7.1.De feiten en het geschil in eerste aanleg
Het gaat in deze zaak om het volgende:
- [geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] 1950, is in dienst (geweest) van [Yachts Builders] als projectleader shipbuilding production op de desbetreffende afdeling.
- Tussen [Yachts Builders] en [geïntimeerde] zijn achtereenvolgens drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten, te weten
- van 18 augustus 2008 tot 18 augustus 2009,
- van 18 augustus 2009 tot 18 februari 2010 en
- van 18 februari 2010 tot 18 februari 2011.
Op deze arbeidsovereenkomsten en de na te noemen arbeidsovereenkomst is de CAO Metalektro van toepassing.
- Daarna is tussen hen een vierde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met ingang van 18 februari 2011. In deze overeenkomst is de volgende passage opgenomen:
“2) Partijen hebben betreffende deze arbeidsovereenkomst aanvullende afspraken gemaakt over duur en beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zie bijlage (vaststellingsovereenkomst).”
- Deze vaststellingsovereenkomst, hierna ook wel aangeduid als beëindigingsovereenkomst, luidt onder meer als volgt:
“nemen in aanmerking dat:
(…)
c. Partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 18 februari 2011 zal worden verlengd op gelijke arbeidsvoorwaarden, zodat per deze datum een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijdis]
ontstaan. Echter heeft Werkgeefster aan Werknemer meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst alleen zal verlengen indien op voorhand duidelijkheid zal ontstaan over de datum waarop de arbeidsovereenkomst alsnog zal eindigen.
d. Werknemer heeft primair bezwaar gemaakt tegen het voorstel van Werkgeefster, dit zal immers betekenen dat hij op enige termijn alsnog zijn baan zal verliezen. Echter realiseert hij zich dat Werkgeefster de arbeidsovereenkomst alleen dan zal verlengen indien hij akkoord gaat met een op voorhand vastgestelde einddatum.
(…)
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
. De tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wordt op 18 februari 2011 op gelijke arbeidsvoorwaarden verlengd.
. Partijen stellen vast dat zij de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met wederzijds goedvinden beëindigen met ingang van1 januari 2012.
. Werkgeefster verklaart uitdrukkelijk dat de reden voor de beëindiging niet is gelegen in een aan Werknemer verwijtbare omstandigheid. (…).
(…)
10. Werkgeefster heeft Werknemer geadviseerd en in de gelegenheid gesteld om juridisch advies in te winnen ter zake de inhoud van deze overeenkomst. Werknemer verklaart de inhoud van deze overeenkomst en de daaraan verbonden consequenties volledig te hebben begrepen.
11.Partijen zijn tot vaststelling van de in deze overeenkomst vastgelegde afspraken gekomen ter voorkoming van onzekerheid en ter vermijding van een contentieuze procedure daarover. Deze overeenkomst heeft derhalve te gelden als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW.”
- Bij brief van 13 december 2011 is namens [geïntimeerde] de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen.
- [geïntimeerde] heeft zich (in eerste aanleg) op het standpunt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst nietig is wegens strijd met het (driekwart) dwingende karakter van artikel 7: 668a BW en dat zijn instemming met de vaststellingsovereenkomst tegen zijn wil is afgedwongen. [geïntimeerde] heeft in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen 1 januari 2012 nietig is en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn salaris ad € 3.433,= bruto per maand vanaf 1 januari 2012, te vermeerderen met de vakantietoeslag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Verder heeft [geïntimeerde] een bedrag aan € 450,= gevorderd ter zake van buitengerechtelijke kosten en aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over al het gevorderde. [Yachts Builders] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2012 is geëindigd.
- De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep - samengevat - geoordeeld dat het partijen niet vrij staat om bij overeenkomst af te wijken van hetgeen is bepaald in
artikel 7: 668a lid 1 aanhef en onder b BW. Uit de preambule van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de werkelijke wil van [geïntimeerde] niet gericht is geweest op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De enige reden die aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag ligt is het uitsluiten van de gevolgen van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7: 668a BW. Het aanvaarden van die mogelijkheid zou die bepaling, bedoeld om werknemers te beschermen, zinloos maken. Er is geen sprake van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in titel 15 van boek 7. Het bewust aangaan van een overeenkomst die tot oogmerk heeft om een door de wetgever aan de werknemer geboden dwingendrechtelijke bescherming te omzeilen is nietig wegens strijd met de openbare orde en/of de goede zeden. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie - met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht en de buitengerechtelijke kosten - toegewezen, met dien verstande dat hij de wettelijke verhoging heeft gematigd tot 25%. De kantonrechter heeft de vordering van [Yachts Builders] in reconventie afgewezen.
- Bij beschikking van 31 mei 2012 heeft de kantonrechter de hiervoor genoemde vierde arbeidsovereenkomst tussen [Yachts Builders] en [geïntimeerde] voorwaardelijk ontbonden per 1 juli 2012 onder toekenning van een schadevergoeding aan [geïntimeerde] van € 49.000,=.