ECLI:NL:GHSHE:2013:3392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
Wr 183-05-2013
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure door Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat was ingediend door [verzoeker] tegen de behandelende kamer in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek, ingediend op 18 april 2013 door de advocaat van [verzoeker], mr. S. Mangal, was gebaseerd op de stelling dat de leden van de behandelende kamer partijdig waren. [Verzoeker] voerde aan dat de behandelende kamer in een eerder tussenarrest van 26 maart 2012 onterecht had geoordeeld dat er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden, wat leidde tot de afwijzing van zijn vordering tot schadevergoeding. De wrakingskamer heeft het verzoek op 22 mei 2013 behandeld, waarbij [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig waren, maar de leden van de behandelende kamer hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zich te verantwoorden.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gronden die door [verzoeker] zijn aangevoerd niet voldoende zijn om te concluderen dat de leden van de behandelende kamer vooringenomen waren. De wrakingskamer kan niet treden in de inhoudelijke beslissingen van de behandelende kamer, maar moet enkel beoordelen of er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

Uiteindelijk heeft het hof het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummer wraking Wr 183-05-2013
datum beslissing 31 mei 2013
Beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met zaaknummer HD 200.088.925/01 van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
handelende onder de naam[bedrijf],
advocaat: mr. M. Burgers,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking, hierna te noemen: [verzoeker],
strekkende tot wraking van de behandelende kamer bestaande uit mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, E.K. Veldhuijzen van Zanten en D. Wachter, raadsheren in de civiele sector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, hierna ook te noemen: de behandelende kamer.

1.Het procesverloop

1.1.
Het wrakingsverzoek van 18 april 2013 is door de advocaat van [verzoeker], mr. S. Mangal, ingediend bij H-formulier en diezelfde dag ter griffie ontvangen.
1.2.
De leden van de behandelende kamer hebben niet in de wraking berust. Zij hebben een schriftelijke reactie op het verzoek aan de wrakingskamer toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan [verzoeker] toegezonden.
1.3.
De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare zitting van 22 mei 2013 behandeld. De leden van de behandelende kamer hebben laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord. [verzoeker], bijgestaan door mr. Mangal, is verschenen en gehoord. Mr. Mangal en [verzoeker] hebben het wrakingsverzoek ter zitting nader toegelicht.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 31 mei 2013 uitspraak zal doen.

2.Het standpunt van verzoeker

[verzoeker] heeft ter onderbouwing van het verzoek tot wraking aangevoerd, verkort weergegeven, dat uit het op 26 maart 2012 gewezen tussenarrest blijkt van partijdigheid van de leden van de behandelende kamer. Alhoewel in eerste aanleg niet ter discussie heeft gestaan dat [verzoeker] zijn wederpartij (hierna: [appellant]) in gebreke heeft gesteld en dat aan laatstgenoemde de gelegenheid is geboden herstelwerkzaamheden te verrichten, heeft de behandelende kamer - in strijd met het recht en er blijk van gevend het dossier niet goed te hebben gelezen - geoordeeld dat geen ingebrekestelling heeft plaatsgevonden en dat de vordering van [verzoeker] tot betaling van schadevergoeding (in reconventie) daarom niet toewijsbaar is. Ook heeft de behandelende kamer daarmee ten onrechte geen uitvoering gegeven aan haar tijdens het pleidooi geuite voornemen om aan ieder van partijen een bewijsopdracht te geven (aan [verzoeker] ter zake van de door hem gevorderde schadevergoeding) en rechtsongelijkheid gecreëerd, nu aan [appellant] wel zoals voorgenomen een bewijsopdracht is verstrekt. Door te beslissen zoals zij heeft gedaan, heeft de behandelende kamer de schijn van partijdigheid gewekt en [verzoeker] het vertrouwen op een eerlijke procedure ontnomen, aldus [verzoeker].

3.Het standpunt van de behandelende kamer

De leden van de behandelende kamer hebben geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Mr. Mangal heeft aangevoerd dat zij eerst op 6 april 2013 kennis heeft kunnen nemen van het tussenarrest van 26 maart 2013. Daarvan uitgaande is het verzoek om wraking naar het oordeel van de wrakingskamer tijdig gedaan.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer heeft niet de functie van appel- of cassatierechter. De wrakingskamer kan en zal dan ook niet treden in de vraag of de in het tussenarrest van 26 maart 2013 gegeven beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering al dan niet inhoudelijk juist zijn. Ter beoordeling van de wrakingskamer staat slechts of de leden van de behandelende kamer door te beslissen als zij hebben gedaan of in de motivering van de beslissing blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens [verzoeker], althans of de dienaangaande bij [verzoeker] bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4.
De ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerde gronden komen erop neer dat [verzoeker] het niet eens is met het tussenarrest voor zover daarin is beslist dat zijn vordering tot betaling van schadevergoeding niet toewijsbaar is en hij niet is toegelaten tot bewijslevering van zijn stellingen dienaangaande.
Zoals overwogen komt aan de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van de door de behandelende kamer genomen beslissingen. Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen noch de beslissingen van de behandelde kamer, noch de daaraan ten grondslag gelegde motiveringen in redelijkheid leiden tot de conclusie dat de leden van de behandelende kamer jegens [verzoeker] vooringenomen zijn dan wel dat de kennelijk bij [verzoeker] dienaangaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
De conclusie is dan ook dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker], aan [appellant] en aan mrs. Van Harinxma thoe Slooten, Veldhuijzen van Zanten en Wachter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.J.M. van Etten, O.M.J.J. van de Loo en J. Swinkels en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.