Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Arrest d.d. 30 juli 2013
[appellant],
de gemeente Reusel-De Mierden,
advocaat: mr. M.T.C.A. Smets te Eindhoven.
Het geding
De beoordeling van het principale en het incidentele appel
verplicht al het nodige te doen hetwelk kan bewerkstelligen dat [appellant] (...) een schapenschuilhut met een oppervlakte van ongeveer veertig vierkante meter kan oprichtenop de schapenweide. De gemeente draagt zorg voor ontsluiting van de schapenweide, voor zover dit nog niet is geschied, en zal ervoor zorg dragen dat ten behoeve van de water- en electriciteitsvoorziening in de schapenschuilhut
de hoofdleidingen ter hoogte van deze schuilhut langs de[straatnaam] worden (aan)gelegd.
beperkingen, belemmeringen en vertragingenals gevolg van het (te nemen) voorbereidingsbesluit. De gemeente heeft het door [appellant] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Het voorbereidingsbesluit heeft tot 19 december 2002 gegolden. Uiteindelijk heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 23 juni 2004 het voorbereidingsbesluit herroepen voor zover dit het bouwperceel van [appellant] betrof.
- Nietigheid c.q. vernietigbaarheid (grieven I en XIX);
- Primaire grondslag ‘exploitatie-overeenkomst’;
- Waardevergoeding op grond van art. 6: 210 lid 2 BW (grieven II, III en V);
- Prestaties ter realisatie van het bestemmingsplan (grieven VIII, IX);
- Waardevergoeding voor deze prestaties (grieven X, XI, incidentele grief V);
- Verplichtingen aangaande de schapenschuilhut (grieven IV en XVIII en incidentele grieven II en III);
- Overige verplichtingen (grieven VIII, IX, X en XI en incidentele grieven II en III);
- Schade in verband met het conservatoire beslag (grieven VI en XVI);
- Schade in verband met het voorbereidingsbesluit van 17 december 2001 (grieven VII, XII, XIII, XIV en XV);
- Buitengerechtelijke incassokosten (incidentele grief IV);
- Proceskostenveroordeling in reconventie (incidentele grief V).
al het nodige te doen hetwelk kan bewerkstelligen dat) opdat [appellant] een schapenschuilhut kan oprichten op de schapenweide. De hiervoor onder 1.i omschreven gang van zaken komt erop neer dat het standpunt van gedeputeerde staten dat oprichting van de schuilhut niet valt te rijmen met de agrarische bestemming van het terrein en met de ligging in het buitengebied, in september 2005 formele rechtskracht heeft gekregen. Tegen deze achtergrond behoefde de gemeente niet bij iedere volgende ruimtelijke ordeningskwestie aangaande het betreffende buitengebied opnieuw te bezien of oprichting van de schuilhut niettemin mogelijk was. De omstandigheid dat de situatie ter plaatse inmiddels (in 2011) is gewijzigd – waardoor de schapenweide mogelijk binnen de kom kan worden gebracht door een verzoek tot wijziging van de grens van het buitengebied – biedt wellicht nieuwe mogelijkheden. Tegen de achtergrond van de door de gemeente sedert 2001 verrichte inspanningen en de hierover thans nog aanhangige procedure, mocht de gemeente daarbij de voorwaarde stellen dat [appellant] medewerking verleende aan het sluiten van een vaststellingsoveeenkomst en een (anterieure) exploitatieovereenkomst. De grieven IV en XVIII van [appellant] stuiten hierop af.
Voorzover zulks nog niet is geschied draagt de Gemeente zorg voor de ontsluiting van laatstgemelde perceelsgedeelten. De gemeente heeft in de akte houdende schriftelijk bewijs van 10 april 2007 – onder verwijzing naar productie 30 – aangevoerd dat twee inritten aanwezig zijn. [appellant] erkent in zijn antwoordakte, onder 7, dat er sprake is van twee ontsluitingen, die echter niet door de gemeente zijn aangelegd. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 4 februari 2009 onder 3.5.1 ad 1-a overwogen:
Uit de betreffende foto´s blijkt onvoldoende overtuigend dat het in het bijzonder ten behoeve van [appellant] aangelegde voorzieningen betreft. Met name maken de betreffende foto´s onvoldoende duidelijk wanneer, waarom en in welke context de betreffende inritten gerealiseerd zijn. De incidentele grieven II en III slagen. De gemeente was op grond van de exploitatie-overeenkomst niet verplicht zelf voor ontsluiting te zorgen, voldoende was dat er sprake is van ontsluiting. [appellant] heeft niet aangetoond dat op de gemeente een verdergaande verplichting rust die niet is nagekomen.