6.2.1.Het gaat in deze zaak om het volgende:
De gemeente Weert (verder: de gemeente) is in samenwerking met BAM Woningbouw B.V. (verder: BAM) bezig met de realisatie van het plan “Wilhelminasingel-Driesveldlaan” te Weert. Het plangebied omvat ongeveer 8.500 m2. Hiervan maakt onderdeel uit een perceel grond van 460 m2 (verder: het perceel) dat eigendom was van Architecten [architectenbureau] B.V. (verder: [architectenbureau]).
Vanaf augustus 2008 is, aanvankelijk door BAM en later door de gemeente, met [architectenbureau] onderhandeld om tot een minnelijke aankoop van het perceel te geraken.
In een door [vertegenwoordiger gemeente] (gemeente) opgemaakt en per e-mail aan de heer [architect 1.] gezonden kort verslag van een bespreking tussen partijen op 9 maart 2010 (prod. 1b dagv. eerste aanleg en prod. 1.5 gemeente) is onder meer vermeld:
“- Conform (....) wordt een onderscheid gemaakt tussen de koopsom voor het perceel (...) en de schade waarvoor primair de gemeente Weert het aanspreekpunt is (toev. hof: planschade/ nadeelcompensatie
).- Het voorstel voor het inschakelen van 3 deskundigen (1 aan te wijzen door BAM/gemeente, 1 aan te wijzen door u en 1 aan te wijzen door de andere 2 deskundigen) wordt tot uitvoering gebracht. (...)- De 3 deskundigen brengen een bindend advies uit voor de (...) koopsom/onteigeningssom van de grond. (...) ”
Bij brief van 7 april 2010 van BAM aan [architectenbureau] (prod. 1.7 gemeente) bericht BAM wie de deskundige van haar kant zal zijn en verzoekt BAM [architectenbureau] om ten behoeve van een spoedige afhandeling haar deskundige kenbaar te maken.
Op voormelde brief is door [architectenbureau] gereageerd bij de in r.o. 4.3.4 van het vonnis van de voorzieningenrechter gerelateerde faxbrief van 19 april 2010. De rechtsoverwegingen 4.3.5 t/m 4.3.8 van het vonnis van de voorzieningenrechter behelzen een verdere weergave van de tussen de partijen tot en met 26 juni 2010 gewisselde standpunten. Het hof verwijst kortheidshalve naar die weergave waartegen door geen van beide partijen een grief is gericht en waarvan de juistheid ook overigens door hen niet is betwist.
In een brief d.d. 12 juli 2010 (prod. 1.14 gemeente) aan [architectenbureau] gaan BAM en de gemeente in op een tussen partijen plaatsgevonden overleg van 25 juni 2010 en een brief van [architectenbureau] van 26 juni 2010. BAM en de gemeente verwijzen in deze brief naar het kort verslag van 15 maart 2010 en de brief van BAM van 7 april 2010 waarin de op 9 maart 2010 gemaakte afspraken zijn verwoord: een deskundige aan te wijzen door BAM/gemeente, een deskundige aan te wijzen door [architectenbureau] en de derde deskundige aan te wijzen door voormelde twee deskundigen; het geven van een bindend advies door de drie deskundigen en de uitgangspunten van art. 40 e.v. van de Onteigeningswet als uitgangspunt voor de taxatie. BAM en de gemeente schrijven:
“Wij hebben onze deskundige reeds 7 april 2010 aan u kenbaar gemaakt. Fase 2 (toev. hof: vlg BAM/de gemeente de hiervoor omschreven procedure
) stagneert echter doordat u alleen maar vertraagt en uw deskundige nog altijd niet aan ons kenbaar heeft gemaakt. (..) Reeds diverse malen heeft u aangegeven dit wel te gaan doen, zo ook in ons laatste overleg d.d. 25 juni 2010, waarin u uitdrukkelijk heeft toegezegd uiterlijk in week 26 uw deskundige aan ons kenbaar te maken. Echter tot op heden heeft u nog altijd verzuimd dit te doen. Wij kunnen ons dan ook niet aan de indruk onttrekken dat u de voortgang in het proces bewust probeert te vertragen en dat u zich onttrekt aan uw verplichtingen zoals deze voortvloeien uit de met u gemaakte afspraken.(..)Gezien de lange doorlooptijd van het proces om te komen tot een deskundige van uw zijde doen wij u hierbij een praktisch voorstel voor het vervolgtraject:- De deskundigen samen benoemen uiterlijk 23 augustus 2010 een derde deskundige.- Indien beide deskundigen er niet in slagen een derde deskundige te benoemen, dan wordt deze bindend voorgedragen door de voorzitter van de kamer van koophandel Limburg.- De drie deskundigen dienen hun bindend advies uiterlijk op 20 september 2010 afgerond te hebben. De drie deskundigen besluiten op basis van meerderheid van stemmen.Indien u niet kunt instemmen met bovenstaande procedure en bijbehorend tijdstraject, verzoeken wij u dit uiterlijk16 juli 2010aan ons schriftelijk kenbaar te maken. Wij zullen ons als dan beraden over de te nemen vervolgstappen.”
Een verslag van een overleg op 29 juli 2010 (prod. 1.17 gemeente) tussen [architectenbureau] ([architect 2.]), prof. mr. A.Q.C. Tak (de juridisch adviseur van [architectenbureau]), BAM ([vertegenwoordiger BAM]) en de gemeente ([vertegenwoordiger gemeente] en mevrouw [vertegenwoordiger gemeente 2.]) vermeldt als visie van prof. mr. Tak:
“(...) Er is meer aan de hand dan een onteigeningsvraagstuk. (..) Dhr. Tak is van mening dat [architectenbureau] en de gemeente met elkaar om de tafel moeten, bod en tegenbod met elkaar dienen uit te praten en zo tot consensus moeten komen. (...) Wanneer een minnelijk traject (fase 1) niet lukt zal eerst de afhandeling van de aanvraag om bouwvergunning aan de orde zijn. (...) Het gaat om onteigeningswaarde met onkostenvergoedingen, dus méér dan alleen de waarde op grond van volledige schadeloosstelling. (...) Dhr. Tak adviseert om er met de [architectenbureau] zelf uit te komen, dus doorpraten tot overeenstemming is bereikt. (....) Anders kan doorgegaan worden met het traject van bindend advies, maar dit kan juridisch aangevochten worden. Fase 1 is in de ogen van de heer Tak de enige manier om er uit te komen. (....).
”
Bij brief van 6 september 2010 aan prof. Mr. Tak (prod. 1.21 gemeente), hebben BAM en de gemeente bericht:
“Naar onze mening is door uw cliënten (...) en in het overleg op 9 maart 2010 afgesproken dat (...) Wij moeten helaas constateren dat het zover niet is gekomen. (...) We moeten nu constateren dat het traject zoals door u voorgestaan, zijnde komen tot minnelijke verwerving, naar onze mening zeer moeilijk haalbaar is. Door BAM Woningbouw is een bod gedaan van € 473.500,-. Door de heer [vertegenwoordiger architectenbureau] is namens uw cliënten een vraagprijs neergelegd van € 2.000.000,-. (...). desalniettemin zal door BAM aan uw cliënten een nieuwe aanbieding worden gedaan. (...).”
Tussen partijen is nog enige tijd dooronderhandeld over de verkrijging van het perceel in een minnelijk traject doch de vraagprijs van [architectenbureau] (€ 2.000.000,=) en de prijs die BAM/de gemeente bereid waren te bieden (€ 250.000,= c.q. € 473.500,=) lagen te ver uiteen. De gemeente heeft op 8 november 2010 besloten over te gaan tot het opstarten van een onteigeningsprocedure als voorzien in de Onteigeningswet.
Bij vonnis van 27 juni 2012 (prod. 1 mem.v.antw.) heeft de rechtbank Roermond ten name van de gemeente en ten algemene nutte de vervroegde onteigening uitgesproken van het perceel. In het vonnis werd het door de gemeente te bepalen voorschot op de schadeloosstelling bepaald op € 250.000,= en werd de begroting van de schade die door de onteigening aan [architectenbureau] werd toegebracht opgedragen aan drie in het vonnis genoemde deskundigen die al bij beschikking van de rechtbank Roermond van 5 januari 2012 (prod. 3 mem.v.antw.) waren benoemd als deskundigen ter begroting van die schade.
Deze deskundigen hebben in hun rapport d.d. 1-11-2012 (prod. 4 mem.v.antw.) geadviseerd aan [architectenbureau] een schadeloosstelling toe te kennen van in totaal € 275.000,= (€ 250.000,= aan vermogensschade en € 25.000,= aan bijkomende schade), te verhogen met rente.
Het door [architectenbureau] tegen het onteigeningsvonnis ingesteld cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 26 april 2013 (LJN: BZ1712) verworpen overeenkomstig de conclusie van de advocaat-generaal (prod. 2 mem.v.antw.).