7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het
Wetboek van Strafvordering, te weten een deskundigenrapport van het
Nederlands Forensisch Instituut ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een delict gepleegd in Etten-Leur op 22 augustus 2010’, d.d. 25 oktober 2010, opgemaakt door drs. H.N. Bauer, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het mes AACQ0255NL is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn op meerdere plaatsen op zowel het lemmet als heft op bloed lijkende sporen aangetroffen. Enkele hiervan zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is in deze sporen bloed aangetoond. Twee bloedsporen zijn (gedeeltelijk) bemonsterd en zijn veiliggesteld als AACQ0255NL#01 (bloed lemmet) en #02 (bloed heft) voor een DNA-onderzoek.
Interpretatie en conclusie
- AACQ0255NL#01 en #02 bemonsteringen lemmet en heft.
- Celmateriaal kan afkomstig zijn van: slachtoffer [slachtoffer]
- Berekende frequentie DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, acht het hof de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen - door de raadsman niet onderbouwde - stelling dat hij het slachtoffer niet opzettelijk met een mes heeft gestoken, maar dat sprake is geweest van een ongeluk, niet aannemelijk geworden.
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met een groot mes in het bovenlichaam heeft gestoken. Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van verdachte zijn weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen, zodat deze ter zijde zal worden geschoven.
Het hof is van oordeel dat het opzet van verdachte op het doden van [slachtoffer] is af te leiden uit de aard van de uitgevoerde gedragingen van verdachte, te weten het op korte afstand met een groot mes (lemmet van 24 cm) meermalen en met kracht steken in het bovenlichaam van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een mens vitale organen en vitale (slag)aders bevinden en dat verwondingen aan dergelijke vitale delen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden. De verdachte moet hiervan - evenals ieder ander weldenkend mens - op de hoogte zijn geweest. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het van het leven beroven van [slachtoffer].
Dat het handelen van verdachte voor het slachtoffer ook daadwerkelijk levensbedreigend is geweest, blijkt uit de hierboven genoemde geneeskundige verklaring, inhoudende dat het slachtoffer een slagaderlijke bloeding onder haar rechtersleutelbeen heeft opgelopen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Zowel psychiater, dr. E.D.M. Masthoff, als gezondheidspsycholoog, drs. T. ’t Hoen, hebben op 7 mei 2013 een rapport over verdachte uitgebracht, waarin onder meer wordt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem ten laste gelegde - indien bewezen - lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat het bewezen verklaarde hem slechts in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof volgt deze conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en/of maatregel
Verdachte is door de rechtbank Breda ter zake poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en daarnaast tot een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal bevestiging gevorderd van het beroepen vonnis.
Namens verdachte is gepleit voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, gekoppeld aan een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste vier jaar.
Straf
Het hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn ex-vriendin [slachtoffer], zijnde de moeder van twee van verdachtes kinderen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met:
-de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot pijn en lichamelijk letsel bij het slachtoffer, en de omstandigheid dat het slachtoffer door verdachtes handelen onder meer een slagaderlijke bloeding heeft opgelopen onder haar sleutelbeen, waardoor haar leven in ernstige mate in gevaar is gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is;
- de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als bewezen verklaard - naast de lichamelijk gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten door de strafrechter is veroordeeld;
- de inhoud van de hierna nader te noemen gedragskundige rapporten die omtrent verdachte zijn uitgebracht;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het feit niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd. Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Maatregel
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of en zo ja, in welke vorm, de maatregel van tbs moet worden opgelegd.
Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof allereerst de inhoud van de meest recente, over de verdachte opgemaakte, pro Justitia rapporten in aanmerking genomen.
Ten eerste heeft het hof gelet op de inhoud van het op 7 mei 2013 opgemaakte psychiatrisch rapport van dr. E.D.M. Masthoff, LLB, psychiater, welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie en advies van de rapporteur:
“Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als een gemengde persoonlijkheidsstoornis en misbruik van alcohol en langer geleden ook van soft- en harddrugs.
Tijdens de ten laste gelegde feiten was er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Geadviseerd wordt om betrokkene licht verminderd (…) toerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van het ten laste gelegde, mits bewezen geacht.
Geadviseerd wordt om aan betrokkene een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen binnen welk kader gestart dient te worden met klinische behandeling (te denken valt aan een plaatsing op een FPA of FPK met een behandelprogramma voor persoonlijkheidsstoornissen), gevolgd door ambulant traject.”
Ten tweede heeft het hof gelet op het op 7 mei 2013 opgemaakte psychologisch rapport van drs. T. ‘t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog en welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie en advies van rapporteur:
“Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van persoonlijkheidsstoornis NAO, met vooral antisociale en narcistische trekken op de voorgrond. Voorts kan er worden gesproken van cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol en cocaïne (allen in (gedeeltelijke) remissie vanwege toezicht door detentie).
Dit was eveneens het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
Onderzoeker acht het vanuit gedragskundig oogpunt aangewezen betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de hem ten laste gelegde feiten.
Onderzoeker acht een klinische behandeling binnen forensische setting (FPK) om het recidivegevaar in voldoende mate te beteugelen geadviseerd
(het hof leest: geïndiceerd). Vanwege een forse persoonlijkheidspathologie bij een matig tot hoog recidiverisico en een tot op heden ‘wankele’ motivatie voor behandeling, alsmede gezien de ernst van het ten laste gelegde delict, is een maatregeladvies in de vorm van een terbeschikkingstelling te adviseren. Indien betrokkene de tegenover onderzoeker uitgesproken motivatie en bereidheid tot (klinische) behandeling volhoudt zou een tbs met voorwaarden mogelijk kunnen zijn.”
Het hof volgt de conclusies en het advies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
In voornoemde rapporten wordt aldus geadviseerd om verdachte een tbs met voorwaarden op te leggen, mits - kort gezegd - een plaatsing binnen een forensische setting (FPK) gerealiseerd kan worden en verdachte zich aan de voorwaarden zal houden.
Naar aanleiding van de uitkomst van de rapporten heeft het hof het noodzakelijk geacht om een zogenoemd maatregelrapport te laten opmaken. In het reclasseringsadvies van Novadic Kentron te Breda ten behoeve van tbs met voorwaarden d.d. 15 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door C. Rijntjes, reclasseringswerker, wordt eveneens geadviseerd de verdachte in aanmerking te laten komen voor tbs met voorwaarden.
Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd - kort weergegeven -:
- meldingplicht;
- opname in zorginstelling - klinische behandeling;
- behandelverplichting;
- andere voorwaarden het gedrag van de verdachte betreffende.
Uit voornoemd reclasseringsadvies is gebleken dat verdachte in aanmerking komt voor een klinische opname binnen FPK de Woenselse Poort te Eindhoven in het kader van een tbs met voorwaarden. Voorts is gebleken dat verdachte ten tijde van het uitbrengen van het reclasseringsadvies bovenaan de wachtlijst stond en naar verwachting op korte termijn geplaatst zou kunnen worden. In het kader van zijn resocialisatie zal verdachte zich eveneens moeten houden aan de vervolgbehandeling binnen een forensische psychiatrische polikliniek, aldus het reclasseringadvies.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Immers bestond er ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel tbs eist.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapporten die
over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.
Bij dit oordeel heeft het hof in belangrijke mate meegewogen de indruk die het hof heeft gekregen van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het bij verdachte inmiddels ontstane geconstateerde besef dat hem iets mankeert en zijn voornemen om aan de problemen te gaan werken zoals ook verwoord in de recente over hem uitgebrachte rapporten. Verdachte heeft bovendien verklaard bereid te zijn de in het dictum vermelde voorwaarden na te komen.
Het hof zal - gelet op al het voorgaande - de maatregel van tbs aan verdachte opleggen, met daaraan verbonden de het gedrag betreffende voorwaarden, zoals beschreven in het dictum.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof thans geen aanleiding om terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Verdachte dient echter wel ten volle te beseffen dat hij alle gestelde voorwaarden dient na te leven, omdat anders de terbeschikkingstelling onder voorwaarden kan worden omgezet naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Teneinde te verzekeren dat de behandeling van verdachte geen vertraging oploopt, zal het hof bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven stiletto, toebehorende aan [slachtoffer], zal het openbaar ministerie een vordering tot onttrekking aan het verkeer bij afzonderlijke rechterlijke beslissing kunnen instellen.
Van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven houten messenblok met daarin drie messen en een schaar zal de teruggave aan [getuige 1] en/of [getuige 3] worden gelast, omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
Van de in de woning van verdachte aangetroffen, in beslag genomen en nog niet teruggegeven stanleymessen, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van [de benadeelde partij]
[De benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.578,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [de benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.