In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2013, betreft het een incident in hoger beroep dat is ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerde]. [appellant] is in loondienst geweest bij een maatschap, waarvan [geïntimeerde] een van de maten was. De maatschap is inmiddels ontbonden, maar het vermogen is nog niet verdeeld. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de vijfmansmaatschap en drie van haar voormalige maten, waaronder [appellant], gedagvaard, met de vordering tot betaling van een bedrag van € 523.050,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van eenvijfde deel van dit bedrag, wat aanleiding gaf tot het hoger beroep.
In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 maart 2013. Het hof heeft overwogen dat voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv plaats is in geval van misbruik van recht of bij nieuwe omstandigheden. Het hof heeft vastgesteld dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet nieuw zijn en dat er geen sprake is van misbruik van recht. De incidentele vordering tot schorsing is dan ook afgewezen.
Daarnaast heeft [appellant] een subsidiaire vordering tot zekerheidsstelling ingediend, omdat hij een groot restitutierisico zou lopen. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk een reëel restitutierisico loopt. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, en de zaak is verwezen naar de rol voor beraad partijen in de hoofdzaak.