In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-samenlevers over een rekening-courantschuld die op naam van de man staat, maar die deels is gebruikt voor gemeenschappelijke uitgaven. De partijen, die van 1980 tot begin 2009 een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden, zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning die zij in 1996 hebben gekocht. De man heeft een rekening-courantschuld aan zijn besloten vennootschap, die eind 2008 € 174.353 bedroeg. Het hof moet beoordelen of deze schuld in mindering moet worden gebracht op de verkoopopbrengst van de woning, die moet worden verkocht en waarvan de overwaarde moet worden verdeeld. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de vrouw niet mede draagplichtig is voor de rekening-courantschuld, wat de man in hoger beroep aanvecht.
Het hof overweegt dat partijen ongehuwd samenwoonden en geen samenlevingsovereenkomst hebben opgesteld. De rekening-courantschuld staat uitsluitend op naam van de man, en er is geen expliciete overeenkomst tussen partijen over de verdeling van deze schuld. Het hof concludeert dat de man draagplichtig is voor de rekening-courantschuld, tenzij er feiten zijn die aantonen dat de vrouw zich heeft verbonden om een deel van deze schuld te dragen. De man stelt dat de vrouw op de hoogte was van de schuld en dat zij ook voordeel heeft genoten van de uitgaven die uit deze schuld zijn gedaan. Het hof oordeelt echter dat er geen bewijs is dat de vrouw zich heeft verbonden om een deel van de schuld te dragen.
Daarnaast stelt de man dat de redelijkheid en billijkheid vereisen dat de rekening-courantschuld wordt betrokken in de financiële afwikkeling van hun samenleving. Het hof verwerpt dit standpunt, omdat er geen expliciete afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de lasten. De man heeft ook aangevoerd dat hij de hypotheeklasten van de Rabobank volledig heeft voldaan en dat de vrouw hiervoor de helft moet bijdragen. Het hof oordeelt dat er geen grond is voor een herverdeling van deze lasten, aangezien partijen stilzwijgend overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de lasten tijdens hun samenleving.
Het hof bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in hoger beroep. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.