hierna te noemen: [A. Hoveniers]) en de Combinatie. [geïntimeerde] heeft ingeschreven met de laagste prijs. [A. Hoveniers] is de op een na laagste inschrijver, gevolgd door de Combinatie met de op twee na laagste prijs.
  • Bij brief van 19 december 2012 heeft de Gemeente aan de inschrijvers bericht dat zij voornemens is de opdracht te gunnen aan [geïntimeerde] omdat zij voldoet aan de in het bestek gestelde (geschiktheids-)eisen alsmede de laagste prijs heeft geboden.
  • Bij brief van 27 december 2012 heeft de Combinatie aan de Gemeente bericht dat de Combinatie van oordeel is dat zowel de [geïntimeerde] als [A. Hoveniers] niet kunnen voldoen aan de ervaringseis uit het Bestek zoals genoemd onder paragraaf 0.04 onder 2 onder b van het Bestek.
  • De Gemeente heeft bij brief van 28 december 2012 aan de Combinatie bericht dat zij naar aanleiding van haar brief van 27 december 2012 nader onderzoek zal instellen. Tevens bericht de Gemeente dat de Alcateltermijn wordt verlengd hangende het nadere onderzoek en daarmee niet afloopt op 3 januari 2013.
  • Bij brief van 17 januari 2013 bericht de Gemeente aan de Combinatie onder meer:
'Thans kunnen wij u mededelen dat ook na zorgvuldige bestudering van hetgeen door u is aangegeven er voor ons geen aanleiding is om de beslissing inzake de gunning te herzien.
(…)
Verder verzoekt u de gemeente om inzage te geven in de referenties van de inschrijvers die op de eerste en tweede plaats zijn geëindigd om zelf te kunnen onderzoeken of de gunningsbeslissing in stand kan blijven.
(…)
Wij beschouwen uw verzoek om informatie als een verzoek op grond van de WOB (…) en wijzen op grond van WOB, artikel 10, eerste lid aanhef en onder c, aangegeven uitzonderingsgronden en beperkingen dit verzoek af.'
4.2
In dit kort geding stelt de Combinatie dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar handelt door de inschrijvingen van [geïntimeerde] en [A. Hoveniers] geldig te verklaren omdat deze inschrijvers volgens de Combinatie niet voldoen aan de ervaringseis als vermeld in het Bestek (hiervoor onder 4.1 aangehaald) en omdat de Gemeente de door [geïntimeerde] en [A. Hoveniers] verstrekte referenties onjuist heeft beoordeeld. Op grond hiervan vordert de Combinatie, samengevat,
primairde Gemeente te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken, de inschrijvingen van [A. Hoveniers] en [geïntimeerde] ongeldig te verklaren en een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing ten gunste van de Combinatie te nemen (voor zover de Gemeente de opdracht nog wenst te gunnen),
subsidiairde Gemeente te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken, de inschrijvingen van [A. Hoveniers] en [geïntimeerde] opnieuw te beoordelen met name ten aanzien van het voldoen aan de ervaringseis en een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing te nemen (voor zover de Gemeente de opdracht nog wenst te gunnen) en
meer subsidiaireen passende voorlopige voorziening te treffen.
De Gemeente betwist dat zij onrechtmatig jegens de Combinatie heeft gehandeld. Volgens de Gemeente heeft zij de inschrijvingen en de daarbij behorende referenties nauwkeurig getoetst aan de eisen zoals opgenomen in de aanbestedingsstukken. Voor het intrekken van de voorlopige gunningsbeslissing, het ongeldig verklaren van de inschrijvingen van [geïntimeerde] en [A. Hoveniers] dan wel voor het herbeoordelen van de inschrijvingen en het nemen van een nieuwe gunningsbeslissing bestaat volgens de Gemeente geen aanleiding.
4.3
[geïntimeerde] heeft een incidentele conclusie tot tussenkomst dan wel voeging genomen. De Combinatie heeft tegen toewijzing van deze vordering bezwaar gemaakt, maar de voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis [geïntimeerde] toegelaten als tussenkomende partij. [geïntimeerde] heeft vervolgens de vorderingen van de Combinatie bestreden. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de Combinatie afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Na dit vonnis heeft de Gemeente de opdracht definitief aan [geïntimeerde] gegund, zij het dat de Gemeente daarbij een voorbehoud heeft gemaakt voor het geval in de onderhavige procedure de Gemeente wordt gedwongen de aanbesteding te heropenen.
4.4
In dit kort geding betrof het debat in eerste aanleg met name de vraag of [geïntimeerde] en [A. Hoveniers] hebben aangetoond te voldoen aan de in de aanbestedingsstukken gestelde ervaringseis aan de hand van de door hen overgelegde referenties en of deze ingediende referenties op juiste wijze door de Gemeente zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft hierover geoordeeld dat een redelijk geïnformeerde en oplettende inschrijver op basis van de aanbestedingsstukken dient te begrijpen dat onder 'werken van dezelfde aard en omvang als het aan te besteden werk' zoals opgenomen in de referentie-eis niet alleen het maaien van recreatieve grasvelden en gazons wordt verstaan, zoals de Combinatie betoogt en de Gemeente en [geïntimeerde] betwisten. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat zowel in de Aankondiging als in het Bestek duidelijk is vermeld dat het werk in hoofdzaak bestaat uit 'maaiwerkzaamheden', 'onderhoudswerkzaamheden t.b.v. gazononderhoud' en 'diverse bijkomende werkzaamheden'. Uit de aanbestedingsstukken blijkt aldus duidelijk dat dit de hoofdbestanddelen van het uit te voeren werk zijn en daarom dient de Gemeente naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de aanbestedingsstukken te toetsen of de referentiewerken betrekking hebben op de hoofdbestanddelen van de opdracht waaronder 'maaiwerkzaamheden'.
Verder heeft de Combinatie betoogd dat de Gemeente duidelijkheid moet verschaffen over de referenties van [geïntimeerde] aangezien de Gemeente volgens de Combinatie haar oordeel over die referenties onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens de voorzieningenrechter gaat de Combinatie hierbij uit van een onjuiste lezing van het Bestek. Omdat de Gemeente naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht is uitgaan van een ruime interpretatie, ziet deze geen grond voor een gebod tot herbeoordeling of het openbaar maken van (meer) informatie over de referenties van [geïntimeerde].
4.5
Grief 1 van de Combinatie betreft de vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep (hiervoor onder 4.1 aangehaald). Volgens de Combinatie heeft de voorzieningenrechter nagelaten een aantal door haar met name genoemde feiten vast te stellen met betrekking tot, kort gezegd, het verschil tussen het maaien van recreatieve gazons en grasvelden enerzijds en het maaien van bermen anderzijds en de omstandigheid dat het Bestek alleen op het eerste betrekking heeft. Zoals de Gemeente in haar memorie van antwoord terecht opmerkt, betreffen de door de Combinatie genoemde omstandigheden geen tussen partijen vaststaande feiten, maar stellingen van de Combinatie. Bij de behandeling van de overige grieven komen de door de Combinatie vermelde omstandigheden, voor zover nodig, aan de orde. Overigens zou, wanneer die omstandigheden inderdaad als vaststaande feiten zouden kunnen worden aangemerkt, dit op zichzelf nog niet tot een andere beslissing leiden zodat de grief ook om die reden faalt.
4.6
Met betrekking tot de referentiewerken is in het Bestek opgenomen dat het hierbij gaat om
twee werken van dezelfde aard en omvang als het aan te besteden werk.Bij het pleidooi in hoger beroep heeft de Combinatie aangevoerd dat dit criterium minder ruim is dan het criterium
werken van vergelijkbare aard en omvangzodat de door [geïntimeerde] opgevoerde werken reeds daarom niet in aanmerking genomen hadden kunnen worden. Daarnaar gevraagd door het hof heeft de Combinatie te kennen gegeven dat dit betoog geen nieuwe grief inhoudt, maar een nadere toelichting op haar grieven.
Het hof kan zich in dit standpunt niet vinden. In eerste aanleg zijn partijen uitgegaan van een ruime interpretatie van het criterium voor de referentiewerken. Zo is in de pleitnota van de Combinatie in eerste aanleg onder het opschrift
NAAR AARD EN OMVANG VERGELIJKBAAR: GRASVELDEN EN GAZONSvermeld:
De Gemeente heeft gevraagd om referenties die ‘naar aard en omvang vergelijkbaar’ zijn met het aanbestede werk(punt 7). Met andere woorden: de criteria
werken van dezelfde aard en omvangen
werken van vergelijkbare aard en omvangzijn door partijen in de procedure steeds inwisselbaar geacht. In navolging van partijen is ook de voorzieningenrechter daarvan uitgegaan. Juist wanneer dit voor de Combinatie een belangrijk punt was, had het op haar weg gelegen daarvan bij de daarvoor in aanmerking komende gelegenheid, in dit geval de appeldagvaarding, melding te maken zodat haar wederpartijen hierop bedacht konden zijn bij de inrichting van hun memories van antwoord. In de appeldagvaarding is evenwel geen grief van de Combinatie tegen dit uitgangspunt te vinden, zodat het betoog dat de Combinatie daarover voor het eerst bij het pleidooi in hoger beroep houdt en dat wezenlijk afwijkt van haar eerdere standpunt, als nieuwe grief aangemerkt dient te worden.
4.7
Het hof acht deze nieuwe grief niet toelaatbaar en wel om de volgende redenen. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven (in dit geval opgenomen in de appeldagvaarding), dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd. Deze omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De advocaat van [geïntimeerde] maakte zelfs uitdrukkelijk bezwaar tegen deze nieuwe grief. Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Ook die omstandigheden doen zich hier niet voor. De consequentie hiervan is dat het hof in het hierna volgende de ruime interpretatie van het criterium voor de referentiewerken, dat wil zeggen: van
vergelijkbareaard en omvang, zal (moeten) hanteren.
4.8
Grief 2 van de Combinatie betreft de uitleg van de ervaringseis in het Bestek. Volgens de Combinatie betreft het aanbestede werk een beeldbestek, dat ziet op het maaien van recreatieve grasvelden en gazons, zodat de referentiewerken daar ook betrekking op moeten hebben en niet op een frequentiebestek inhoudende het maaien van bermen. Dat laatste is het geval bij de referentiewerken van [A. Hoveniers] en [geïntimeerde], aldus de Combinatie. De Gemeente en [geïntimeerde] hebben in eerste aanleg benadrukt dat het bij het aanbestede werk gaat om
maaiwerkzaamheden, en dat die werkzaamheden het hoofdbestanddeel uitmaken van het aanbestede werk, zodat ook de referentiewerken betrekking moeten hebben op maaiwerkzaamheden en niet specifiek op het maaien van recreatieve grasvelden en gazons.
4.9
Tussen partijen is niet in discussie dat het bij deze aangelegenheid gaat om de wijze waarop de tekst over de ervaringseis zoals opgenomen in het Bestek en de overige aanbestedingsstukken door een redelijk geïnformeerde en oplettende inschrijver dienen te worden begrepen in de omstandigheden van het onderhavige geval en dat de eis gelezen moet worden in het licht van de gehele tekst van de offerte en de overige aanbestedingsstukken.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat een redelijk geïnformeerde en oplettende inschrijver op basis van de aanbestedingsstukken dient te begrijpen dat de ervaringseis niet alleen het maaien van recreatieve grasvelden en gazons betreft, aangezien zowel in de Aankondiging als in het Bestek is vermeld dat het werk in hoofdzaak bestaat uit 'maaiwerkzaamheden', 'onderhoudswerkzaamheden t.b.v. gazononderhoud' en 'diverse bijkomende werkzaamheden'. Uit de aanbestedingsstukken blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat dit de hoofdbestanddelen van het uit te voeren werk zijn.
4.1
Grief 2 slaagt in zoverre dat bij toepassing van de hiervoor genoemde maatstaf niet alleen de door de voorzieningenrechter aangehaalde vermeldingen van de aard van het werk van belang zijn, maar ook de nadere omschrijvingen zoals die in de overige aanbestedingsstukken zijn opgenomen. Het gaat om de gehele omschrijving van het werk, ook de titel ('Maaien recreatieve grasvelden en gazons 2013 en 2014' ) en de aanduidingen van de verschillende onderdelen. Daaruit blijkt naar het oordeel van het hof dat het bij het aanbestede werk niet zonder meer gaat om maaiwerkzaamheden in het algemeen of om maaiwerkzaamheden in de ruimste zin van het woord, maar met name om het maaien van recreatieve grasvelden en gazons.
4.11
De Combinatie heeft in hoger beroep de nadruk gelegd op de verschillen die zijn aan te wijzen tussen een beeldbestek, waarbij het bestek de aannemer de keuzevrijheid laat ervoor te zorgen dat altijd aan de in het bestek omschreven kwaliteitsnormen wordt voldaan, en een frequentiebestek, waarbij het bestek die keuzevrijheid inperkt en bepaalt op welke vaste tijdstippen de aannemer moet maaien. Het aanbestede werk betreft volgens de Combinatie grotendeels een beeldbestek. Werken zoals de referentiewerken waarop [geïntimeerde] zich beroept, betrekking hebbende op het maaien van bermen, zijn volgens de Combinatie vrijwel altijd frequentiebestekken. Dergelijke referentiewerken komen daarom volgens de Combinatie niet in aanmerking en hadden door de Gemeente niet mogen worden geaccepteerd.
4.12
Ofschoon in de stellingname van de Combinatie besloten lijkt te liggen dat de referentiewerken van [geïntimeerde] niet voldoen
omdathet gaat om frequentiebestekken
omdatdie referentiewerken bestaan uit maaien van bermen c.a., heeft de Combinatie noch in de spoedappeldagvaarding, noch bij gelegenheid van het pleidooi met zoveel woorden gesteld dat de referentiewerken van [geïntimeerde] feitelijk geheel of overwegend frequentiebestekken betroffen.
4.13
Bij het pleidooi in hoger beroep is (met name) door [geïntimeerde] naar voren gebracht dat de verschillen tussen beide soorten bestek in de praktijk niet altijd zo groot zijn als de Combinatie het voorstelt. Het gaat bij het aanbestede werk niet uitsluitend om een beeldbestek en het gaat bij werken die betrekking hebben op het maaien van ruw gras, zoals bij bermen, niet altijd om frequentiebestekken. Bij de referentiewerken gaat het om bermen in het kader van stadsgroen, niet om bijvoorbeeld het maaien van bermen langs rijkswegen, en ook bij het aanbestede werk gaat het om stadgroen, aldus [geïntimeerde]. Door de Combinatie is onvoldoende feitelijk onderbouwd dat dit anders zou zijn. Naar het oordeel van het hof betekent dit dat het in beide gevallen gaat om het maaien van gras in een stedelijke omgeving, waarbij het accent bij het aanbestede werk vooral ligt op de uitvoering van de werkzaamheden op basis van een beeldbestek en dat ten aanzien van de referentiewerken onvoldoende is gebleken dat daaraan geen beeldbestek ten grondslag zou liggen.
4.14
Bij het pleidooi in hoger beroep is van de zijde van het hof de vraag gesteld naar de competenties die zijn vereist voor het maaien van recreatieve grasvelden en gazons ten opzichte van de competenties die zijn vereist voor het maaien van bermen/ruw gras. Door [geïntimeerde] is in antwoord op deze vraag aannemelijk gemaakt dat die competenties grotendeels dezelfde zijn, maar dat het maaien van ruw gras/bermen een grotere vaardigheid vereist dan het maaien van recreatieve grasvelden en gazons. Het antwoord kwam erop neer dat wie in staat is bermen/ruw gras te maaien zeker ook in staat is om recreatieve grasvelden en gazons te maaien, maar dat het omgekeerde niet het geval is. Mede in het licht hiervan stelt het hof vast dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] niet over de wezenlijke competenties zou beschikken om het aanbestede werk uit te voeren en dat uit de opgegeven referentiewerken, die vergelijkbaar blijken te zijn met het aanbestede werk, kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] daar wel over beschikt. Ervaringseisen worden bij aanbestedingen gehanteerd om in voldoende mate zeker te stellen dat de gegadigde of inschrijver daadwerkelijk in staat is de opdracht uit te voeren. Door het opvragen van referentiewerken kan de aanbestedende dienst zich ervan vergewissen dat de inschrijver daartoe in staat is en, met andere woorden, over de daarvoor vereiste competenties beschikt.
4.15
De conclusie van het hof over de uitleg van de ervaringseis in het Bestek, zoals deze door een redelijk geïnformeerde en oplettende inschrijver moet worden begrepen, is dat bij toepassing van de hiervoor onder 4.9 vermelde maatstaf niet
allemaaiwerkzaamheden in referentiewerken vallen binnen de reikwijdte van dat vereiste, maar wel de maaiwerkzaamheden (in stadsgroen) als [geïntimeerde] in de door haar opgevoerde referentiewerken heeft uitgevoerd. Dat betekent dat grief 2 alsnog wordt verworpen.
4.16
Grief 3 betreft de vraag of de Gemeente meer openheid had moeten betrachten over de inhoud van de referentiewerken die door [geïntimeerde] zijn opgevoerd. Volgens de Combinatie werkt de verkeerde lezing van de voorzieningenrechter van het Bestek door in diens volgens de Combinatie eveneens onjuiste beslissing dat de Gemeente over de inhoud van die referentiewerken geen nadere informatie behoeft te verschaffen.
4.17
Deze grief faalt. In de loop van deze procedure is door [geïntimeerde] zelf zoveel informatie over de inhoud van de door haar opgevoerde referentiewerken verstrekt, dat de wens van de Combinatie om over meer informatie te beschikken inmiddels door de feiten is achterhaald. Daar komt bij dat, zoals hiervoor bij de behandeling van grief 2 al is gebleken, bij een juiste uitleg van het Bestek de door [geïntimeerde] opgevoerde referentiewerken binnen de reikwijdte van de ervaringseis van het Bestek vallen.
4.18
De grieven 4 (inzake de proceskosten) en 5 (inzake het dictum) hebben naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis zodat zij het lot daarvan delen en eveneens worden verworpen.
4.19
Nu alle grieven zijn verworpen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd, zij het op deels andere gronden, met veroordeling van de Combinatie als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
Wat [geïntimeerde] betreft is dit met inbegrip van nakosten en wettelijke rente als door haar gevorderd.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Combinatie in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak
aan de zijde van de Gemeente begroot op € 683,= aan vast recht en op € 2.682,= aan salaris advocaat;
veroordeelt de Combinatie in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak
aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,= aan vast recht en op € 2.682,= aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart beide proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, B.A. Meulenbroek en C.E.C. Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 augustus 2013.