4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Irodion exploiteert een Grieks specialiteitenrestaurant in [vestigingsplaats].
[geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] zijn met elkaar gehuwd en hebben een zoontje.
Met ingang van 1 mei 2012 is tussen Irodion en [geïntimeerde 2.] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Deze schriftelijke arbeidsovereenkomst betreft een dienstverband tot en met 30 september 2012 in de functie van hulpkok voor 20 uur per week.
Tussen Irodion en [geïntimeerde 1.] is eveneens een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Ook deze arbeidsovereenkomst betreft de functie van hulpkok voor 20 uur per week gedurende de periode van 1 mei 2012 tot en met 30 september 2012.
In artikel 6 van deze schriftelijke arbeidsovereenkomsten staat dat de werkgever op verlangen van de werkgever inwoning zal verstrekken “tegen een forfaitaire waarde door de werknemer van € 145,80 per maand”.
Irodion heeft aan [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] ieder een kamer ter beschikking gesteld in de woning aan het adres [straatnaam huisnummer] te [woonplaats].
[geïntimeerde 2.] heeft, samen met hun op dat moment zesjarige zoontje, op 17 juni 2012 haar kamer verlaten en, met instemming van Irodion, haar intrek genomen in de kamer van [geïntimeerde 1.].
De arbeidsovereenkomsten van [geïntimeerde 2.] en [geïntimeerde 1.] met Irodion zijn inmiddels geëindigd.
4.2.1.In de onderhavige kort gedingprocedure vordert Irodion bij wege van voorlopige voorziening, kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] tot ontruiming van de kamer op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.2.Aan deze vordering heeft Irodion het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] verblijven sinds de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten zonder recht of titel en zonder betaling van een tegenprestatie op de kamer. Bovendien verpesten [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] de sfeer en uiten zij dreigementen, waardoor een onhoudbare situatie is ontstaan die dreigt te escaleren. Daar komt bij dat Irodion de kamer nu niet ter beschikking kan stellen aan een van haar andere medewerkers. Deze feiten rechtvaardigen in een bodemprocedure ontruiming van de kamer. Irodion heeft een spoedeisend belang om die ontruiming al in dit kort geding te verkrijgen.
4.2.3.[geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] hebben verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.3.1.In het beroepen vonnis in kort geding heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat de kamer een “eigenlijke dienstwoning” is. De kantonrechter heeft daarom voorshands aangenomen dat sprake is van een “oneigenlijke dienstwoning” en dus van een gemengde overeenkomst waarop de huurbeschermingsbepalingen van toepassing zijn (r.o. 3.2.9).
De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat er tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomsten sprake was van een tegenprestatie voor de inwoning, zodat van huur sprake is (rechtsoverweging 3.2.10).
De kantonrechter heeft tot slot geoordeeld dat een onhoudbare situatie die ontruiming in kort geding rechtvaardigt, niet is komen vast te staan (rechtsoverweging 3.2.11).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vordering van Irodion afgewezen en Irodion in de proceskosten veroordeeld.
4.3.2.Irodion heeft acht grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. Het hof zal deze grieven in het onderstaande behandelen. Het hof stelt voorop dat in de stellingen van Irodion voldoende spoedeisendheid besloten ligt zodat haar vordering in kort geding beoordeeld kan worden.
Naar aanleiding van de grieven 1 tot en met 5
4.4.1.Het hof zal de grieven 1 tot en met 5 gezamenlijk behandelen. Door middel van die grieven betoogt Irodion naar de kern genomen dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst geen tegenprestatie verschuldigd waren voor hun verblijf in de kamer(s) en dat bij gebreke van zo’n tegenprestatie niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een huurovereenkomst. Volgens Irodion heeft zij de kamer(s) om niet aan [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] ter beschikking gesteld op basis van een bruikleenovereenkomst.
4.4.2.Volgens artikel 7:201 is huur de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Een bruikleenovereenkomst is volgens artikel 7A:1777 BW een overeenkomst waarbij de ene partij aan de andere partij een zaak om niet in gebruik geeft onder de voorwaarde dat de gebruiker de zaak na dat gebruik terug zal geven. De partijen verschillen van mening over de vraag of [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] voor het gebruik van de kamer een tegenprestatie aan Irodion verschuldigd waren.
4.4.3.Het hof is voorshands van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Irodion heeft zich immers niet bereid verklaard om de kamer zonder enige tegenprestatie aan [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] ter beschikking te stellen. Irodion heeft aan [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] in ruil voor de door hen te verrichten arbeid twee wederdiensten aangeboden: de betaling van loon en het recht om de kamer(s) te gebruiken. Aan het beschikbaar stellen van de kamer was dus de op geld waardeerbare tegenprestatie verbonden dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] voor Irodion werkzaamheden zouden verrichten op basis van de eerdergenoemde arbeidsovereenkomsten. De omstandigheid dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] in theorie konden afzien van het gebruik van de kamer(s) en dan eenzelfde loon (dus geen hoger loon) zouden ontvangen, brengt niet mee dat tegenover het gebruiksrecht geen tegenprestatie stond. Irodion stelt de kamer(s) immers niet beschikbaar aan iedere willekeurige voorbijganger maar alleen aan haar werknemers, die voor haar als tegenprestatie arbeid verrichten.
4.4.4.Het hof volgt Irodion niet in haar standpunt dat die tegenprestatie onvoldoende bepaalbaar is. De omvang van de tegenprestatie was immers in de arbeidsovereenkomst aangeduid en begroot op een bedrag van € 145,80 per maand. De omstandigheid dat de tegenprestatie tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst niet bestond uit het betalen van een geldbedrag neemt niet weg dat sprake was van een tegenprestatie en dus van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 BW. Dat artikel vereist niet dat de tegenprestatie bij een huurovereenkomst bestaat uit het betalen van een geldbedrag.
4.4.5.Het hof volgt Irodion ook niet in haar betoog dat de kantonrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te onderzoeken of in dit geval sprake was van een eigenlijke of een oneigenlijke dienstwoning. In het verweer van [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] lag besloten dat naar hun oordeel sprake was van een oneigenlijke dienstwoning. Over het feit dat de kantonrechter vervolgens in het belang van Irodion de vraag heeft beantwoord of sprake was van een eigenlijke dienstwoning, kan Irodion zich niet beklagen, en tegen de ontkennende beantwoording van die vraag heeft Irodion geen grief gericht. Overigens deelt het hof het oordeel van de kantonrechter dat in dit geval geen sprake is van een eigenlijke dienstwoning.
4.4.6.Dat over de periode ná beëindiging van de arbeidsovereenkomsten geen huur is betaald brengt evenmin mee dat geen sprake is van een huurovereenkomst. Irodion heeft niet betwist dat zij over die periode wel aanspraak heeft gemaakt op een financiële tegenprestatie. [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] hebben gesteld dat zij volledig bereid en in staat zijn om over de periode na de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten de tegenprestatie (het in de arbeidsovereenkomsten genoemde forfaitaire bedrag) te betalen, maar dat zij daartoe niet in staat zijn gesteld omdat Irodion ondanks meerdere verzoeken geweigerd heeft om een rekeningnummer te noemen waarop [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] die betaling zouden kunnen doen. Beide partijen gaan dus uit van de verschuldigdheid van een tegenprestatie over de periode ná beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.4.7.Het hof concludeert dat voorshands moet worden aangenomen dat tussen Irodion enerzijds en [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] anderzijds een huurovereenkomst bestaat met betrekking tot de in geding zijnde kamer. Het hof verwerpt de grieven 1 tot en met 5.
Naar aanleiding van grief 6
4.5.1.Door middel van grief 6 betoogt Irodion dat er voldoende redenen zijn om de gevorderde ontruiming van de kamer in dit kort geding toe te wijzen. In de toelichting op de grief voert Irodion daar drie argumenten voor aan.
4.5.2.Het eerste argument luidt dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] zonder recht of titel in de kamer verblijven. Het hof verwerpt dat argument. Uit hetgeen ten aanzien van de grieven 1 tot en met 5 is overwogen volgt immers dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] op basis van een huurovereenkomst in de kamer verblijven.
4.5.3.Als tweede argument voert Irodion aan dat de situatie in de woning door het doen en nalaten en de enkele aanwezigheid van [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] onhoudbaar is geworden en dat er een escalatie dreigt. [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] hebben gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is. Zij stellen dat zij zich als rustige huurders gedragen. Naar het oordeel van het hof heeft Irodion haar stellingen over een onhoudbare situatie en over een dreigende escalatie onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. Het hof concludeert dat voorshands niet is komen vast te staan dat de situatie in de woning door voor rekening van [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] komende omstandigheden onhoudbaar wordt.
4.5.4.Als derde argument voert Irodion aan dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] na de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten geen vergoeding voor hun verblijf in de kamer betaald hebben, zodat er ten tijde van de memorie van grieven sprake was van een huurachterstand van meerdere maanden, hetgeen in een bodemprocedure in de regel voldoende is voor ontbinding van een huurovereenkomst. Naar aanleiding van dit betoog hebben [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] uitdrukkelijk gesteld dat zij volledig bereid en in staat zijn om de huur over de periode vanaf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te betalen, maar dat Irodion aan hen ondanks hun herhaald verzoek geen rekeningnummer heeft willen noemen waarop zij de huur kunnen overmaken. Volgens [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] is dus sprake van schuldeisersverzuim en daarom niet van een tekortkoming aan hun zijde die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Irodion heeft nadien nog een akte genomen waarin zij op deze stelling van [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] is ingegaan en waarin zij niet heeft betwist dat zij niet is ingegaan op een verzoek om een rekeningnummer te noemen waarop de huur kan worden overgemaakt. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof niet zeker dat een vordering van Irodion tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het hof ziet daarom onvoldoende aanleiding om in dit kort geding vanwege de gestelde huurachterstand als voorlopige voorziening de ontruiming van de kamer te gelasten.
4.5.5.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 6.
Naar aanleiding van grief 7
4.6.1.Door middel van grief 7 betoogt Irodion dat de kantonrechter zijn oordeel in dit kort geding ten onrechte heeft laten afhangen van de mogelijke uitkomst die een bodemprocedure tussen partijen zal hebben. Deze grief faalt omdat de kantonrechter terecht in zijn beoordeling heeft betrokken wat de kans van slagen van een vordering van Irodion tot ontruiming van de kamer in een bodemprocedure zal zijn.
4.6.2.In de toelichting op grief 7 voert Irodion verder aan dat [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] zelf ook uit de kamer willen vertrekken en op zoek zijn naar andere woonruimte. Ook dat argument kan Irodion niet baten. Zolang [geïntimeerde 1.] en [geïntimeerde 2.] die vervangende woonruimte niet hebben gevonden behouden zij hun belang bij een verblijf in de door hen van Irodion gehuurde kamer. Grief 7 wordt dus verworpen.
Naar aanleiding van grief 8, conclusie