Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
2 [appallante 2.] ,
[appellante 3.],
[appelant 4.],
[appellant 5.],
[appellante 6.],
[appellant 9],
[appellante 10.],
[appellante 11.],
[appellante 12.],
[appellante 14.],
[appellant 15.]en
[appellante 16.],
[appellant 17.],
[appellant 20.]en
[appellante 21.],
[appellant 22.]en
[appellante 23.],
[appellant 26.]en
[appellante 27.],
[appellante 28.],
[appellante 29.]en
[appellant 30.],
[appellant 31.],
[appellant 34.],
. [appellant 35.]en
[appellante 36.],
[appellante 37.],
[appellante 38.],
[appellante 39.],
[appellant 40.]en
[appellante 41.],
[appellante 43.],
[appellant 44.],
[appellant 45.]en
[appellant 46.],
[appellant 47.],
[appellant 48.],
[appellant 49.]en
[appellante 50.],
7 [appellante 7.]
en
[appellant 8.],
[appellante 13.],
[appellante 24.],
[appellante 25.],
[appellant 32.]en
[appellant 33.],
[appellante 51.],
1.[J.] BELEGGINGEN B.V.,
STILLE WILLE BRABANT B.V.,
1.De eerdere procedure
2.Het geding in eerste aanleg (zaken. 217517/HA ZA 10-2033)
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven van mr. Verhagen met 3 producties A tot en met C
- de memorie van grieven van mr. Van der Kruis met 27 producties
- de brief van het hof aan mr. Verhagen van 2 augustus 2012
- de akte van mr. Verhagen van 14 augustus 2012
- de beslissing van het hof van 11 september 2012
- de roladministratie, waaruit blijkt dat mr. Verhagen zich op 25 september 2012 had gesteld voor geïntimeerden [appellante 1.] (nr. 1), [appellante 18.] en [appellante 19.] (nrs. 18 en 19) en [appellante 42.] (nr. 42), en dat mr. Verhagen op 23 oktober 2012 royement ten aanzien van die vier geïntimeerden heeft verzocht, waarop de zaak tegen hen is geroyeerd
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en tevens houdende wijziging van eis met 10 (opnieuw genummerde) producties
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van mr. Verhagen met 5 producties D tot en met H
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van mr. Van der Kruis, tevens houdende uitlating vermeerdering van eis, met 3 producties
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
4.De gronden van het hoger beroep
5.De beoordeling
Behoudens indien zich een situatie voordoet waarbij het oordeel van het hof de grenzen van de rechtstrijd tussen DJB/SWM met elk van de onderscheiden groepen van erfpachters te buiten zou gaan, streeft het hof ernaar om een beslissing te geven welke zoveel mogelijk gelijkelijk voor alle erfpachters in deze procedure geldt.
In 1998 is op eis van de gemeente ter vervanging van beerputten/septic tanks riolering aangelegd, deels op kosten van de overheid, deels op kosten van DJB.
Vanaf 1978 zijn de percelen bij het aflopen van de huurcontracten geleidelijk in erfpacht uitgegeven, de laatste percelen op 31 december 1997. Van huur van de percelen door SWM en onderverhuur van die percelen door SWM was toen dus geen sprake meer.
Het totale park is omstreeks 50 ha. groot, waarvan omstreeks 20 ha. in erfpacht is uitgegeven aan de bewoners.
Tot mei 2003 (volgens de erfpachters tot begin 2001) incasseerde SWM voor DJB de erfpachtscanon en verzorgde zij een aantal taken en voorzieningen in het bungalowpark, zoals het onderhoud van de algemene gedeelten, en het leveren van gas en water.
Voor de diverse voorzieningen betaalden de erfpachters servicekosten aan SWM.
In de akten van erfpacht is voorts verklaard dat “algemene bepalingen”, hierna: AB, van toepassing zijn. Deze AB regelen onder meer de verschuldigdheid van de hiervoor bedoelde servicekosten.
De oorspronkelijke AB dateren van 1978. Vanaf 1992 zijn DJB/SWM de AB 1992 gaan hanteren en vanaf 1997 de AB 1997.
De relevante bepalingen in de onderscheiden versies zijn nagenoeg gelijkluidend. De tekst daarvan, versie 1997, wordt verderop weergegeven.
Tot op zekere hoogte (de mate waarin dat het geval is, is tussen partijen in geschil) fungeert het bungalowpark daarmee als een woonwijk, waarvoor kaveloverstijgende voorzieningen nodig zijn. Deze voorzieningen worden bekostigd uit de hiervoor in 5.2.5 omschreven servicekosten, zoals geregeld in de AB.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld, dat de erfpachters niet gehouden zijn tot ondertekening van een overeenkomst waarin is geregeld dat de bewoners een vergoeding dienen te betalen voor de door SWB aan DJB verschuldigde huur (als hiervoor in r.o. 5.3 bedoeld).
de afvoer van klein huisvuil in de door de Stille Wille wekelijks verstrekte huisvuilzakken (twee per week);
het fungeren van centraal post- en telefoonadres;
het fungeren als sleutel-centrale en sleutel-bewaarder;
het schoonhouden van het terrein;
het onderhoud van het terrein;
het onderhoud van de bossen, welke niet in erfpacht zijn uitgegeven;
de instandhouding en het onderhoud van de bestaande netten voor toevoer van gas en water, alsmede de continue levering daarvan behoudens overmacht of niet toelevering door derden, en uiteraard mits de erfpachter de nota’s voor gas- en waterafname tijdig en volledig betaalt;
het onderhoud van alle overige op het terrein aanwezige collectieve voorzieningen, welke voor rekening van de Stille Wille komen.
huur watermeter;
waterverbruik;
huur gasmeter;
gasverbruik.
dat voor huur en onderhoud van de meters een bedrag als opgenomen in bijlage I aan de Stille Wille moet worden voldaan. Dit huur- en onderhoudsbedrag is mede gekoppeld aan de index voor levensonderhoud en zal jaarlijks aan de hand van deze index opnieuw worden vastgesteld op de voet van het in de erfpachtsakte bepaalde ten aanzien van de erfpachtscanon;
dat op basis van het geschatte gas- en waterverbruik eenmaal per kwartaal een vast bedrag voor geleverd gas en water in rekening zal worden gebracht.Eenmaal per jaar wordt de meterstand opgenomen en ontvangt de erfpachter een jaarafrekening op basis van het werkelijke gebruik onder aftrek van de betaalde vaste bedragen."
Partijen twisten over de reikwijdte van dat arrest. DJB/SWB lezen daarin dat volgens het hof de erfpachters gehouden te zijn een overeenkomst te sluiten overeenkomstig het toentertijd voorliggende concept, met dien verstande dat de vergoeding ter zake van de door SWB aan DJB verschuldigde huur daaruit diende te worden geschrapt. De erfpachters betwisten deze lezing.
Het park bestond aanvankelijk louter uit huurbungalows. Om haar moverende redenen heeft DJB ervoor gekozen de huurovereenkomsten niet te verlengen en in het vervolg percelen in erfpacht uit te geven, zulks bij een reeds bestaande infrastructuur. DJB heeft toen, naar aangenomen moet worden welbewust, niet gekozen voor een rechtsvorm waarbij verzekerd was dat (bijvoorbeeld) een minderheid van de bewoners gebonden zou kunnen worden aan besluiten waarmee een (al dan niet gekwalificeerde) meerderheid van de bewoners had ingestemd, doch gekozen voor een rechtsvorm waarbij dat niet het geval is en waarbij DJB er dus zorg voor dient te dragen dat de individuele overeenkomsten aldus vorm zijn gegeven dat zij de door haar noodzakelijk geachte voorzieningen, vergoedingen, en wijzigingen gestalte kan geven.
Dat standpunt gaat eraan voorbij, dat door het faillissement van SWM de AB feitelijk niet meer gelden, behoudens voor zover deze de relatie tussen DJB als erfverpachter en de erfpachters regelen.
dezewederpartijen, om redenen van - kort gezegd - de moraliteit van de wederpartijen.
Hun argumenten concentreren zich rondom de persoon en handelwijze van een van de voormalige directeuren van DJB, die bij grootschalige criminaliteit betrokken zou zijn geweest. Grief 1 vdKr. heeft eveneens betrekking op deze kwestie omdat de rechtbank in zoverre de feiten onvoldoende zou hebben vastgesteld.
In de eerste plaats heeft bedoelde directeur nimmer iets te maken gehad met SWM of SWB,
behoudensgedurende de korte periode tussen het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof in de zaak die eindigde met het arrest van 21 januari 2010. De rechtbank had immers bepaalde verplichtingen op DJB gelegd zodat - DJB en SWB wijzen daar terecht op - het bestuur van DJB zich wel met de exploitatie
moestbemoeien. Voor het overige heeft het bestuur van SWM bestaan, en bestaat het bestuur van SWB thans, uit geheel andere personen waarvan geen negatieve feiten bekend zijn of zijn gesteld.
In de tweede plaats zouden de bezwaren van de erfpachters naar hun aard mogelijk kunnen zien op het sluiten van contracten met
DJB,maar juist daarvoor geldt dat zij er kennelijk geen bezwaar in zien die te continueren. Als zij tegen
diewederpartij bezwaar hebben, dan rest hun maar één keuze: vertrek van het park.
In de derde plaats is de bewuste voormalige directeur, die is overleden, thans ook niet meer bij DJB betrokken, zodat die mogelijke bezwaren niet meer spelen.
Het gaat hierbij om de volgende concrete geschilpunten:
Ook dit leidt tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep.
De AB bevatten ook reeds een arbitrale clausule. De rechtbank zag daarin aanleiding om te komen tot het oordeel dat de erfpachters geen redelijke grond hebben zich tegen arbitrage te verzetten.
In dit geval spelen bovendien bepaalde praktische overwegingen een rol. Immers, de overige bewoners hebben de exploitatieovereenkomst wel getekend. Dit zou betekenen dat bij een bepaald concreet geschilpunt twee verschillende instanties zich over een en hetzelfde vraagstuk zouden moeten buigen. Dat is vragen om moeilijkheden.
Overigens slaagt de grief wel in zoverre, dat de erfpachters zich inderdaad niet op het standpunt hebben gesteld dat de gefixeerde vergoeding van destijds niet zou mogen worden aangepast, en slechts hebben gesteld dat van hetzelfde voorzieningenniveau als destijds dient te worden uitgegaan. Het hof komt hierop terug bij de bespreking van de diverse posten (zie r.o. 5.19 e.v.
Het gaat daarbij met name om de kosten van vervanging van het gasnet.
Omstreeks 1975 is in het park een propaangasnetwerk aangelegd, bestaande uit een centrale propaangastank en individuele aansluitingen. Daarmee kwam aan de noodzaak om per woning flessengas te gebruiken een einde. Een aansluiting op het openbare aardgasnet is niet in de buurt voorhanden; de aansluiting zou kilometers ver van Oirschot moeten komen.
Volgens de erfpachters is het gasnet in zeer slechte staat, volgens SWB valt dat mee en wordt het net periodiek gekeurd.
Aansluiting van het gasnet zou volgens de erfpachters een paar miljoen kosten en vervanging van het bestaande propaangasnet eveneens.
De canon is voor alle percelen gelijk en bedraagt omstreeks € 2.200,-- per jaar, wat bij 20 ha. verpachte grond op omstreeks € 4,-- per m² neer komt. Het ontbreekt het hof aan gegevens om te kunnen beoordelen of daaraan enige aanwijzing kan worden ontleend welke van de in dit geschil aan de orde zijnde voorzieningen geacht zouden kunnen worden in de canon te zijn begrepen.
de instandhouding en het onderhoud van de bestaande netten door toevoer van gas en water". Tevens kan worden verwezen naar art. 11 lid c, waarin is opgenomen dat SWM "zal zorgdragen voor
aanleg en onderhoud van diverse installaties en voorzieningen zoals het in art. 8 d sub 7 bedoelde gas- en waternet … voor zover overeengekomen."In verband met de thans aan de orde zijnde kwestie is niet van belang, dat de hier omschreven verplichtingen voor rekening van SWM kwamen, doch is van belang dat deze niet voor rekening van DJB kwamen, althans dat zulks niet uit de omschrijving in de AB kan worden afgeleid.
En voor "aanleg" geldt dat dit wel geacht kan worden te zien op de initiële aanleg, maar niet, althans niet als vanzelfsprekend, op integrale vervanging.
Wat het gasnet betreft geldt dit reeds voor wat betreft de vervanging van het propaangasnet, en a fortiori voor aansluiting op het aardgasnet
vervangingvan het gasnet en het waterleidingnet niet voor rekening van SWM, doch voor rekening van DJB zouden blijven. Waar, zoals hiervoor overwogen, de nieuwe overeenkomst qua inhoud zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij de laatstelijk geldende AB betekent dit dat de kosten van vervanging van het gasnet niet door middel van een bepaling in de nieuw te sluiten overeenkomst voor rekening van de erfpachters kunnen worden gebracht.
De riolering is in 1992 of daaromtrent vervangen. Daartoe is een gemaal aangelegd waarmee de riolering aansluit op het hoofdnet, doch dat gemaal is van de gemeente of het waterschap, niet van DJB of SWB.
Het was de gemeente die eiste dat er riolering zou worden aangelegd en het was DJB die de kosten daarvan geheel of voor een groot deel heeft gedragen. De tegenhanger daarvan was dat de erfpachtscanon werd verhoogd met € 145,-- per jaar. In de akte is omschreven dat zulks verband hield met de hogere gebruikswaarde van de percelen, doch feitelijk komt hierin tot uiting dat met deze verhoging de kosten van de aanleg van die riolering op de erfpachters werden afgewenteld.
Enerzijds kan worden geconstateerd dat DJB, ook al geschiedde dat mogelijk niet geheel en al uit vrije wil, zich bepaalde aangelegenheden welke niet tot het wezen van erfverpachting behoren, heeft aangetrokken, anderzijds blijkt uit de geschetste gang van zaken juist niet dat zij dat op eigen kosten deed.
Het belang voor de erfpachters is evident: als zij bij een voorgenomen verkoop kunnen laten zien dat hun percelen minder behoeven bij te dragen aan servicebijdragen, zal dat naar verwachting een positief effect hebben op de verkoopbaarheid dan wel de opbrengst van verkoop.
Dat echter een te sluiten overeenkomst uiteindelijk een of andere vorm van kettingbeding bevat, is onvermijdelijk. In de AB was geen kettingbeding opgenomen, maar was de vervreemding van het erfpachtsrecht gekoppeld aan toestemming van DJB/SWM, zodat op die manier verzekerd kon worden dat ook bij overdracht de op dat moment vigerende AB van toepassing bleven c.q. werden. Terecht verlangen DJB/SWB dat er thans afspraken worden gemaakt welke ook dwingend aan een volgende erfpachter kunnen worden doorgegeven.
Volgens de erfpachters dient echter uitgegaan te worden van het voorzieningenniveau van medio 2003 (faillissement SWM: mei 2003, optreden SWB: eind juni 2003).
Bij concrete servicevoorzieningen kan overigens anders worden geoordeeld.
Op zichzelf terecht stellen de erfpachters, dat zij er niet toe kunnen worden verplicht met terugwerkende kracht verplichtingen op zich te nemen. In zoverre geldt dat de nieuw te sluiten overeenkomst, hoe die ook komt te luiden, pas in gaat op het moment waarop deze wordt gesloten, met dien verstande dat het hof kan besluiten - zulks teneinde nodeloos traineren tegen te gaan - dat deze geacht moet worden vanaf een bepaald moment, niet eerder dan de einduitspraak in deze instantie, in te gaan.
Dezelfde argumenten namelijk welke met zich zullen brengen of bepaalde kosten al dan niet in de te sluiten overeenkomst voor hun rekening gebracht kunnen worden, moeten geacht worden reeds vanaf 2003 voor hun rekening te komen krachtens de redelijkheid en billijkheid welke de thans tussen hen bestaande rechtsverhouding beheerst. Ook daarvoor geldt dat zij bepaalde kosten zullen hebben te dragen door het enkele feit dat zij een perceel op het park in erfpacht bezitten, ongeacht in welke mate zij van de desbetreffende voorzieningen gebruik maken.
- afvalinzameling (huisvuil in afvalzakken dan wel containers; gescheiden inzameling papier, glas en tuinafval)
- centraal postadres/telegraafadres/telefoonadres; postbussen, pakketservice
- sleutelcentrale/sleutelbewaarder
- schoonhouden terrein
- onderhoud wegen, bermen, terrein, bossen, waterlopen, straatmeubilair
- onderhoud "overige collectieve voorzieningen"
- instandhouding netten voor nutsvoorzieningen
- legen beerputten (thans niet meer relevant)
- reguleren grondwaterpeil/oppervlaktewaterpeil
- algemeen toezicht
- parktoegangssysteem
- CAI-installatie en -abonnement
- zwembad
- tennisbanen
- visvijver
- overheadkosten (personeel, kantoor, afschrijving, algemeen, financiële baten/lasten, ondernemingsbeloning)
verbruik(gas, stroom, water) welke op basis van de omvang van de afname afgerekend zullen moeten worden, maar ook om de kosten van
gebruikvan de voorzieningen. Deze kosten kunnen niet geacht worden naar hun aard in de erfpachtcanon te zijn begrepen.
De bewoners zouden met dergelijke kosten, direct of indirect, ook geconfronteerd zijn als zij in een gewone woonwijk woonden.
Andere voorzieningen waren van oudsher aanwezig, doch waren aanvankelijk niet kosteloos voor degenen die daar gebruik van maakten. Daarvoor geldt dat mogelijk niet zonder meer gezegd kan worden dat alle erfpachters daarin maar moeten bijdragen. Het hangt er ook van af hoe lang die situatie reeds bestond. Denkbaar is dat alleen degenen die gebruik maken van de voorziening daarvoor betalen, bijvoorbeeld door het afsluiten van een abonnement.
Voor het overige geldt dat voor een bungalowpark een bepaalde vorm van toezicht, een omheining en een slagboom of hek gebruikelijke voorzieningen zijn die uiteindelijk ten laste van alle bewoners zullen worden gebracht, tenzij anders bepaald.
Dit gegeven behoeft niet in de weg te staan aan het tot stand komen van een nieuwe overeenkomst. Voorts dienen te erfpachters te bedenken, dat hun belangen in dit opzicht niet anders zijn dan die van de overige bewoners. Indien de 290 andere bewoners in grote lijnen kunnen instemmen met de financiële verantwoording, vormt dat minst genomen een aanwijzing dat het met de administratie niet heel erg scheef zit; zie ook r.o. 5.6.15.
Het hof overweegt een deskundige te benoemen teneinde de deugdelijkheid en volledigheid van de administratie te beoordelen, zulks met het oog op het vaststellen en/of onderbouwen van een te betalen bijdrage; eventueel kan die deskundige ook bezien hoeveel de erfpachters tot nog toe zouden hebben moeten bijdragen.
Overigens kan dit aspect, evenals de wijze van controle, ter comparitie aan de orde komen.
Het moge wenselijk lijken om de formele situatie te doen aansluiten bij de reeds sinds jaar en dag gedoogde situatie, maar dat betekent nog niet dat de erfpachters daarop rechtens aanspraak kunnen maken; voorheen was dat ook niet het geval. In zoverre faalt deze grief.
Dit betekent dat partijen "tot elkaar veroordeeld" zijn. Zoals meermalen overwogen staan zij reeds thans tot elkaar in een verhouding welke door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst.
Begrijpelijk is dat DJB/SWB de voorkeur geven aan een situatie waarin
allebewoners zijn vertegenwoordigd in een orgaan waarmee DJB/SWB zaken kunnen doen, maar zoals hiervoor overwogen kunnen zij dat niet afdwingen en daarop geen aanspraak maken.
Begrijpelijk is voorts dat DJB/SWB de voorkeur geven aan een situatie waarin voor
allebewoners precies hetzelfde regime geldt, maar ook daarvoor geldt, zoals overwogen, dat zij dat niet kunnen afdwingen en daarop geen aanspraak kunnen maken.
- qua inhoud aansluit bij de AB
- qua opbouw en terminologie aansluit bij de door DJB/SWB voor de overige bewoners gebezigde exploitatieovereenkomst
- rekening houdt met het beginsel van een kostendekkende exploitatie
- de kosten voor vervanging van het gasnet en waterleiding voor rekening van DJB laat
- uitgaat van een serviceniveau, grosso modo overeenkomende met dat van medio 2003
- ingaat op de datum waarop de overeenkomst wordt afgesloten.