Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 220019/HA ZA 10-1030)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties, houdende een eiswijziging;
- de memorie van antwoord met een productie;
- het pleidooi, waarbij [houthandel] pleitnotities heeft overgelegd.
3.De gronden van het hoger beroep
- het vonnis van de rechtbank Breda van 23 maart 2011 te vernietigen;
- te verklaren voor recht dat [houthandel] gerechtigd is de koopsom met betrekking tot de 22 mm-planken te verlagen met € 33.080,44 en met betrekking tot de 27mm-planken tot
- de koopovereenkomst met betrekking tot de levering van circa 18 m³ 27 mm-planken die zich op het terrein van [houthandel] bevinden te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen deze planken binnen 5 dagen na betekening van het arrest op zijn kosten te verwijderen op straffe van een dwangsom;
- [geïntimeerde] te veroordelen om aan [houthandel] de schade te vergoeden van € 10.250,28, te vermeerderen met de Franse wettelijke rente met ingang van 13 november 2012 en met
4.De beoordeling
- [geïntimeerde] drijft een houtzagerij en –schaverij in [woonplaats], Frankrijk. [houthandel] heeft gedurende circa 10 jaar zaken gedaan met [geïntimeerde]. [houthandel] drijft een houthandel (import, export en drogen van hout).
- In de periode van 24 juli 2008 tot en met 5 november 2008 heeft [geïntimeerde] op bestelling van [houthandel] een aantal partijen hout aan [houthandel] geleverd. Deze partijen bestonden voornamelijk uit eikenhouten planken van 22 mm en van 27 mm. Deze waren bestemd om te worden gebruikt voor het maken van parket en/of meubels.
- Van de voor die partijen verzonden en bij de inleidende dagvaarding overgelegde facturen heeft factuur [factuurnummer 3.] ad € 13.193,85 betrekking op de 22 mm-planken en de overige facturen, met uitzondering van factuur E/117/08 ad € 10.553,84, hebben betrekking op 27 mm-planken. Van die facturen van totaal € 149.616,42 heeft [houthandel] € 120.000,= voldaan. Er staat nog een bedrag van € 29.616,42 open.
- [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg betaling van laatstgenoemd bedrag gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 1.344,=.
- [houthandel] heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat [geïntimeerde] zijn leveringsverplichtingen niet, althans niet volledig en tijdig is nagekomen zodat sprake is van wanprestatie van [geïntimeerde]. [houthandel] heeft op haar beurt in reconventie een verklaring voor recht gevorderd betreffende de niet-nakoming door [geïntimeerde], ontbinding van de overeenkomst voor wat betreft de partijen hout die nog bij [houthandel] staan opgeslagen en verwijdering van die partijen, en verder (een verklaring voor recht betreffende door [geïntimeerde] te betalen) schadevergoeding nader op te maken bij staat.
- De rechtbank heeft in conventie het gevorderde bedrag van € 29.616,42, vermeerderd met de ingevolge het Franse recht geldende wettelijke rente, toegewezen. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank afgewezen. In reconventie zijn de vorderingen van [houthandel] afgewezen. [houthandel] werd in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld.
“In met name de maand oktober 2008 zijn er partijen 27 mm hout door [geïntimeerde] aan [houthandel] B.V. geleverd. Bij binnenkomst heb ik ook die gecontroleerd en geconstateerd dat de kwaliteit ook hier minder was dan voorheen. Ook dat heb ik weer onmiddellijk aan de heer [medewerker 1.] gemeld.”Dit is in de schriftelijke verklaring van [medewerker 1.] (prod. C mvg) en ter gelegenheid van het pleidooi door [houthandel] bevestigd. Dat het precieze percentage van de niet bestelde, mindere kwaliteit pas na het drogen van het hout kan worden vastgesteld, zoals [houthandel] heeft gesteld, acht het hof - zo dit al juist is - in dit kader niet van belang. Het gaat er immers om dat [houthandel] binnen een redelijke termijn diende te klagen nadat hij het gebrek had ontdekt. De termijn tussen de ontdekking van het gebrek, te stellen op eind september/begin oktober 2008, en de e-mail van 30 januari 2009 is vier maanden en daarmee niet redelijk in de zin van artikel 39 lid 1 CISG. Ook een eventuele klacht van [houthandel] op 7 januari 2009 valt niet binnen bedoelde redelijke termijn.