ECLI:NL:GHSHE:2013:3486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
HV 200.125.124-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens schending van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 4 april 2013 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d van de Faillissementswet (Fw). De appellante had zich niet gehouden aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de inlichtingenverplichting, de sollicitatieverplichting en de afdrachtverplichting. Bovendien had zij nieuwe schulden laten ontstaan.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juni 2013, waarbij de appellante niet ter zitting verscheen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. Haar advocaat, mr. H.A. Groeneveld, en de bewindvoerder, de heer F. Strijbos, waren wel aanwezig. De appellante had in haar beroepschrift verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling opnieuw op haar van toepassing te laten verklaren. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellante structureel niet voldeed aan haar verplichtingen, wat leidde tot de conclusie dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was.

Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de appellante niet alleen haar inlichtingenplicht had geschonden, maar ook nieuwe schulden had laten ontstaan, ondanks eerdere waarschuwingen en een verlenging van de schuldsaneringsregeling. De appellante had geen bewijs geleverd dat zij zich aan de sollicitatieverplichting had gehouden, en het hof concludeerde dat er sprake was van een ernstige verwijtbaarheid. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 juli 2013
Zaaknummer: HV 200.125.124/01
Zaaknummer eerste aanleg: C02/10.144 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H.A. Groeneveld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 april 2013, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog op [appellante] van toepassing te laten zijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van [appellante], mr. Groeneveld
  • de heer F. Strijbos, hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellante] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 maart 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 1 maart 2010 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 12 november 2012 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd:
  • de vordering van[X.] wordt betwist, nu dit een tweetal internetbestellingen betreft die zij nimmer heeft ontvangen;
  • van een schuld aan Essent is geen sprake meer;
  • betwijfeld wordt of de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd enkel omdat niet aan de Recofa-richtlijnen zou zijn voldaan;
  • [appellante] heeft nooit bewust in strijd gehandeld met deze richtlijnen.
3.4.1.
De bewindvoerder heeft in zijn brief en ter zitting zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.5.2.
Met betrekking tot de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenplicht merkt het hof in de eerste plaats op dat de reden dat [appellante] niet ter zitting is verschenen is gelegen in het feit dat [appellante] inmiddels een baan heeft gevonden en dat zij op het tijdstip van de mondelinge behandeling aan het werk was, aldus haar advocaat.
De bewindvoerder heeft daarop verklaard dat hij door [appellante] niet op de hoogte is gesteld van het feit dat zij een baan heeft gevonden en kennelijk inkomsten uit arbeid genereert, hetgeen door de advocaat niet is weersproken.
Voorts heeft de bewindvoerder verklaard dat hij middels de postblokkade erachter is gekomen dat [appellante] op 18 maart 2013 een oproep heeft ontvangen van de politie Zeeland-West Brabant om op 25 maart 2013 als verdachte te worden gehoord over overige (eenvoudige) diefstal. Ook daarvan was de bewindvoerder niet op de hoogte.
Voort is het de bewindvoerder gebleken dat [appellante] een auto op haar naam heeft gehad met een dagwaarde van tussen € 2.000,-- en € 5.000,- waarvan hij evenmin op de hoogte was.
Ter zitting heeft de bewindvoerder tot slot opgemerkt dat hij sinds het vonnis van de rechtbank van 14 januari 2013, waarbij het verzoek van [appellante] hem te ontslaan en te vervangen door een andere bewindvoerder door de rechtbank is afgewezen, niets meer van [appellante] heeft vernomen.
3.5.3.
Gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken rond de inlichtingenplicht van [appellante] is het hof van oordeel dat sprake is van een zodanige verwijtbare schending van deze uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichting door [appellante] dat deze schending op zichzelf beschouwd voldoende grond oplevert om de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.5.4.
Met betrekking tot de afdrachtverplichting en het ontstaan van nieuwe schulden is het hof gebleken dat sinds de schuldsaneringsregeling van haar echtgenoot [echtgenoot] bij vonnis van 16 december 2011 tussentijds is beëindigd, welk vonnis overigens bij arrest van dit hof van 11 april 2012 alleen ten aanzien van Verhoeven is bekrachtigd, heeft [appellante] niets meer afgedragen aan de boedel.
Wel heeft [appellante] nieuwe schulden laten ontstaan, zoals twee schulden aan[X.] van respectievelijk € 392,60 en € 187,41 wegens twee internetbestellingen, terwijl in het kader van de schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder aan [appellante] is meegedeeld dat het haar niet is toegestaan dergelijke internetbestellingen te doen. Voorts heeft de bewindvoerder ter zitting meegedeeld dat een schuld aan Ziggo tv van € 387,10is ontstaan.
3.5.5.
Met betrekking tot de sollicitatieverplichting van [appellante] valt uit het dossier op te maken dat zij tussen 5 december 2011 en 29 juli 2012 ingeschreven heeft gestaan bij het Werkplein UWV en vervolgens heeft zij zich op 10 oktober 2012 opnieuw ingeschreven.
Op 7 januari 2013 heeft [appellante] zeven handgeschreven sollicitaties betreffende de periode 18 november 2012 tot en met 4 januari 2013 aan de bewindvoerder overgelegd.
Voor het overige is niet gebleken dat [appellante] zich conform de Recofa-richtlijnen heeft laten inschrijven bij het CWI en minimaal vier uitzendbureaus.
Het hof heeft bij arrest van 2 oktober 2012 [appellante] een allerlaatste kans geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde brengen en daartoe de termijn verlengd met een jaar, tot 1 maart 2014. Naar het oordeel van het hof zou deze verlenging een reden temeer voor [appellante] geweest moeten zijn om zich stipt te houden aan de aan haar opgelegde sollicitatieplicht en overigens ook aan alle andere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen.
Zoals uit het vorenstaande blijkt heeft [appellante] zich structureel niet gehouden aan de aan haar in het kader van de schuldsaneringsregeling opgelegde inlichtingenverplichting, de sollicitatieverplichting, de afdrachtverplichting en heeft zij nieuwe schulden laten ontstaan, waarvan haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het hof is dit dan ook reden de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th Veldman en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2013