ECLI:NL:GHSHE:2013:3660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
20-000487-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf voor ex-vriendin

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1970 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van poging tot moord op zijn ex-vriendin, maar werd vrijgesproken van deze aanklacht. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 22 augustus 2010 in Etten-Leur, waar de verdachte met een groot mes meermalen in het bovenlichaam van het slachtoffer stak, wat leidde tot een slagaderlijke bloeding. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, maar het hof verhoogde deze naar vier jaar en zes maanden, met daarnaast een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. Het hof oordeelde dat de verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De beslissing om tbs op te leggen was gebaseerd op de ernst van het delict en de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen. Het hof legde ook specifieke voorwaarden op voor de tbs, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling voor klinische behandeling. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de aanval aanzienlijke schade had geleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-000487-12
Uitspraak: 8 augustus 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
26 januari 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-800933-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte kort gezegd vrijgesproken van ‘poging tot moord’ en ter zake van ‘poging tot doodslag‘ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot moord. Voorts is door de raadsman verzocht om met betrekking tot de op te leggen maatregel te volstaan met een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2010 te Etten-Leur ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen, althans eenmaal, (met) een mes, althans (met) een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of nek en/of in de borst, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Het hof verstaat de tenlastelegging aldus, dat de verdachte primair poging tot moord en subsidiair poging tot doodslag wordt verweten.
Primair is verdachte aldus ten laste gelegd dat hij zou hebben gepoogd het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de eerste rechter, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden om aan te nemen dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2010 te Etten-Leur ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, meerdere malen, met een mes, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnummer PL202M 2010168437-1, d.d. 30 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door J. Hamers en E.E.L. Slot, beide hoofdagent van politie (p. 119-123 van het proces-verbaal met dossiernummer 2010168437), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangeefster [slachtoffer], die aangifte heeft gedaan terzake poging tot doodslag/moord:
Pag. 119
Op 22 augustus 2010 te 00.48 uur werd op de van [adres] te Etten-Leur het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
Pag. 122
De volgende avond (
het hof begrijpt op: 21 augustus 2010), omstreeks 21:30 uur, werd ik gebeld. Ik werd gebeld door een onbekend nummer. Toen ik opnam bleek dat het [bijnaam verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) was. (…) Ik was met mijn zus [getuige 2] en haar vriend [vriend getuige 2] uit. We waren onderweg naar Breda. [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) was toen heel boos dat ik niet thuis was. Hij begon tegen me te schreeuwen en wilde weten waar ik naar toe ging. Ik merkte daaruit op dat hij boos was. (…)
Toen we in Breda waren werd ik weer gebeld. (…) Ik dacht dat mijn vader mij belde. Toen ik opnam bleek dat [bijnaam verdachte] mij belde met de telefoon van mijn vader. Hij vertelde dat hij op mij wilde blijven wachten toen
(het hof leest: tot)ik thuis zou komen. (…)
Hij zei dat hij op mij zou blijven wachten bij mijn ouders thuis. Hij was erg teleurgesteld en was erg boos op mij.
Pag. 123
Uiteindelijk zijn we naar huis gegaan.
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Etten-Leur e.o., proces-verbaalnummer PL202F 2010168437-16, d.d. 22 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door J.M.T.M. Dingenouts, hoofdagent en T. de Kraker, brigadier (p. 129-132 van het proces-verbaal met dossiernummer 2010168437), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 1]:
Pag. 129
Op 21 augustus 2010 was ik samen met mijn vrouw in onze woning welke is gelegen aan de [adres] te Etten-Leur. Mijn dochter [getuige 2] en mijn dochter [slachtoffer] (
waren) op stap in Breda.
Pag. 130-131
Op 21 augustus 2010, omstreeks 22.00 uur, ging de voordeurbel van mijn woning. (…) Ik deed de voordeur open en zag [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: [verdachte]) staan met een blik bier in de hand. [verdachte] vroeg aan mij waar [slachtoffer] was. (…)
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer] de woning binnen kwam.
Toen [slachtoffer] binnen kwam ging [verdachte] achter haar aan naar binnen. (…) Op zeker moment zag ik dat [verdachte] een groot mes vast had. (…) Het grote mes was minimaal 30 cm lang. (…). [slachtoffer] was inmiddels op de bank gaan zitten en [verdachte] rende op haar af.
Ik zag dat [slachtoffer] opstond. Ik zag dat [verdachte] met veel kracht, op [slachtoffer] instak. Ik zag dat [slachtoffer] vol in haar borst/rechterschouder werd gestoken. Ik zag dat [slachtoffer] achterover viel op de bank. Ik hoorde [slachtoffer] kreunen en zeggen: “Help me, help me”. Ik zag haar ogen wegdraaien.
Pag. 132
Mijn vrouw en ik hebben net een gesprek met de chirurg gehad en te horen gekregen dat [slachtoffer] 4x geraakt is door het mes. Ze heeft een snijwond in haar nek tot net niet op de spieren. Ze heeft een snijwond op de zijkant van haar hoofd welke geniet is. Ze heeft een snijwond aan haar hand, welke gehecht is, en een steekwond van 10 cm diep in haar rechter borststreek waardoor ze een adertransplantatie hebben moeten uitvoeren om de slagader te herstellen.
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Etten-Leur e.o., proces-verbaalnummer PL202F 2010168437-19, d.d. 22 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door E.J. van der Klis, hoofdagent (p. 156-157 van het proces-verbaal met dossiernummer 2010168437), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 2]:
Pag. 156
Op 21 augustus 2010 werd mijn zus [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) gebeld door haar ex vriend [verdachte]. [verdachte] noemen we eigenlijk altijd bij zijn bijnaam [bijnaam verdachte]. (…)
Om ongeveer 00.45 uur vannacht was ik volgens mijn vriend [vriend getuige 2] weer bij mijn ouders thuis in Etten-Leur samen met mijn zus [slachtoffer]. (…) Op het moment dat ik de deur open deed naar de woonkamer toe zag ik [bijnaam verdachte] staan.
Pag. 157
Omdat het rustig leek ben ik naar het toilet in de gang gegaan. Op dat moment zag ik mijn zus op de bank zitten. [bijnaam verdachte] stond bij de deur van de hal/woonkamer. (…) Toen ik op het toilet zat hoorde ik gegil, dit waren zowel vader, moeder als mijn zusje. (…) Het klonk heel angstig. Ik ben weer de woonkamer ingelopen en zag dat mijn zusje op de bank lag te bloeden. Ik zag [bijnaam verdachte] met een mes staan in de deuropening van de hal/woonkamer. Mijn ouders waren volledig in paniek.
V: Wat voor blik had [bijnaam verdachte] in zijn ogen
A: Een hele kwade.
Pag. 154
Ik zag [bijnaam verdachte] met een mes in zijn hand staan bij de deur van de woonkamer naar de hal toe. (…)
V: Wat was dit voor mes?
A: Een slagersmes, een mes waar je vlees mee snijdt.
Pag. 155
V: Hoe groot was dit mes?
A: Inclusief het lemmet ongeveer 30 cm.
V: Hoe zag dit mes er verder uit?
A: Een donkerkleurig handvat met volgens mij daarin 3 metalen puntjes en een zilverkleurig snijgedeelte met 1 scherpe zijde aan dat mes.
4.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Etten-Leur e.o., proces-verbaalnummer PL202F 2010168437-45, d.d. 23 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door R.P. van Reenen, brigadier en E.J. van der Klis, hoofdagent (p. 190-193 van het proces-verbaal met dossiernummer 2010168437), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 3]:
Pag. 190
Omstreeks 22.00 uur
(het hof begrijpt: op 21 augustus 2010)hoorde ik dat er aangebeld werd bij de voordeur en dat mijn man open deed en ik hoorde toen aan de stem dat [bijnaam verdachte] binnen kwam.
Pag. 191
Het slagersmes omschrijf ik als: een mes uit een messenblok met een zwart handvat.
Opmerking verbalisant: Getuige geeft met de handen een lengte aan van 20 à 25cm en dan komt het handvat er ook nog bij verklaarde zij.
Pag. 193
Ik zag dat [bijnaam verdachte] naar [slachtoffer] ging, zij zat toen op de bank. Ik zag dat hij in totaal vier keer naar [slachtoffer] stak, met dat grote slagersmes. Hij heeft een maak (
het hof begrijpt: maal) mis gestoken maar heeft haar dus drie maal raak gestoken.
(…) Ik zag dat hij met dat mes schuine steekbewegingen maakte. Vanaf zijn linkerschouder maakte hij een soort steekbeweging naar mijn dochter [slachtoffer] die toen nog steeds op de bank zat.
(…) Ik zag dat hij bij de eerste steekbeweging [slachtoffer] in haar borst raakte en haar dus met dat grote mes in haar borst stak. Ik zag toen dat hij dat mes uit de wond naar buiten trok. Verder had hij [slachtoffer] twee maak (
het hof begrijpt: maal) in haar rug gestoken.
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het
Wetboek van Strafvordering, te weten een Geneeskundige Verklaring, opgemaakt op 28 september 2010, (p. 128 van het proces-verbaal met dossiernummer 2010168437), voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [achternaam slachtoffer]
Voornamen: [voornamen slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum] 1987
Omschrijving van het letsel:
Uitwendig waargenomen letsel: slagaderlijke bloeding onder re sleutelbeen.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 22/8/10
6.
Het ambtsedig proces-verbaal Sporenonderzoek van Regiopolitie Midden en West Brabant, Divisie Operationele Ondersteuning, Unit FTO, proces-verbaalnummer PL206C 2010168437-33, d.d. 27 september 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door E.A.B. Frik en A.J.M. Smulders, beide inspecteur (p. 257-258 van het proces-verbaal met dossiernummer 2010168437), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als bevindingen van verbalisanten voornoemd:
Op 22 augustus 2010 te 10.41 uur, werd door ons verbalisanten een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot doodslag/moord, gepleegd op 22 augustus 2010.
Het onderzoek is verricht in een tussenwoning, gelegen aan de [adres] te Etten-Leur.
In een antieke kast werd geheel achter- en onderin de lade een koksmes aangetroffen (AACQ0255NL). Het mes lag met de punt van het lemmet op een strook fotonegatieven. Wij zagen dat deze negatieven besmeurd waren met bloed. Het lemmet van het mes was aan de bovenzijde licht besmeurd met bloed en aan de onderzijde zwaar besmeurd met bloed. Het mes was in totaal 37cm lang, waarbij het lemmet 24cm lang was. De grootste breedte van het mes bedroeg ongeveer 45mm. Het bloed op het mes werd bemonsterd.
7.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het
Wetboek van Strafvordering, te weten een deskundigenrapport van het
Nederlands Forensisch Instituut ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een delict gepleegd in Etten-Leur op 22 augustus 2010’, d.d. 25 oktober 2010, opgemaakt door drs. H.N. Bauer, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het mes AACQ0255NL is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn op meerdere plaatsen op zowel het lemmet als heft op bloed lijkende sporen aangetroffen. Enkele hiervan zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is in deze sporen bloed aangetoond. Twee bloedsporen zijn (gedeeltelijk) bemonsterd en zijn veiliggesteld als AACQ0255NL#01 (bloed lemmet) en #02 (bloed heft) voor een DNA-onderzoek.
Interpretatie en conclusie
  • AACQ0255NL#01 en #02 bemonsteringen lemmet en heft.
  • Celmateriaal kan afkomstig zijn van: slachtoffer [slachtoffer]
  • Berekende frequentie DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, acht het hof de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen - door de raadsman niet onderbouwde - stelling dat hij het slachtoffer niet opzettelijk met een mes heeft gestoken, maar dat sprake is geweest van een ongeluk, niet aannemelijk geworden.
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met een groot mes in het bovenlichaam heeft gestoken. Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van verdachte zijn weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen, zodat deze ter zijde zal worden geschoven.
Het hof is van oordeel dat het opzet van verdachte op het doden van [slachtoffer] is af te leiden uit de aard van de uitgevoerde gedragingen van verdachte, te weten het op korte afstand met een groot mes (lemmet van 24 cm) meermalen en met kracht steken in het bovenlichaam van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een mens vitale organen en vitale (slag)aders bevinden en dat verwondingen aan dergelijke vitale delen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden. De verdachte moet hiervan - evenals ieder ander weldenkend mens - op de hoogte zijn geweest. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het van het leven beroven van [slachtoffer].
Dat het handelen van verdachte voor het slachtoffer ook daadwerkelijk levensbedreigend is geweest, blijkt uit de hierboven genoemde geneeskundige verklaring, inhoudende dat het slachtoffer een slagaderlijke bloeding onder haar rechtersleutelbeen heeft opgelopen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Zowel psychiater, dr. E.D.M. Masthoff, als gezondheidspsycholoog, drs. T. ’t Hoen, hebben op 7 mei 2013 een rapport over verdachte uitgebracht, waarin onder meer wordt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem ten laste gelegde - indien bewezen - lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat het bewezen verklaarde hem slechts in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof volgt deze conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en/of maatregel
Verdachte is door de rechtbank Breda ter zake poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en daarnaast tot een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal bevestiging gevorderd van het beroepen vonnis.
Namens verdachte is gepleit voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, gekoppeld aan een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste vier jaar.
Straf
Het hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn ex-vriendin [slachtoffer], zijnde de moeder van twee van verdachtes kinderen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met:
-de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot pijn en lichamelijk letsel bij het slachtoffer, en de omstandigheid dat het slachtoffer door verdachtes handelen onder meer een slagaderlijke bloeding heeft opgelopen onder haar sleutelbeen, waardoor haar leven in ernstige mate in gevaar is gebracht;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is;
  • de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als bewezen verklaard - naast de lichamelijk gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten door de strafrechter is veroordeeld;
  • de inhoud van de hierna nader te noemen gedragskundige rapporten die omtrent verdachte zijn uitgebracht;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het feit niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd. Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Maatregel
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of en zo ja, in welke vorm, de maatregel van tbs moet worden opgelegd.
Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof allereerst de inhoud van de meest recente, over de verdachte opgemaakte, pro Justitia rapporten in aanmerking genomen.
Ten eerste heeft het hof gelet op de inhoud van het op 7 mei 2013 opgemaakte psychiatrisch rapport van dr. E.D.M. Masthoff, LLB, psychiater, welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie en advies van de rapporteur:
“Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als een gemengde persoonlijkheidsstoornis en misbruik van alcohol en langer geleden ook van soft- en harddrugs.
Tijdens de ten laste gelegde feiten was er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Geadviseerd wordt om betrokkene licht verminderd (…) toerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van het ten laste gelegde, mits bewezen geacht.
Geadviseerd wordt om aan betrokkene een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen binnen welk kader gestart dient te worden met klinische behandeling (te denken valt aan een plaatsing op een FPA of FPK met een behandelprogramma voor persoonlijkheidsstoornissen), gevolgd door ambulant traject.”
Ten tweede heeft het hof gelet op het op 7 mei 2013 opgemaakte psychologisch rapport van drs. T. ‘t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog en welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie en advies van rapporteur:
“Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van persoonlijkheidsstoornis NAO, met vooral antisociale en narcistische trekken op de voorgrond. Voorts kan er worden gesproken van cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol en cocaïne (allen in (gedeeltelijke) remissie vanwege toezicht door detentie).
Dit was eveneens het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
Onderzoeker acht het vanuit gedragskundig oogpunt aangewezen betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de hem ten laste gelegde feiten.
Onderzoeker acht een klinische behandeling binnen forensische setting (FPK) om het recidivegevaar in voldoende mate te beteugelen geadviseerd
(het hof leest: geïndiceerd). Vanwege een forse persoonlijkheidspathologie bij een matig tot hoog recidiverisico en een tot op heden ‘wankele’ motivatie voor behandeling, alsmede gezien de ernst van het ten laste gelegde delict, is een maatregeladvies in de vorm van een terbeschikkingstelling te adviseren. Indien betrokkene de tegenover onderzoeker uitgesproken motivatie en bereidheid tot (klinische) behandeling volhoudt zou een tbs met voorwaarden mogelijk kunnen zijn.”
Het hof volgt de conclusies en het advies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
In voornoemde rapporten wordt aldus geadviseerd om verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen, mits - kort gezegd - een plaatsing binnen een forensische setting (FPK) gerealiseerd kan worden en verdachte zich aan de voorwaarden zal houden.
Naar aanleiding van de uitkomst van de rapporten heeft het hof het noodzakelijk geacht om een zogenoemd maatregelrapport te laten opmaken. In het reclasseringsadvies van Novadic Kentron te Breda ten behoeve van tbs met voorwaarden d.d. 15 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door C. Rijntjes, reclasseringswerker, wordt eveneens geadviseerd de verdachte in aanmerking te laten komen voor tbs met voorwaarden.
Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd - kort weergegeven -:
- meldingplicht;
- opname in zorginstelling - klinische behandeling;
- behandelverplichting;
- andere voorwaarden het gedrag van de verdachte betreffende.
Uit voornoemd reclasseringsadvies is gebleken dat verdachte in aanmerking komt voor een klinische opname binnen FPK de Woenselse Poort te Eindhoven in het kader van een tbs met voorwaarden. Voorts is gebleken dat verdachte ten tijde van het uitbrengen van het reclasseringsadvies bovenaan de wachtlijst stond en naar verwachting op korte termijn geplaatst zou kunnen worden. In het kader van zijn resocialisatie zal verdachte zich eveneens moeten houden aan de vervolgbehandeling binnen een forensische psychiatrische polikliniek, aldus het reclasseringadvies.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Immers bestond er ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel tbs eist.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapporten die
over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.
Bij dit oordeel heeft het hof in belangrijke mate meegewogen de indruk die het hof heeft gekregen van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het bij verdachte inmiddels ontstane geconstateerde besef dat hem iets mankeert en zijn voornemen om aan de problemen te gaan werken zoals ook verwoord in de recente over hem uitgebrachte rapporten. Verdachte heeft bovendien verklaard bereid te zijn de in het dictum vermelde voorwaarden na te komen.
Het hof zal - gelet op al het voorgaande - de maatregel van tbs aan verdachte opleggen, met daaraan verbonden de het gedrag betreffende voorwaarden, zoals beschreven in het dictum.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof thans geen aanleiding om terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Verdachte dient echter wel ten volle te beseffen dat hij alle gestelde voorwaarden dient na te leven, omdat anders de terbeschikkingstelling onder voorwaarden kan worden omgezet naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Teneinde te verzekeren dat de behandeling van verdachte geen vertraging oploopt, zal het hof bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven stiletto, toebehorende aan [slachtoffer], zal het openbaar ministerie een vordering tot onttrekking aan het verkeer bij afzonderlijke rechterlijke beslissing kunnen instellen.
Van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven houten messenblok met daarin drie messen en een schaar zal de teruggave aan [getuige 1] en/of [getuige 3] worden gelast, omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
Van de in de woning van verdachte aangetroffen, in beslag genomen en nog niet teruggegeven stanleymessen, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van [de benadeelde partij]
[De benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.578,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [de benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot doodslag.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1.
Meldplicht
Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen en afspraken die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hiernaast moet hij zich gedurende door de Verslavingsreclassering van Novadic-Kentron bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de Verslavingsreclassering gedurende deze perioden nodig acht.
2.
Opname in zorginstelling - klinische behandeling
Verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in de Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) de Woenselse Poort te Eindhoven, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
3.
Behandelverplichting
In het kader van zijn resocialisatie wordt verdachte verplicht om zich te laten behandelen bij een nog nader te bepalen instelling of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Verdachte wordt voorts verplicht tot een kortdurende klinische opname, ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
4.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Voorts wordt verdachte verplicht om de voorwaarden na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarden noodzakelijk zijn, te weten dat:
1.
verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen door of namens de reclassering gegeven;
2.
verdachte zich niet schuldig mag maken aan strafbare feiten en zich niet opzettelijk mag begeven in voor hem risicovolle situaties;
3.
verdachte tijdens de maatregel tbs met voorwaarden zolang zijn behandelaars dat aangewezen achten - zal verblijven bij FPK de Woenselse Poort en mee zal werken aan een resocialisatietraject;
4.
verdachte zich behandelbaar zal opstellen en zich zal houden aan de afspraken zoals die in de kliniek gelden en zich conformeert aan het behandelbeleid;
5.
verdachte de voorgeschreven medicatie zal innemen;
6.
verdachte de Verslavingsreclassering vooraf op de hoogte zal houden van veranderingen in zijn situatie;
7.
verdachte, indien hij wenst te veranderen van woonomgeving, vooraf toestemming dient te krijgen van de Verslavingsreclassering en FPK de Woenselse Poort;
8.
verdachte zich, indien verdachte na toestemming verandert van woonomgeving, op aanwijzing van FPK de Woenselse Poort onder behandeling zal stellen van de forensische psychiatrische polikliniek in de desbetreffende resocialisatie gemeente.
Geeft de Reclassering Nederland opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee stanleymessen met voorwerpnummers 355908 en 355911.
Gelast de teruggave aan [getuige 1] en/of [getuige 3] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een houten messenblok met daarin drie messen en een schaar met voorwerpnummer 355908.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van [de benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 3.578,00 (drieduizend vijfhonderdachtenzeventig euro) bestaande uit EUR 78,00 (achtenzeventig euro) materiële schade en EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, toe en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 3.578,00 (drieduizend vijfhonderdachtenzeventig euro) bestaande uit EUR 78,00 (achtenzeventig euro) materiële schade en EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.M. Reijntjes en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 8 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.