ECLI:NL:GHSHE:2013:3409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
20-003291-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met vuurwerkbom en woninginbraak, hoger beroep tegen vonnis rechtbank Maastricht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een jeugdige verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De zaak betrof onder andere het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met een vuurwerkbom in een school en een woninginbraak. De verdachte, geboren in 1995, had op 9 november 2011 in de gemeente Maastricht een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht in het Sint Maartenscollege, wat leidde tot materiële schade en letsel bij medeleerlingen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 189 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden van toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een behandeling. In hoger beroep werd de zaak opnieuw bekeken, waarbij het hof de gewijzigde adviezen van deskundigen, de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming in overweging nam. Het hof oordeelde dat de oplegging van de maatregel ex artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht niet langer aangewezen was, gezien de positieve ontwikkelingen in de begeleiding van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de rapportages van deskundigen die wezen op een gebrekkige ontwikkeling en de noodzaak van begeleiding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003291-12
Uitspraak : 19 juni 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 19 september 2012 in de strafzaak met parketnummer 03/700232-12 tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te[adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - de feiten 3, 4 en 6 vrijgesproken en veroordeeld wegens:
  • feit 1 (opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander);
  • feit 2 (diefstal in vereniging met braak) en
  • feit 5 (diefstal in vereniging).
De rechtbank heeft verdachte dienaangaande veroordeeld tot 189 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde toezicht door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt medewerking aan urinecontroles en aan het ITB Harde-kern traject, met opdracht tot hulp en steun aan deze instelling, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige opgelegd, voor de duur van 12 maanden, bestaande uit MST en MDFT, subsidiair 12 maanden jeugddetentie.
De rechtbank heeft tevens het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 19 september 2012 opgeheven.
Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partijen en over de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de akte rechtsmiddel uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 5 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde tot 189 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde toezicht door de jeugdreclassering, met opdracht tot hulp en steun, en deelname aan een behandeling bij SEDNA, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2]alsmede hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4], met dienovereenkomstige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair jeugddetentie.
Ten aanzien van de in beslag genomen scooter en het slot heeft de advocaat-generaal verbeurdverklaring gevorderd. Ten aanzien van de in beslag genomen slotentrekker heeft de advocaat-generaal onttrekking aan het verkeer gevorderd.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 5 heeft de verdediging vrijspraak bepleit wegens gebrek aan overtuigend bewijs, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 4] in haar vordering.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partij [benadeelde 2] en benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging verzocht om telkens de post immateriële schade te matigen.
De verdediging heeft voorts verzocht om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor wat betreft de op te leggen straf en de beslissing omtrent het beslag heeft de verdediging zich geschaard achter de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair:
hij op of omstreeks 9 november 2011 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door toen en aldaar in de hal, althans in het gebouw, van het Sint Maartenscollege (gelegen aan de Bemelerweg 1) (knal)vuurwerk aan te steken, in elk geval (een) explosief voorwerp/materiaal in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel en/of het gebouw van het Sint Maartenscollege, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in het gebouw van het Sint Maartenscollege bevindende personen (onder meer [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1]), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 9 november 2011 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde 2] en/of een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gehoorschade/-verlies) heeft toegebracht door in de hal, althans in het gebouw, van het Sint Maartenscollege in de (korte) nabijheid van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] (knal)vuurwerk aan te steken, in elk geval (een) explosief voorwerp/materiaal tot ontploffing te brengen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 9 november 2011 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 2] en/of een persoon genaamd [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader(s), althans alleen, in de hal, althans in het gebouw, van het Sint Maartenscollege in de (korte) nabijheid van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] (knal)vuurwerk heeft afgestoken, in elk geval (een) explosief voorwerp/materiaal tot ontploffing heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te Gronsveld, in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres benadeelde 3] heeft weggenomen (onder meer) een digitale fotocamera (merk Sony) en/of een sleutelbos en/of een herenhorloge en/of een bankpas en/of een GSM (merk Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5
hij op of omstreeks 1 maart 2012 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (elektrische) fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 5 ten laste gelegde diefstal in vereniging van een elektrische fiets heeft begaan.
Het hof overweegt daartoe dat zich in het dossier prints van beelden bevinden van de onderhavige diefstal, waarop wel twee personen te zien zijn, maar die zijn niet herkenbaar. Weliswaar heeft verbalisant[verbalisant] naar aanleiding van het zien van deze prints in combinatie met het zien van bewegende camerabeelden van de onderhavige diefstal op internet (Facebook) in belastende zin ten aanzien van verdachte verklaard, maar het hof acht zulks onvoldoende nu genoemde verbalisant verdachte in eerste instantie van een print meende te herkennen en nadien -aan de hand van de bewegende camerabeelden- heeft verklaard dat zij verdachte juist herkende aan de manier van ‘lopen/trippelen’. De verklaring van de getuige [getuige], te weten dat hij op de bewegende camerabeelden (Facebook) verdachte heeft herkend als één van de personen die een fiets heeft gestolen, acht het hof onvoldoende ondersteunend bewijs nu de bewegende beelden niet aan het dossier zijn toegevoegd, waardoor het voor het hof niet mogelijk is om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte degene is geweest die samen met een ander de onder 5 ten laste gelegde diefstal van een elektrische fiets heeft gepleegd.
Met de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat verdachte van het hem onder 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:
hij op 9 november 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door toen en aldaar in de hal van het Sint Maartenscollege (gelegen aan de Bemelerweg 1) knalvuurwerk aan te steken, in elk geval een explosief voorwerp/materiaal in aanraking te brengen met open vuur, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van het Sint Maartenscollege en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in het gebouw van het Sint Maartenscollege bevindende personen (onder meer [benadeelde 2] en [benadeelde 1]) te duchten was;
2
hij op 19 maart 2012 te Gronsveld, in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres benadeelde 3]heeft weggenomen onder meer een digitale fotocamera (merk Sony) en een GSM (merk Samsung), toebehorende aan [benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling, die dan aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
en
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Door kinder- en jeugdpsychiater A.A.C.M. Lenssen en GZ-psycholoog K.T.E. Zászlós
is gerapporteerd omtrent de toerekenbaarheid van de gepleegde feiten aan verdachte.
In haar rapport d.d. 25 juni 2012 rapporteert deskundige Lenssen - zakelijk weergegeven - als volgt:
“Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en een gestoorde emotie- en agressieregulatie. Er is sprake van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, ouder-/kindrelatieproblematiek en misbruik van cannabis. Een en ander ontwikkelt zich in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde.
De psychiater adviseert om betrokkene ten tijde van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken.
In haar rapport d.d. 26 juni 2012 rapporteert deskundige Zászlós - zakelijk weergegeven - als volgt:
“Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis. Hiermee samenhangend vertoont hij een zwakke impuls- en agressieregulatie, moeite met regels en gezag, een zelfbepalende houding en een onrijpe morele ontwikkeling. Er is tevens sprake van een ouder-kind relatieproblematiek en misbruik van cannabis. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake.
De psycholoog adviseert om verdachte voor de feiten 1 en 2 als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof zal bij de straftoemeting rekening houden met de conclusies en adviezen van
beide gedragsdeskundigen.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst en de aard van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft in een school een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht. Hierdoor is materiële schade in de school aangericht en hebben de slachtoffers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] aanzienlijk letsel opgelopen aan onder meer hun gehoor. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het onderhavige voorval niet alleen op de direct betrokkenen en hun naasten, zowel in fysieke als emotionele zin, een grote impact heeft gehad, maar ook andere leerlingen en leraren en hun omgeving heeft geraakt. Het gebouw diende op stel en sprong te worden ontruimd. Verdachte heeft verklaard dat hij stoer wilde doen en dat hij niet stil heeft gestaan bij de - verstrekkende - gevolgen van zijn daad.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Verdachte heeft daarbij slechts aan zijn eigen gewin gedacht en geen oog gehad voor de gevolgen van zijn daad voor de eigenaar van de woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een woninginbraak nog lang de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Een woninginbraak raakt mensen in hun privésfeer en tast hun gevoelens van veiligheid aan.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voor wat betreft de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft het hof in bijzonder rekening gehouden met de hierna vermelde rapporten en adviezen.
I
Door kinder- en jeugdpsychiater A.A.C.M. Lenssen en GZ-psycholoog K.T.E. Zászlós zijn rapporten uitgebracht omtrent de persoon van verdachte en de kans op recidive. Tevens hebben beide deskundigen een strafadvies gegeven.
In haar rapport d.d. 25 juni 2012 heeft deskundige Lenssen, in aanvulling op hetgeen hiervoor onder ‘strafbaarheid van verdachte’ reeds is opgenomen, zakelijk weergegeven, het volgende gerapporteerd:
“Betrokkene heeft een verhoogde kans om in delictgedrag te vervallen vanwege factoren passend bij zijn gebrekkige ontwikkeling. Zijn egocentrisme, zijn gebrekkige empathische vermogens en gebrekkig ontwikkelde gewetensfuncties zijn van belang voor het recidiverisico. Tevens zijn de impulsiviteit en emotie- en agressieregulatieproblematiek van belang voor het recidiverisico. Daarnaast zijn van belang zijn lage zelfbeeld, de beïnvloedbaarheid en impulsiviteit. Betrokkene zoekt te veel het contact met risico jongeren.
Zijn externaliserende en minimaliserende houding met betrekking tot wangedrag, waarbij hij steeds de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag bij de omstandigheden of anderen neerlegt, vormt een groot risico. Betrokkene manipuleert en spant andere mensen voor zijn karretje, hetgeen een recidiveverhogende factor is. Daarnaast vormt zijn weedgebruik een factor die het recidiverisico verhoogt. De thuissituatie, waarin de relatie met moeder ambivalent is en zij hem onvoldoende stevige grenzen en structuur biedt, is tevens van belang voor het recidiverisico. Betrokkene lijkt niet of nauwelijks intrinsieke veranderingsmotivatie te hebben en dit is recidiveverhogend. Het gegeven, dat moeder graag wil veranderen en hierin de afgelopen tijd veel energie heeft gestoken door zich te laten behandelen voor haar drugsprobleem is een beschermende factor. Het is positief, dat zij serieuze en daadwerkelijke stappen onderneemt om betrokkene zoveel mogelijk te kunnen ondersteunen.
De kans dat betrokkene in recidive vervalt, wordt als groot ingeschat, als hij terugkeert in de thuissituatie. Het gezin heeft weliswaar een nieuwe woning in een andere buurt, echter dit is geen garantie dat betrokkene niet terugvalt in zijn oude gedrag. Het is hem nu gemakkelijker gemaakt, daar hij zijn vrienden minder snel kan opzoeken en vice versa. Dat hij kan terugvallen in oud gedrag heeft vooral te maken met zijn houding, waarbij hij zijn gedrag grotendeels wijt aan externe factoren. Hij neemt geen verantwoordelijkheid en gaat voorbij aan zijn initiërende houding, waarbij hij, sociaal vaardig en manipulatief als hij is, anderen voor zijn karretje weet te spannen. Betrokkene heeft vanwege deze externaliserende instelling geen intrinsieke veranderingswens. Zijn moeder heeft de afgelopen tijd een traject
doorlopen, waarbij zij geen weed of andere middelen meer zegt te gebruiken. Dat is voor moeder een stap in de goede richting. De relatie met betrokkene is echter in essentie niet veranderd.
Er is een lang traject voor nodig om de relatie tussen moeder en zoon terug te brengen tot een adequate ouder-/kindrelatie. Betrokkenes problematiek heeft zich al dusdanig vastgezet in zijn persoonlijkheid dat hij, ondanks zijn goede voornemens, zal aanlopen tegen de werkelijkheid van de praktijk. Zijn agressie-/regulatieprobleem is nog niet opgelost en zijn lage zelfbeeld, beïnvloedbaarheid en neiging om anderen te beïnvloeden zijn nog steeds aanwezig. Wat betrokkene nodig heeft is een stevige externe structuur, duidelijke confrontaties met en consequenties voor zijn gedrag. Deze zal hij niet zomaar accepteren van moeder en de kans op escalatie in de thuissituatie is derhalve groot, als moeder grenzen gaat stellen en hieraan vasthoudt. De kans, dat moeder geen grenzen durft te stellen en de confrontatie niet aangaat, is daardoor reëel. Zij heeft derhalve stevige ondersteuning nodig.
Multi System Therapy is een optie. Daarnaast heeft betrokkene een individuele behandeling nodig, waarbij hij geconfronteerd wordt met zijn gedrag. Gedacht kan worden aan een delictscenario. Tevens dienen in een behandeling zijn afhankelijke houding met betrekking tot moeder en de gestoorde emotie- en agressieregulatie, welke sterk samenhangt met de eerder opgedane geweldservaringen in de thuissituatie (aanvulling hof:) aan de orde te komen. Hij zal moeten leren op een andere manier met regels en gezag om te gaan. Een en ander zou gerealiseerd kunnen worden via de polikliniek van Sedna. Om een wachttijd en de zomerperiode te overbruggen, wordt geadviseerd hem een ITB-HKJ traject aan te bieden. Daarnaast zal hij begeleiding moeten krijgen voor het vinden van een daginvulling, zoals scholing, werk en vrijetijdsbesteding.
Omdat betrokkene zich gemakkelijk lijkt te onttrekken aan hulpverlening is een strak kader en een stevige stok achter de deur nodig om bovenstaande te realiseren. Hierbij wordt gedacht aan een Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM).
Een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel is overwogen, echter gezien de aard en de ernst van de delicten en het gegeven, dat betrokkene first offender is, lijkt een dergelijke maatregel thans niet aan de orde.”
In haar rapport d.d. 26 juni 2012 is door deskundige Zászlós, in aanvulling op hetgeen hiervoor onder ‘strafbaarheid van verdachte’ reeds is opgenomen, zakelijk weergegeven, het volgende gerapporteerd:
“Factoren die van belang zijn voor de kans op recidive zijn: zijn zwakke impuls- en
agressieregulatie, zijn moeite met regels en gezag, zijn lacunaire gewetensontwikkeling waarbij sprake is van een egocentrische en weinig empathische houding en zijn geïnternaliseerde gevoelens van onmacht en frustratie uit het verleden die op inadequate wijze worden uitgeageerd.
Bij leeftijdgenoten wil betrokkene zich bewijzen en laat hij zich omwille van aanzien en erkenning al snel meeslepen in hun grensoverschrijdend gedrag. In de thuissituatie hebben ouders geen grip op het zelfbepalende gedrag van hun zoon. Moeder heeft jarenlang veel problemen en depressieve klachten gekend en haar zoon in die tijd altijd in bescherming genomen waardoor hij onvoldoende geleerd heeft om verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te nemen.
Door de zorgelijke ontwikkeling die betrokkene in het afgelopen jaar heeft laten zien, is hij onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een open leefgroep van Rubicon. Betrokkene heeft zich hier aan de regels aangepast. Betrokkene lijkt weinig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en is in zijn functioneren sterk afhankelijk van het toezicht en de controle van mensen uit zijn omgeving. Hij lijkt wel besef te hebben van normen en waarden, maar heeft deze onvoldoende geïnternaliseerd. Uit het zicht van volwassenen zoekt hij probleemjongeren en spanningsvolle situaties op en komt hij al snel tot grensoverschrijdend handelen. Moeder is onlangs verhuisd, zodat haar zoon kan breken met zijn oude vriendengroep. Om de kans op recidive te voorkomen en om zijn ontwikkeling in gunstige zin te bevorderen, is het wenselijk dat betrokkene na zijn vrijlating in de thuissituatie wordt begeleid met ondersteuning van een intensief ambulant begeleidingstraject zoals Multi System Therapie. Het is van belang dat moeder wordt ondersteund bij het versterken van haar opvoedingsvaardigheden. Daarnaast is een individueel traject voor betrokkene noodzakelijk waarbij aandacht is voor zijn zwakke impuls- en agressieregulatie, zijn moeite met regels en gezag, zijn onrijpe morele ontwikkeling en zijn geïnternaliseerde gevoelens van onmacht en frustratie die hij in het verleden heeft opgedaan. Zijn hiervoor binnen het MST-traject geen mogelijkheden, dan dient hiervoor hulp te worden gezocht bij een ambulante forensische polikliniek zoals Sedna. Gezien de wachttijd en de zomerperiode die in aantocht is, zou ter overbrugging een ITB-HKJ traject een goede optie zijn. Het is van belang dat betrokkene ondersteund wordt bij het vinden van een adequate dagbesteding middels school of werk. Zijn keuze van vrienden en zijn vrijetijdsinvulling zijn tevens belangrijke aandachtspunten. Een strak kader is noodzakelijk om de begeleiding een goede kans van slagen te bieden en om te voorkomen dat betrokkene afhaakt. Gedacht wordt aan een Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel is wel overwogen. Gezien de aard van de delicten en het gegeven dat betrokkene first offender is, lijkt een GBM-maatregel voldoende om een behandelingstraject te borgen.”
In de rapportage strafzitting Jeugdreclassering d.d. 23 augustus 2012, opgesteld door B.J.M. Gorissen, jeugdreclasseerder, wordt, zakelijk weergegeven, geadviseerd om aan verdachte verplichte begeleiding en behandeling op te leggen in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van 12 maanden. De Jeugdreclassering ondersteunt de adviezen van de deskundigen, maar heeft een iets andere visie met betrekking tot de invulling van de GBM.
De Raad voor de Kinderbescherming sluit zich in haar bericht d.d. 4 september 2012 aan bij het advies en de daaraan ten grondslag liggende redenen van de deskundigen om aan verdachte de GBM op te leggen. Voor wat betreft de invulling daarvan sluit de Raad zich aan bij de visie van de Jeugdreclassering.
II
In de rapportage strafzitting jeugdreclassering d.d. 22 januari 2013, opgesteld door jeugdreclasseerder Gorissen voornoemd, wordt, zakelijk weergegeven, geadviseerd om de GBM zoals door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd te herzien gezien de huidige positieve ontwikkelingen. De jeugdreclassering adviseert thans een onvoorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde hulp en steun van de Jeugdreclassering gedurende de proeftijd.
Uit het bijgevoegde analyseverslag d.d. 22 januari 2013 komt naar voren dat verdachte, nadat hij in beroep is gegaan, op vrijwillige basis contacten met de Jeugdreclassering heeft onderhouden en dat de samenwerking goed is verlopen. Ondanks het gegeven dat verdachte liever geen hulpverlening heeft, komt hij altijd zijn afspraken met de Jeugdreclassering na. Ook de samenwerking en communicatie tussen moeder en de jeugdreclassering verloopt positief en constructief, evenals met andere hulpverleners. De MST-therapie is in een vrijwillig kader positief afgerond. Voorts heeft verdachte laten zien dat hij openstaat voor hulpverlening. De meer op coaching gerichte aanpak blijkt te werken. “Rodney wijzen op zijn verantwoordelijkheden en blijven spiegelen dat elke keuze ook een consequentie heeft, lijkt zijn vruchten af te werpen.” Verdachte heeft langs die weg laten zien de afgelopen maanden de juiste keuzes te kunnen maken.
Sinds oktober 2012 zijn er geen politiecontacten meer geweest en is verdachte niet meer negatief in beeld. Hij gaat naar school, komt op tijd en levert daar een positieve inzet.
Gedurende de MST-therapie is gebleken dat moeder wel degelijk in staat is gebleken duidelijk grenzen te stellen en te straffen indien nodig. Ook verdachte heeft laten zien dat hij gezag accepteert. Hij geen contact meer met zijn oude vrienden en er is structuur in zijn leven.
De jeugdreclassering onderkent dat er ondanks alle positieve ontwikkelingen toch risicofactoren blijven, die nog niet ondervangen zijn. Deze hebben vooral te maken met het ‘manipulerende’ karakter en de gebrekkige gewetensfunctie van verdachte. In de ogen van de jeugdreclassering sluit een reguliere hulp en steun voor de duur van twee jaar het beste bij de belevingswereld en de huidige problematiek van verdachte aan. “Een GBM zou door Rodney als zogenaamde ‘mosterd na de maaltijd’ ervaren kunnen worden en gezien de huidige positieve ontwikkelingen een averechts effect kunnen hebben”, aldus Gorissen in zijn rapportage.
Uit het schrijven d.d. 29 januari 2013 blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming op dat moment niet over de gewenste informatie kon beschikken om haar eerdere strafadvies te herzien.
In opdracht van het hof is door de deskundigen vervolgens nader gerapporteerd en zijn adviezen opgesteld, kort gezegd, betrekking hebbend op de vraag binnen welk juridisch kader de kans op recidive voor verdachte zo veel mogelijk kan wordt beperkt.
Kinder- en jeugdpsychiater Lenssen heeft in haar aanvullend rapport d.d. 10 mei 2013 daaromtrent, zakelijk weergegeven, als volgt gerapporteerd:
“In juni 2012 heeft ondergetekende als optie de MST genoemd. Deze heeft
inmiddels, zij het in verkorte vorm, plaatsgevonden. Ondergetekende ziet hier
enig resultaat van terug. Positief is, dat moeder zich meer vastberaden durft te
uiten en dat zij, althans in het gesprek met ondergetekende, meer
verantwoordelijkheden bij betrokkene zelf neer wil leggen. Dat moeder het
tegelijkertijd negatief vindt dat zij dit uit bij ondergetekende, is begrijpelijk vanuit haar ambivalente binding met betrokkene. Toch is het een stapje in de goede richting van de kant van moeder. Volgens de gegevens uit de collaterale
informatie heeft moeder tevens enige vaardigheden in de omgang met betrokkene ontwikkeld.
Naast de MST was geadviseerd om betrokkene een individuele behandeling aan te bieden. Dat is tot op heden niet gebeurd en dit is wel nodig om nog meer
beweging te krijgen in de relatie tussen moeder en zoon en in de geïnternaliseerde problematiek van betrokkene. Zoals reeds gesteld in het vorig rapport heeft betrokkene een individuele behandeling nodig, waarbij hij geconfronteerd wordt met zijn gedrag. Gedacht kan worden aan een delictscenario. Tevens dienen in een behandeling zijn afhankelijke houding met betrekking tot moeder en de onevenwichtige emotie- en agressieregulatie, welke sterk samenhangt met de eerder opgedane geweldservaringen in de thuissituatie te worden bewerkt. Hij zal moeten leren op een andere manier met regels en gezag om te gaan. Een en ander zou gerealiseerd kunnen worden via de polikliniek van Sedna.
Destijds is daarnaast geopperd, dat betrokkene begeleiding moet krijgen voor het
vinden van een daginvulling, zoals scholing, werk en vrijetijdsbesteding.
Betrokkene krijgt inmiddels begeleiding vanuit school en wordt geholpen bij het
vinden van een stage. De vraag is of in deze begeleiding, die gegeven wordt door
de mentor, genoeg deskundig is met betrekking tot zijn vermijdings- en
afhankelijkheidsproblematiek. Mogelijk is gedragsdeskundige ondersteuning
nodig vanuit Sedna. Het afgelopen jaar heeft hij zich vrijwillig laten
begeleiden (omdat hij in hoger beroep ging tegen de GBM) en dit is positief. De
valkuil is echter dat betrokkenes vrijwillige houding deels ook in het kader heeft
gestaan van zijn zelfbepalende neiging, omdat hij het zo moeilijk vindt om regels
van bovenaf te vertrouwen en te accepteren. Een deel van zijn problematiek,
namelijk juist dit vertrouwen in gezag en het op volwassen wijze hiermee
omgaan, is nog onvoldoende aan bod gekomen. Hij wordt dan teveel
geconfronteerd met zijn angst zich op constructieve wijze te verbinden aan
anderen. Betrokkene heeft nog veel ondersteuning nodig in het durven aangaan
van bijvoorbeeld een stagerelatie en deze relatie werkbaar te houden. Ook voor
het aangaan van vriendschappen is dit vermogen erg wenselijk. Het lukt
betrokkene maar niet om zijn stage positief vorm te geven en vriendschappen te
maken in zijn nieuwe buurt, waar kansen liggen om een nieuwe start te maken.
Positief is, dat hij geen contacten meer heeft met de jongeren uit zijn oude buurt.
Naast de inspanningen van school van de kant van de mentor heeft betrokkene
een stevige begeleiding en externe structuur nodig, waarbij hij leert de touwtjes
uit handen te geven en vertrouwen te hebben.
Destijds is gezegd dat betrokkene zich gemakkelijk aan hulpverlening lijkt te
onttrekken en dat een strak kader en een stevige stok achter de deur nodig zijn om
dit te realiseren. Hierbij werd gedacht aan een Gedragsbeïnvloedende Maatregel
(GBM). Een GBM is thans een gepasseerd station en er is binnen het
gezinssysteem geen draagvlak voor.
Qua strafrechtelijke afdoening wordt nu gedacht aan een (deels) voorwaardelijke
straf: voortzetting van de begeleiding door de Jeugdreclassering voor de komende
tijd, ook na het 18e jaar, wordt hierbij onontbeerlijk geacht. Daarbij is het nodig
om bovenstaande behandeling bij Sedna alsnog te laten plaatsvinden.
Moeder en betrokkene hebben aangegeven hiervoor gemotiveerd te zijn.
Psycholoog Zászlós heeft in haar aanvullend rapport d.d. 13 mei 2012 (het hof begrijpt: 2013), zakelijk weergegeven, als volgt gerapporteerd
“Nadat betrokkene in hoger beroep is gegaan, is het GBM-traject niet van de grond
gekomen. De MST-begeleiding heeft op vrijwillige basis plaatsgevonden en is deels
positief afgerond. Naar aanleiding van het huidige onderzoek blijkt dat er bij betrokkene nog steeds de nodige zorgen bestaan op uiteenlopende levensgebieden, ondanks het feit dat hij zelf deze problemen bagatelliseert en de oorzaak hiervan grotendeels buiten hemzelf neer legt. Moeder voelt zich onmachtig in de aansturing van haar zoon en op school wordt een zorgelijke ontwikkeling geschetst. Het is van groot belang dat er een individueel traject bij Sedna wordt opgestart. In deze therapie is het van belang dat hij leert om op zijn gedrag te reflecteren en dat hij meer verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Er is aandacht nodig voor zijn zelfbepalende houding, zijn imponeergedrag bij leeftijdgenoten en zijn onvermogen om op adequate wijze te communiceren als hem iets dwarsligt. Het versterken van zijn sociale vaardigheden is noodzakelijk. Zijn keuze van vrienden en zijn middelengebruik zijn aandachtspunten.
Een voortzetting van de jeugdreclasseringsbegeleiding blijft daarnaast van belang.
Wat betreft de strafrechtelijke afdoening lijkt een GBM een gepasseerd station. Een
gedeelte van het programma heeft hij al doorlopen en bovendien wordt hiervoor binnen het systeem geen draagvlak gevonden. Wat betreft de strafrechtelijke afdoening wordt gedacht aan een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden dat hij wordt begeleid door de Jeugdreclassering en dat hij deelneemt aan een individueel behandelingstraject bij Sedna. Moeder en betrokkene hebben aangegeven hiervoor gemotiveerd te zijn.”
In het strafadvies d.d. 28 mei 2013 adviseert de Raad voor de Kinderbescherming, zakelijk weergegeven, om in lijn met de adviezen van de Jeugdreclassering en de deskundigen een voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden de maatregel van hulp en steun en een behandeling bij Sedna gericht op sociale vaardigheden en agressieregulatie problematiek op te leggen.
In de rapportage strafzitting d.d. 30 mei 2013 adviseert de Jeugdreclassering overeenkomstig het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming, mede gezien de leeftijd van de jeugdige, het feit dat de jeugdige gemotiveerd is om te werken aan de bijzondere voorwaarden en gezien de positieve ontwikkeling die hij heeft laten zien gedurende de afgelopen maanden.
De deskundige Lenssen heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar aanvullende rapportage nader toegelicht en verklaard dat de gevolgde MST-therapie tot een geringe maar positieve groei en beweging bij betrokkene, ook in de relatie met zijn moeder, heeft geleid, waardoor het opleggen van GBM een gepasseerd station is en het de voorkeur verdient om, gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke straf, de bijzondere voorwaarde van begeleiding door de Jeugdreclassering op te leggen. Een individuele behandeling van betrokkene bij Sedna is geïndiceerd.
Jeugdreclasseerder Gorissen heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat verdachte met vallen en opstaan vooruitgaat en heeft voor het overige gepersisteerd bij het door hem uitgebrachte advies en zich aangesloten bij de recente adviezen van de Raad en de deskundigen.
III
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het op hem betrekking hebbende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2013 nog niet eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en ook nadien niet meer ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt.
Ten voordele van verdachte heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij thans de verantwoordelijkheid voor zijn daden aanvaardt en positief staat tegenover begeleiding door de Jeugdreclassering en daarbij bereid is om, indien nodig, een intensieve individuele (naar het hof begrijpt: ambulante) behandeling te ondergaan.
In het licht van al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht, thans niet meer in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is, zodat het opleggen daarvan niet langer aangewezen is.
Alles afwegende, komt het hof tot de volgende strafoplegging.
Ofschoon het hof minder bewezen heeft verklaard dan waarvan de advocaat-generaal in zijn vordering is uitgegaan, acht het hof toch een straf, gelijk aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
Het hof zal aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Naast de gebruikelijke algemene voorwaarden, zal het hof als bijzondere voorwaarde begeleiding en ondersteuning door de Jeugdreclassering opleggen. Verdachte dient zich aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering te houden, ook indien de Jeugdreclassering met het oog op de persoonlijke ontwikkeling van verdachte een ambulante behandeling of training/therapie, zoals voorgesteld door de deskundigen, noodzakelijk acht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de door de deskundigen voorgestelde behandeling van verdachte, die - naar het hof begrijpt - bij voorkeur bij Sedna zou dienen plaats te vinden, langdurig en intensief zal zijn nu naar verwachting van de deskundige Lenssen een wekelijkse (ambulante) behandeling gedurende een periode van één à twee jaar noodzakelijk lijkt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 juli 2011, NJ 2011, 529 overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de wetgever voor ogen stond dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat het stellen van voorwaarden die langer duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn
bij voorkeur(hof: cursief) worden toegepast in het kader van de GBM in plaats van het kader van de voorwaardelijke veroordeling.
Nu de deskundigen, de Raad en de Jeugdreclassering in hun recente adviezen unaniem van oordeel zijn dat het opleggen van de GBM thans niet meer aangewezen is en nu verdachte ook met de voorgestelde ambulante behandeling heeft ingestemd, geeft het hof de voorkeur aan een bijzondere voorwaarde, gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke veroordeling, boven de oplegging van de GBM. Bovendien is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de op te leggen (deels) voorwaardelijke straf en de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarde niet alleen recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten, maar ook recht doet aan het door de deskundigen genoemde risico op recidive wanneer een (ambulante) behandeling van verdachte achterwege zou blijven, waarbij het hof ook meeweegt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het licht van het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat deelname aan een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling van na te melden duur passend en geboden is.
Beslag
In het kader van het onderzoek naar het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven.
Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt,
Derhalve is het hof niet in staat de teruggave daarvan aan een met name te noemen persoon te gelasten.
Het hof zal mitsdien de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Schadevergoeding
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van in totaal EUR 6.538,57, bestaande uit materiële schade ad EUR 1.538,57 en immateriële schade ad EUR 5.000,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en is van rechtswege in hoger beroep aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof merkt daarbij op dat het slachtoffer als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde diverse klachten heeft gehad (onder meer oorpijn, een voortdurende ruistoon in haar oor, verstoorde concentratie, slecht kunnen slapen, veel last van hoofdpijn) en daarnaast - gelet op de medische verklaring van Dr. M. Rosseel d.d. 5 januari 2012 - blijvend gehoorverlies aan het rechteroor heeft opgelopen, waardoor zij voor de rest van haar leven een gehoorapparaat moet dragen.
Het hof acht de gevorderde schadevergoeding alleszins redelijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 949,49, bestaande uit materiële schade ad EUR 199,49, waarvan EUR 50,62 in verband met het opvragen van een medische verklaring, een bedrag van EUR 23,87 ter zake van reiskosten alsmede EUR 125,-- aan eigen kosten ter zake van rechtsbijstand, en immateriële schade ad EUR 750,--. Deze vordering is, in al zijn onderdelen, bij vonnis waarvan beroep toegewezen en is van rechtswege in hoger beroep aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof merkt daarbij op dat uit de stukken blijkt dat er sprake aanvankelijk sprake was van diverse klachten (waaronder pijnlijke steken in haar rechter oor, piepen, slecht slapen) en gehoorverlies, maar dat de klachten geleidelijk aan zijn verminderd. Concluderend stelt de specialist in zijn bericht van 13 juni 2012 dat er geen blijvende schade ten gevolge van de knal lijkt te zijn.
Het hof acht de vordering niet buitensporig gelet op de ernst van het letsel en de klachten die het slachtoffer lange tijd daarvan heeft ondervonden. Het hof acht de gevorderde schadevergoeding ad EUR 824,49 alleszins redelijk en de omstandigheid dat het letsel mogelijk niet blijvend van aard is, doet daar niets aan af.
De gevorderde vergoeding van kosten van rechtsbijstand ad EUR 125,-- wordt niet betwist. Het hof zal vergoeding van deze kosten toewijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, nu deze kosten niet onnodig zijn gemaakt en deze het hof redelijk voorkomen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg ter zake het ten laste gelegde onder 2 een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
EUR 176,10 ter zake van gedwongen opname vakantie-uren van 2 personen. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering is niet nader onderbouwd en kan derhalve niet zonder meer worden toegewezen, terwijl de vordering door de verdediging wordt bestreden. Het hof acht, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, schorsing van het onderzoek ter terechtzitting, teneinde de benadeelde partij in staat te stellen deze vordering nader te onderbouwen, mede gelet op de geringe omvang van de vordering, niet aangewezen.
De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.400,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu aan verdachte in hoger beroep ter zake van het onder 5 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 4] in haar vordering niet worden ontvangen.
Vervangende jeugddetentie bij de schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal overeenkomstig het bepaalde bij artikel 77l, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht ter zake van de schadevergoedingsmaatregel telkens een passende vervangende jeugddetentie opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis uitsluitend voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
5 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte het onder
1 primairen
2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
189 (honderd negenentachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
90 (negentig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder toezicht van de jeugdreclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling of training/therapie bij de polikliniek voor forensische -en orthopsychiatrie voor jeugdigen ‘Sedna’ te Maastricht of een vergelijkbare instelling.
Geeft de jeugdreclasssering opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2], [adres benadeelde 2], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 6.538,57 (zesduizend vijfhonderd achtendertig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit EUR 1.538,57 (duizend vijfhonderd achtendertig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van
EUR 6.538,57 (zesduizend vijfhonderd achtendertig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit EUR 1.538,57 (duizend vijfhonderd achtendertig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en
EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 824,49 (achthonderd vierentwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit EUR 74,49 (vierenzeventig euro en negenenveertig cent) materiële schade en EUR 750,00 (zevenhonderd vijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijstde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
EUR 125,00 (honderd vijfentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van
EUR 824,49 (achthonderd vierentwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit EUR 74,49 (vierenzeventig euro en negenenveertig cent) materiële schade en EUR 750,00 (zevenhonderd vijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 2)

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 5)

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Beslag

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 1.00
STK Scooter 83FVS1, Puch ZIP, 2005, Kl: zwart, 2055753.
2 1.00
STK Slotentrekker, 2056532.
3 1.00
STK Slot, Yale, 2056540.
Aldus gewezen door:
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
en op 19 juni 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.