ECLI:NL:GHSHE:2013:3713

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
HD 200.117.128/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ontvankelijkheid van een rechtspersoon in een civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. In eerste aanleg was er onduidelijkheid over welke rechtspersoon, A of B, daadwerkelijk was gedagvaard. De rechtbank ging ervan uit dat rechtspersoon A was gedagvaard en heeft A veroordeeld. B, die in eerste aanleg niet was verschenen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 13 augustus 2013 geoordeeld dat B niet ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof overweegt dat de dagvaarding in eerste aanleg gericht was op BvG (oud)/Gispro, en niet op BvG (nieuw). De voorzieningenrechter had terecht BvG (oud)/Gispro als gedaagde partij aangemerkt, en BvG (nieuw) had geen recht om in hoger beroep te komen omdat zij niet als partij was betrokken in de eerste aanleg. Het hof verklaart B niet ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.117.128/01
arrest van 13 augustus 2013
in de zaak van
Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente Reusel-de Mierden,
appellante,
advocaat: mr. R. Bressers te Tilburg,
tegen
Holding [X.]B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. H.M.J. van Boxtel,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 november 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 15 oktober 2012 tussen appellante als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 252828/KG ZA 12-644)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Bij memorie van grieven heeft appellante vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en voorts als nader in het petitum van de appeldagvaarding omschreven.
[geïntimeerde] is aanvankelijk in rechte niet verschenen, waarna verstek is verleend, appellante de gedingstukken heeft overgelegd en uitspraak heeft gevraagd.
[geïntimeerde] heeft vervolgens het verstek gezuiverd en een memorie van antwoord met een productie (productie 13) genomen.
Vervolgens hebben partijen andermaal uitspraak gevraagd. Het hof doet uitspraak op het griffiedossier en het dossier van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.
Het hof bezigt hierna telkens de afkorting "B.V.", ook waar in de diverse stukken de afkorting "BV" is gebruikt.
4.3.
Ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg heeft de advocaat van "Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V." bij brief van 28 september 2012 diverse bescheiden toegezonden aan de voorzieningenrechter, waaronder uittreksels uit het Handelsregister.
4.4.
Uit die stukken kan het volgende worden afgeleid.
4.5.
KvK nummer [kvk nummer A.]:Sedert 2 februari 1978 is onder dit nummer ingeschreven een B.V. welke oorspronkelijk de statutaire naam en handelsnaam "Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V." droeg, vanaf 13 februari 1991 gevestigd aan '[straatnaam][huisnummer] te [vestigingsplaats].
De aandeelhouder is: Beheermaatschappij "De Giersberg" B.V., '[straatnaam][huisnummer].
Bestuurders:
  • van 1978 tot 2002: diverse
  • van 2002 tot heden: [bestuurder appellante], [woonplaats].
Per 31 mei 2007 heeft een statutenwijziging plaatsgevonden waarbij de statutaire naam is gewijzigd in "Gispro B.V.", gevestigd '[straatnaam][huisnummer].
Dit bedrijf wordt hierna genoemd: "BvG (oud)/Gispro" (dan wel "BvG (oud)" of "Gispro" zonder meer).
4.6.
KvK nummer [kvk nummer B.]:Op 31 mei 2007 is opgericht een besloten vennootschap, ingeschreven onder genoemd nummer, met de statutaire en handelsnaam "Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V.", gevestigd aan '[straatnaam][huisnummer] te [vestigingsplaats].
De aandeelhouder is: Beheermaatschappij "De Giersberg" B.V., '[straatnaam][huisnummer].
Bestuurder: [bestuurder appellante], [woonplaats].
Dit bedrijf wordt hierna genoemd: "BvG (nieuw)".
4.7.
Het geschil heeft betrekking op een overeenkomst, gesloten in 2003 tussen [geïntimeerde] en "Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V.". BvG (nieuw) bestond toen nog niet. BvG (oud) bestond toen reeds wel. De onontkoombare conclusie is dat die overeenkomst gesloten moet zijn met BvG (oud), thans genaamd Gispro.
4.8.
In eerste aanleg is door [geïntimeerde] gedagvaard : "Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V.", gevestigd aan '[straatnaam][huisnummer] te [vestigingsplaats].
4.9.
In rechte is verschenen BvG (nieuw). Dat blijkt expliciet uit de pleitnota van de raadsman van BvG (nieuw), sub 23.
4.10.
Het verweer van BvG (nieuw) in eerste aanleg kwam er in de kern op neer dat ten onrechte zijzelf, en niet BvG (oud)/Gispro in rechte is betrokken.
4.11.
De voorzieningenrechter heeft in de aanhef van het vonnis de gedaagde partij aangeduid als "Bouwbedrijf Gebr. [bouwbedrijf] B.V., thans genaamd Gispro B.V.".
4.12.
De voorzieningenrechter overwoog in r.o. 4.1 als volgt.
Vooreerst stelt de voorzieningenrechter vast dat [geïntimeerde] kan worden ontvangen in haar vorderingen tegen Gispro. Hiertoe wordt overwogen dat [geïntimeerde] de overeenkomst destijds is aangegaan met Bouwbedrijf [bouwbedrijf] B.V. Deze vennootschap heeft op 31 mei 2007 weliswaar een naamswijziging ondergaan in dier voege dat zij thans Gispro is geheten, maar de vennootschap is feitelijk dezelfde gebleven. Dat op 31 mei 20078 tevens een nieuwe vennootschap is opgericht met de naam Bouwbedrijf [bouwbedrijf] B.V. waarin de bouwactiviteiten zijn ondergebracht maakt het voorgaande niet anders.
4.13.
In de overwegingen van de voorzieningenrechter ligt de premisse besloten dat, hoezeer ook BvG (nieuw) zichzelf ter zitting als "gedaagde" heeft gepresenteerd, het feitelijk BvG (oud)/Gispro was die met de inleidende dagvaarding was gedagvaard.
4.14.
De voorzieningenrechter heeft het hiervoor omschreven verweer mitsdien verworpen, en overigens ook de subsidiair voorgedragen inhoudelijke verweren verworpen, en een veroordelend vonnis uitgesproken ten laste van BvG (oud)/Gispro. De voorzieningenrechter heeft geen enkele uitspraak gedaan ten gunste of ten laste van BvG (nieuw).
4.15.
BvG (nieuw) is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen (en BvG (oud)/ Gispro niet).
Er kan geen enkele twijfel over bestaan dat het BvG (nieuw) is die van het vonnis in hoger beroep is gekomen. Op talloze plaatsen in de memorie van grieven maakt immers appellante telkens onderscheid tussen haarzelf enerzijds en Gispro, voorheen BvG (oud), anderzijds.
4.16.
De grieven van BvG (nieuw) komen er naar de kern genomen op neer dat terwijl BvG (nieuw) in eerste aanleg in rechte was betrokken, de voorzieningenrechter ten onrechte BvG (oud)/Gispro heeft aangemerkt als de gedaagde partij.
Grieven 1 tot en met 4 houden in dat de voorzieningenrechter ten onrechte wèl een vonnis heeft gewezen tussen [geïntimeerde] en BvG (oud)/Gispro en grief 5 houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen vonnis heeft gewezen tussen [geïntimeerde] en BvG (nieuw).
4.17.
Alvorens tot eventuele beoordeling van de grieven kan worden overgegaan dient bezien te worden wie van een vonnis in beroep kunnen komen. [geïntimeerde] voert als exceptief verweer dat BvG (nieuw) niet in haar appel kan worden ontvangen omdat het vonnis is gewezen tegen BvG (oud).
4.18.
In elk geval kunnen in beroep komen de partijen van de procedure in eerste aanleg, voor zover zij daarbij belang hebben.
Als regel zal enkel een veroordelend vonnis worden uitgesproken tegen een partij. In het uitzonderlijk geval dat er een vonnis is uitgesproken tegen een (rechts-)persoon welke niet als partij had kunnen worden aangemerkt, moet voorts aangenomen worden dat die (rechts-) persoon er een rechtens te respecteren belang bij heeft om op welke wijze dan ook dat veroordelend vonnis ter toetsing aan de rechter voor te leggen.
4.19.
Voor de vraag wie - in dit geval - als gedaagde partij moest worden aangemerkt is de inleidende dagvaarding van belang; zie r.o. 4.8.
4.20.
Tot op blijk van het tegendeel moet ervan worden uitgegaan dat [geïntimeerde], die in 2003 een overeenkomst had gesloten met het toen bestaande BvG (oud), bedoeld heeft dàt bedrijf in rechte te betrekken. En de ontvanger (of de ontvangers) van die dagvaarding moeten dat ook begrepen hebben, nu BvG (nieuw) in 2003 immers nog niet bestond. Uit het relaas van BvG (nieuw), die zich in de procedure als gedaagde heeft gepresenteerd, blijkt dat deze volledig op de hoogte was van de oude afspraken met BvG (oud). Beide bedrijven hebben dezelfde aandeelhouder, dezelfde bestuurder, en zijn op hetzelfde adres gevestigd.
4.21.
Ook voor een dagvaarding geldt dat deze uitgelegd dient te worden met inachtneming van de voor uitleg van schriftelijke stukken in het algemeen geldende vereisten. Daarbij gaat het niet enkel om de letterlijke tekst, maar ook om datgene wat partijen, mede gelet op datgene wat aan hen in verband met de in geschil zijnde kwestie reeds bekend was, redelijkerwijze konden en moesten begrijpen (zie o.m. HR 22 juni 2007, ECLI:NL:HR: 2007:BA4122 en HR 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC7476).
4.22.
Een redelijke uitleg van de inleidende dagvaarding brengt bij deze stand van zaken met zich dat de ontvanger moest begrijpen dat deze niet anders dan gericht kon zijn tot BvG (oud)/Gispro.
4.23.
De verwijzing door BVG (nieuw) naar het arrest HR 17 april 2007, ECLI: NL:HR:2007:AZ 0220 gaat niet op. Het ging in dat geval om de dagvaarding van een rechtspersoon in een strafzaak. Daarbij is van uitleg van de dagvaarding geen sprake, althans niet op de wijze als in een civiel geschil. In een civiel geschil immers is, zoals overwogen, aan de orde hoe de ontvanger de ontvangen dagvaarding heeft moeten begrijpen, in het licht van alle omstandigheden van het geval.
4.24.
Ook de door BVG (nieuw) getrokken vergelijking met het arrest HR 11 januari 2013, ECLI: NL:HR:2013:BX9762 gaat niet op. Daar stond immers vast dat de verkeerde partij was gedagvaard, terwijl in dit geval door uitleg geconcludeerd moet worden dat [geïntimeerde] de goede partij, namelijk BvG (oud)/Gispro had gedagvaard.
4.25.
Terecht heeft de voorzieningenrechter dus BvG (oud)/Gispro als de gedaagde partij aangemerkt en dit tot uiting gebracht in de omschrijving van de gedaagde partij in de kop van het vonnis. Daaraan doet niet af dat degene die in eerste aanleg als "gedaagde" was verschenen zichzelf omschreef als BvG (nieuw) en zichzelf de processuele positie van gedaagde aanmat.
4.26.
Voor zoveel nodig zij opgemerkt dat BvG (oud)/Gispro door deze gang van zaken ook niet is benadeeld in zoverre, dat de voorzieningenrechter het (subsidiair) inhoudelijk door BvG (nieuw) voorgedragen verweer ten volle heeft gewogen, als ware dit naar voren gebracht door BvG (oud)/Gispro.
4.27.
De hiervoor in r.o. 4.18 hypothetisch omschreven situatie waarbij er een discrepantie zou kunnen bestaan tussen degene die in eerste aanleg was gedagvaard en degene die in het vonnis waarvan beroep als gedaagde is genoemd doet zich dus niet voor.
Uitsluitend BvG (oud)/Gispro was gedaagde partij en terecht is zij door de voorzieningenrechter ook aangeduid als gedaagde partij.
Dat betekent ook dat - indien en voor zover overigens, op inhoudelijke gronden, de vordering terecht is toegewezen - de voorzieningenrechter terecht BvG (oud)/Gispro heeft veroordeeld.
4.28.
Dit betekent dat uitsluitend BvG (oud)/Gispro in hoger beroep van het vonnis had kunnen komen. BvG (nieuw), die thans appelleert, was in het geheel geen partij en haar kwam dus ook niet het recht toe om te appelleren.
4.29.
Overigens zou BvG (nieuw) bij de door haar thans voorgedragen grieven ook geen belang hebben gehad.
De eerste vier grieven hebben betrekking op Gispro. Indien de overwegingen waartegen die grieven zijn gericht nadelig zijn voor BvG (oud)/Gispro, had deze daarvan kunnen appelleren. BvG (nieuw) heeft echter in zoverre geen enkel nadeel geleden en heeft bij die grieven geen belang.
Bij grief 5 zou zij (op een enkel onderdeel na) evenmin belang hebben gehad. BvG (nieuw) stelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft verzuimd [geïntimeerde] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen tegen BvG (nieuw) althans haar deze te ontzeggen. Wat voor belang zij daarbij heeft valt niet in te zien, temeer nu in een zaak bij de voorzieningenrechter geen declaratoire uitspraken worden gedaan. In geval van een veroordeling te haren laste zou BvG (nieuw) belang kunnen hebben gehad bij vernietiging, maar niet in geval van de afwezigheid van enige beslissing ten gunste of ten laste van haar.
4.30.
Slechts voor zoveel BvG (nieuw) met grief 5 aanvoert dat haar belang mede daarin is gelegen, dat bij een niet-ontvankelijkverklaring of ontzegging zij, BvG (nieuw), haar proceskosten vergoed had gekregen, zou zij enig belang gehad kunnen hebben.
Doch aldus gelezen zou die grief niet tot enige beslissing ten gunste van BvG (nieuw) kunnen leiden. Immers, die kosten zouden hoe dan ook voor haar rekening blijven. Voor zover het gaat om kosten welke zijzelf heeft gemaakt doordat zij in rechte is verschenen terwijl de vordering haar helemaal niet aan ging en zij ook niet de gedagvaarde partij was geldt dat het maken van kosten het gevolg is van een door haarzelf gemaakte keuze om in rechte te verschijnen terwijl zij helemaal niet was gedagvaard (zie hierboven), terwijl voor zover het gaat om kosten gemaakt door BvG (oud)/Gispro heeft te gelden dat nu het vonnis waarvan beroep niet krachtens een door BvG (oud)/Gispro ingesteld appel is vernietigd, als uitgangspunt heeft te gelden dat de vordering terecht is toegewezen en BvG (oud)/Gispro terecht in de proceskosten is veroordeeld (en dus ook haar eigen kosten niet vergoed heeft gekregen).
4.31.
Het vorenstaande betekent dat het exceptief verweer slaagt en BvG (nieuw) niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, met haar veroordeling in de proceskosten. Waar de nadruk heeft gelegen op de kwestie van de ontvankelijkheid ziet het hof, wat betreft het salaris, gronden om aansluiting te zoeken bij tarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellante niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt appellante in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde tot heden begroot op € 4.961,-- aan griffierecht en € 2.632,-- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 augustus 2013.