ECLI:NL:GHSHE:2013:3335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
HD 200.100.034/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de CAO voor de Betonproductenindustrie en de ABU-CAO in een uitzendrelatie

In deze zaak gaat het om de vraag welke collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing is op de uitzendrelatie tussen de appellant, een uitzendkracht, en de geïntimeerde, 4Works B.V. De appellant heeft in hoger beroep een vordering ingesteld tegen 4Works, waarin hij onder andere betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen vordert. De appellant stelt dat de CAO voor de Betonproductenindustrie van toepassing is, terwijl 4Works zich beroept op de ABU-CAO. Het hof heeft vastgesteld dat de uitzendrelatie onder de werkingssfeer van beide CAO's valt, maar dat de ABU-CAO gedurende de eerste 26 weken van de uitzendrelatie van toepassing is. De appellant heeft gedurende deze periode gewerkt als algemeen medewerker, maar stelt dat hij als gespecialiseerd timmerman moet worden ingedeeld, wat leidt tot een hoger loon. Het hof oordeelt dat de appellant niet kan bewijzen dat hij als timmerman heeft gewerkt en dat de functie-indeling door 4Works correct is. De appellant heeft ook gegriefd tegen de inhouding van kosten op zijn loon en de afwijzing van zijn verzoek om een jaaropgave. Het hof heeft de zaak verwezen voor getuigenverhoor en verdere bewijslevering, waarbij het de partijen de gelegenheid biedt om hun stellingen te onderbouwen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 23 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.100.034/01
arrest van 23 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats], Tsjechische Republiek,
appellant,
advocaat: mr. drs. D. Vaníčková te Rotterdam,
tegen
4Works B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. van Gool te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 februari 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda, team kanton Bergen op Zoom onder zaaknummer 581715/rolnummer CV EXPL 10-103 gewezen vonnissen van 8 december 2010 en 12 oktober 2011.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 februari 2012 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 maart 2012;
  • de memorie van grieven met 17 producties en een eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met 7 producties.
Partijen hebben de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Productie 9 bij inleidende dagvaarding ontbreekt in de procesdossiers van beide partijen.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. Uit de grieven 11 t/m 14 blijkt dat het hoger beroep mede is gericht tegen het vonnis van 13 juli 2011.

7.De beoordeling

7.1.
De feiten
In overweging 3.2. van het vonnis van 8 december 2010 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die in hoger beroep niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast
.Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
  • [appellant], geboren op [geboortedatum] 1964, is bij 4Works, een uitzendbureau, in dienst geweest
  • van 20 maart 2007 tot en met 17 mei 2007 en
  • van 24 januari 2008 tot en met 26 juni 2008 en van 29 september 2008 tot en met 17 juli 2009,
  • van 24 januari 2008 tot en met 17 juli 2009.
Hieraan liggen twee “uitzendovereenkomsten Fase A” d.d. 20 maart 2007 en 24 januari 2008 ten grondslag (prod. 2 inl. dgv.). Ingevolge artikel 2 van die overeenkomsten is de CAO voor Uitzendkrachten 2004-2009 (hierna: de ABU-CAO), die overigens door de minister van Sociale Zaken op 20 juni 2007 algemeen verbindend is verklaard, van toepassing.
- De genoemde ABU-CAO luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 2 Werkingssfeer
1. Deze CAO is van toepassing op de uitzendovereenkomsten tussen uitzendkrachten
en een uitzendonderneming, indien en voor zover de omvang van de uitzendloonsom
ten minste 50 procent van het totale premieplichtig loon op jaarbasis van die uitzendonderneming bedraagt, behoudens dispensatie op grond van artikel 41 van deze CAO.
2. Deze CAO is niet van toepassing op de uitzendonderneming, die valt onder de
werkingssfeeromschrijving van een andere bedrijfstak-CAO, tenzij die uitzendonderneming
voldoet aan de in lid 3 genoemde cumulatieve vereisten.
3. Deze CAO blijft van toepassing, niettegenstaande het bepaalde in lid 2, op de uitzendonderneming
die voldoet aan de volgende cumulatieve vereisten:
a. de bedrijfsactiviteiten van de uitzendonderneming bestaan uitsluitend uit het ter
beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 BW, én
b. de arbeidskrachten (uitzendkrachten) van die werkgever zijn voor ten minste 25
procent van de loonsom, of althans van het in de desbetreffende CAO gehanteerde
relevante kwantitatieve criterium (zoals arbeidsuren), betrokken bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf dan in de werkingssfeer van
die andere CAO omschreven, én
c. de werkgever zendt voor ten minste vijftien procent van het totale premieplichtig
loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding
als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in artikel 1, lid 1 en
2, en artikel 2 van het Besluit Indeling Uitzendbedrijven van het Lisv d.d. 6 oktober
1999, gepubliceerd in de Staatscourant nummer 49 van 9 maart 2000. Met
ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, geldt dat de uitzendonderneming
aan dit criterium heeft voldaan indien en voor zover dit door de
uitvoeringsinstelling dan wel het Lisv is vastgesteld, én
d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of
door algemeenverbindendverklaring gebonden is aan de desbetreffende andere
CAO, én
e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool.”
“Artikel 20 Arbeids- en rusttijden
1. De arbeids- en rusttijden van de uitzendkrachten zullen gelijk zijn aan de bij de opdrachtgever gebruikelijke arbeids- en rusttijden (…).”
“Artikel 22 Beloning
1. Algemeen
De uitzendkracht geniet een naar tijdsruimte vastgesteld loon, vastgesteld met
inachtneming van Bijlage I (beloningsregeling).
2. Fase A
In fase A wordt, met inachtneming van artikel 21, het feitelijk loon per terbeschikkingstelling
vastgesteld.
3. Fase B
(…)
5.
5. Inlenersbeloning
6.
a. In afwijking van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4a. en b. van dit artikel kan de
uitzendonderneming met de uitzendkracht overeenkomen de inlenersbeloning
toe te passen vanaf de aanvang van de verblijfsduur van de uitzendkracht bij de
inlenende onderneming, dit met inachtneming van hetgeen in artikel 3 lid 1 van
deze CAO is bepaald ten aanzien van gelijkberechtiging. De toepassing van voornoemde
inlenersbeloning dient schriftelijk te worden bevestigd aan de uitzendkracht.
Indien gekozen is voor toepassing van de inlenersbeloning is het de
uitzendonderneming slechts dan toegestaan van deze keuze af te wijken na een
onderbreking van de verblijfsduur bij desbetreffende inlener van 26 weken of
meer. Dit impliceert dat indien inlenersbeloning met de uitzendkracht wordt
overeengekomen vanaf de eerste dag van de verblijfsduur, dit tevens geldt voor
de overige uitzendkrachten van de betrokken uitzendonderneming die dezelfde
of nagenoeg dezelfde arbeid verrichten bij dezelfde inlener. Toepassing van de
inlenersbeloning als bedoeld in dit lid is, in afwijking van hetgeen in dit lid
gesteld, tevens toegestaan op 29 maart 2004.
b. In afwijking van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4a. en b. wordt nadat de uitzendkracht
na 29 maart 2004 in 26 weken voor dezelfde uitzendonderneming
arbeid heeft verricht ten behoeve van dezelfde inlener, onafhankelijk van de aard
van de werkzaamheden, de rechtens geldende beloning van de werknemer, werkzaam
in een gelijke of gelijkwaardige functie in dienst van de inlenende onderneming
toegekend aan de uitzendkracht. De inlenersbeloning is samengesteld uit
de navolgende elementen, overeenkomstig de bepalingen, zoals die gelden in de
inlenende onderneming:
. uitsluitend het geldende periodeloon in de schaal;
. de van toepassing zijnde arbeidsduurverkorting per week/maand/jaar/periode.
Deze kan - dit ter keuze van de uitzendonderneming - gecompenseerd worden
in tijd en/of geld;
3. toeslagen voor overwerk, verschoven uren, onregelmatigheid (waaronder
feestdagentoeslag) en ploegentoeslag;
4.
4. initiële loonsverhoging, hoogte en tijdstip als bij de inlener bepaald;
5.
5. kostenvergoeding (voor zover de uitzendonderneming deze vrij van loonheffing
en premies kan uitbetalen: reiskosten, pensionkosten en andere
kosten noodzakelijk vanwege de uitoefening van de functie);
6. periodieken, hoogte en tijdstip als bij de inlener bepaald.
De in dit lid bedoelde telling van 26 weken herbegint na een onderbreking van de verblijfsduur bij desbetreffende inlener van 26 weken of meer.”
- De artikelen 15 t/m 17 van Bijlage I Beloningsregeling uitzendkrachten Deel A. Functie-indeling bij de ABU-CAO luiden als volgt:
“Overleg-, bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot indeling van functie
15. Overleg
Indien een uitzendkracht van mening is dat zijn functie onjuist is ingedeeld, kan hij
hiertegen bezwaar aantekenen. De uitzendkracht dient allereerst - binnen zes weken
na aanvang van de werkzaamheden nadat de betreffende indeling is medegedeeld
aan de uitzendkracht - in overleg te treden met de uitzendmedewerker die de functie-
indeling heeft verricht. De uitzendmedewerker verschaft de uitzendkracht op
diens verzoek een schriftelijke indelingsbeslissing. Deze indelingsbeslissing wordt
vastgesteld aan de hand van het indelingsinstrument zoals weergegeven in deel A.
Functie-indeling. Deze beslissing wordt binnen zes weken na aanvraag door de uitzendonderneming aan de uitzendkracht verstrekt. De uitzendkracht zal in de indelingsbeslissing gewezen worden op de termijn en instantie van bezwaar.
16. Bezwaar
Indien de uitzendkracht niet instemt met de indelingsbeslissing kan de uitzendkracht
bezwaar tegen deze beslissing aantekenen. Hiertoe dient de uitzendkracht, binnen
zes weken na ontvangst van de indelingsbeslissing, een schriftelijk bezwaar in te dienen
bij de directie of een door de directie aangewezen afdeling van de desbetreffende
uitzendonderneming. Een ingediend bezwaar dient de gronden te bevatten waarom
de uitzendkracht de mening is toegedaan dat de omstreden functie ten opzichte
van de gehanteerde referentiefunctie(s) onjuist zou zijn ingedeeld. De ontvangst van
het bezwaar wordt schriftelijk bevestigd.
De directie van de uitzendonderneming wint omtrent de indeling informatie in bij
de desbetreffende vestiging en bij de betreffende uitzendkracht. Op basis van deze
informatie dient de directie, binnen zes weken na aantekening van het bezwaar,
een beslissing te nemen. De uitzendkracht zal in de beslissing op bezwaar gewezen
worden op de beroepsmogelijkheid en instantie van beroep.
Indien blijkt dat de functie-indeling onjuist is geschied, zal de uitzendonderneming
zo nodig het feitelijk loon bijstellen overeenkomstig de juiste functie-indeling. Een
eventuele bijstelling in de beloning geschiedt met terugwerkende kracht tot het
moment van bestreden indeling in de functie.
17. Beroepsprocedure
De uitzendkracht kan tegen de beslissing van de directie binnen zes weken na ontvangst
schriftelijk beroep aantekenen bij de functieclassificatiecommissie die door
CAO-partijen wordt ingesteld, gevestigd ten kantore van de ABU.
De functieclassificatiecommissie beoordeelt op basis van de door beide partijen aangeleverde informatie allereerst of het voorgelegde beroep ontvankelijk is. Indien dit
het geval is, doet de functieclassificatiecommissie langs schriftelijke weg binnen drie
maanden na ontvangst van het beroepschrift een uitspraak. De commissie stelt haar
eigen reglement vast.
Indien blijkt dat de functie-indeling onjuist is geschied, zal de uitzendonderneming
zo nodig het feitelijk loon bijstellen overeenkomstig de juiste functie-indeling. Een
eventuele bijstelling in de beloning geschiedt met terugwerkende kracht tot het
moment van bestreden indeling in de functie.”
- De CAO voor de Betonproductenindustrie 1 maart 2007 – 1 maart 2009 (hierna ook kortheidshalve: de CAO Beton) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1
A. 1. De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op ondernemingen die op industriële wijze, in Nederland, betonproducten vervaardigen.
2.
2. Met betrekking tot ondernemingen, als bedoeld in sub 1, die tevens bouwwerken in opdracht van derden uitvoeren dan wel bouwwerken voor eigen rekening uitvoeren met het doel deze aan derden te verkopen of te verhuren, is deze cao van toepassing op de gehele onderneming, met dien verstande dat dit niet geldt ten aanzien van:
3.
a. ondernemingen, die in het kader van de gehele onderneming in hoofdzaak regelmatig bouwwerken uitvoeren;
4.
b. gedeelten van ondernemingen, die zelfstandige en administratieve eenheden vormen, hetgeen dient te blijken uit het feit, dat de werknemers niet worden uitgewisseld en die bouwwerken uitvoeren.
5.
3. De cao is voorts van toepassing op de werknemers, die door de ondernemingen als bedoeld sub 1, worden belast met het stellen van betonelementen op de bouwplaats en die, bij onderbreking van de werkzaamheden op de bouwplaats, terugkeren naar de onderneming, welke hen heeft uitgezonden.
6.
4. Voor ingeleende werknemers werkzaam in ondernemingen zoals bedoeld in sub 1; 2 en 3 zijn de arbeidsvoorwaarden zoals in deze cao, of in ondernemingen vallend onder deze cao afgeleide regelingen van toepassing. Deze CAO is daartoe aangemeld bij de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche.”
Artikel 3 lid 10 aanhef en sub d van de CAO Beton luidt
:
“Vacatures
Rekening houdend met de taak en positie van de personeelsvertegenwoordiging en met de uitgangspunten van een normale bedrijfsvoering zal de werkgever:
het gebruik maken van door uitzendbureaus bemiddelde uitzendkrachten tot het uiterste beperken. In situaties waarin dit onvermijdelijk is zal de personeelsvertegenwoordiger hierover worden geïnformeerd en geraadpleegd. De inlenende werkgever dient zich er van te verzekeren dat de uitzendwerkgever op de ingeleende uitzendkrachten de in deze CAO gelden verplichtingen betreffende lonen en overige vergoedingen toepast.”
Artikel 6 van de CAO Beton luidt:
“Arbeidsduur en werktijden
1. a. De arbeidsduur volgens dienstrooster bedraagt voor werknemers in dagdienst en in een tweeploegendienst gemiddeld 38 uur per week op jaarbasis. (…)
(…)
e. In afwijking van het in dit lid bepaalde bedraagt in het kader van flexibele roosters de normale arbeidsduurmaximaal 45 uur en minimaal 36 uur per week.”
Works heeft [appellant] gedurende de eerstgenoemde periode te werk gesteld bij BSK Bouw B.V. te [plaats] en [X] Aluminium te [plaats]. Gedurende de periode(n) vanaf 24 januari 2008 is [appellant] te werk gesteld bij Ossendrechtse Betonindustrie B.V. (hierna: OBI) te [plaats], met uitzondering van de weken 28 en 29 van 2009 toen [appellant] bij Suiker Unie B.V. te werk is gesteld en met uitzondering van 2 en 3 juli 2009, toen [appellant] voor 4Works zelf werkzaam is geweest.
[appellant] heeft op 11 juli 2008 tijdens zijn vakantie in de Tsjechische Republiek een fietsongeluk gekregen waarbij hij beide ellebogen heeft gebroken.
Bij brief van 18 februari 2009 heeft het UWV aan 4Works bericht dat zij betreffende [appellant] stukken heeft ontvangen van haar buitenlandse controlekantoor in Duitsland en dat zij verder niets met deze stukken doet omdat zij geen ziekmelding van [appellant] in behandeling heeft (prod. 11 inl. dagv.).
Works heeft een getuigschrift, gedateerd 4 augustus 2009, afgegeven waarin zij bevestigt dat [appellant] voor haar gewerkt heeft van 24 januari 2008 tot 20 juli 2009 (prod. 13 inl dgv.).
7.2.
Het geschil in eerste aanleg
[appellant] heeft in eerste aanleg - na meerdere wijzigingen van zijn eis - het volgende gevorderd:
. betaling van achterstallig loon ad € 27.538,53 over de periode 24 januari 2008 t/m 17 juli 2009, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
. betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 435,=, te vermeerderen met de wettelijke rente;
. betaling van het ter zake van rioolkosten ten onrechte ingehouden bedrag van € 76,36, te vermeerderen met de wettelijke rente;
. terugbetaling van € 42,95 voor de aanschaf van werkkleding;
. betaling van € 33,60 aan reiskosten;
. veroordeling van 4Works tot verschaffing van de jaaropgave 2009 op straffe van een dwangsom;
. betaling van € 400,78 ter zake van vertaalkosten;
. veroordeling van 4Works in de proceskosten.
4Works vorderde in voorwaardelijke reconventie betaling van € 2.995,= ter zake van huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.1.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 december 2010 in conventie overwogen dat de vorderingen sub b., c., d., e. en g. (tot het op dat moment gevorderde bedrag van € 197,=) afgewezen zouden worden en de beslissing ten aanzien van de vordering sub a. aangehouden. Aan 4Works werd een bewijsopdracht verstrekt. Aan [appellant] werd tevens een bewijsopdracht verstrekt voor het geval 4Works niet in het bewijs zou slagen.
Aan de vordering in reconventie kwam de kantonrechter niet toe omdat de voorwaarde waaronder deze vordering was ingesteld niet was vervuld.
Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter geoordeeld dat 4Works in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om zijn restvordering nader te concretiseren.
Bij vonnis van 12 oktober 2011 heeft de kantonrechter overwogen dat de vordering sub a. moet worden afgewezen nu [appellant] zijn vordering niet nader heeft becijferd. De (rest)vordering sub g. heeft de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Per saldo heeft de kantonrechter al het door [appellant] gevorderde afgewezen en hem in de kosten veroordeeld.
7.3.
[appellant] heeft in hoger beroep (bij memorie van grieven) na vermeerdering van zijn eis gevorderd dat het door hem in eerste aanleg gevorderde zal worden toegewezen, te vermeerderen met € 522,54 betreffende vertaalkosten en met € 810,94 aan kosten om vanuit de Tsjechische Republiek de zittingen bij te kunnen wonen. (Feitelijk gaat het bij de vertaalkosten om een vermeerdering met € 121,76, aangezien in eerste aanleg reeds het bedrag van € 400,78 was gevorderd).Verder heeft [appellant] gevorderd dat het door hem aan 4Works betaalde bedrag van € 3.000,= aan proceskosten zal worden terugbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellant] heeft bij memorie van grieven 18 grieven voorgedragen, een verzoek ex artikel 843a Rv gedaan, (getuigen)bewijs aangeboden en een verzoek tot benoeming van een deskundige gedaan.
7.4.
Buiten beschouwing laten van (een deel van) van de overgelegde stukken
[appellant] klaagt er in grief 6, gericht tegen het vonnis van 8 december 2010, over dat de kantonrechter ten onrechte de conclusie van dupliek in reconventie vanaf alinea 5 (en productie 66) en de nadien gewisselde akten met bijbehorende producties (akte 4Works d.d. 21 juli 2010, akte [appellant] d.d. 18 augustus 2010, akte 4Works d.d. 18 augustus 2010, akte [appellant] d.d. 8 september 2010) in het vonnis van 8 december 2010 buiten beschouwing heeft gelaten.
7.4.1.
Het hof oordeelt als volgt.
[appellant] heeft geen belang bij deze grief, nu hij de (inhoud van) genoemde stukken en de bijbehorende producties kennelijk alsnog aan het oordeel van het hof wenst voor te leggen. Overigens is het het hof niet duidelijk geworden welke consequenties [appellant] aan deze grief heeft willen verbinden, anders dan hij in zijn overige grieven naar voren heeft gebracht.
Grief 6 treft geen doel.
7.5.
Welke CAO is van toepassing?
[appellant] stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 8 lid 3 WAADI (Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs) de - op 28 februari 2008 algemeen verbindend verklaarde - CAO voor de Betonproductenindustrie 1 maart 2007-1 maart 2009 (de CAO Beton) op zijn arbeidsovereenkomst(en) in de (gehele) periode van 24 januari 2008 tot 19 juli 2009 van toepassing is (zijn). Hierover handelt grief 1, gericht tegen het vonnis van 8 december 2010.
7.5.1.
Het hof oordeelt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat niet ter discussie staat dat - gelet op de werkingssfeerbepaling van artikel 2 ABU-CAO en de gesloten (tweede) “uitzendovereenkomst Fase A” - de uitzendrelatie tussen [appellant] en 4Works onder de uitzend-CAO, de ABU-CAO, valt, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen. Eveneens staat niet ter discussie dat de uitzendrelatie tussen [appellant] en 4Works ook binnen de werkingssfeerdefinitie van de inlener-CAO, de CAO Beton, valt.
De beloning van uitzendkrachten wordt beheerst door artikel 8 WAADI. Het gaat in dit geval om de tekst van dat artikel zoals dat gold in de relevante periode, dat wil zeggen in de periode van 24 januari 2008 tot 17 juli 2009, waarop de vordering sub a. van [appellant] betrekking heeft.
De tekst van artikel 8 WAADI geldend tot 27 april 2012 luidt als volgt:
“1. Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt is aan deze arbeidskrachten loon en overige vergoedingen verschuldigd overeenkomstig het loon en de overige vergoedingen die worden toegekend aan werknemers, werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming bij welke de terbeschikkingstelling plaats vindt.
2.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien in een collectieve arbeidsovereenkomst, van toepassing op de onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt, of bij of krachtens wet is bepaald, welk loon en overige vergoedingen degene, die arbeidskrachten ter beschikking stelt, aan die arbeidskrachten verschuldigd is.
3.
3. Het eerste lid is eveneens niet van toepassing, indien op de onderneming bij welke de ter beschikkingstelling plaats vindt, een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, die bepalingen bevat op grond waarvan de werkgever zich ervan moet verzekeren dat aan arbeidskrachten die aan zijn onderneming ter beschikking zijn gesteld loon en overige vergoedingen worden betaald overeenkomstig de bepalingen van die collectieve arbeidsovereenkomsten”.
De in artikel 8 WAADI neergelegde loonverhoudingsnorm regelt de verhouding tussen de lonen van de ter beschikking gestelde uitzendkrachten en de lonen van de werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij de inlenende onderneming en vergelijkbare werkzaamheden verrichten. Uitgangspunt van de loonverhoudingsnorm in lid 1 is dat aan de uitzendkracht het loon en de overige vergoedingen verschuldigd zijn, zoals die worden toegekend aan werknemers die in gelijke of gelijkwaardige functies bij de inlener in dienst zijn.
Op grond van artikel 8 lid 2 WAADI mag van de hoofdregel van lid 1 worden afgeweken wanneer er een CAO van toepassing is bij de uitlener, die bepalingen bevat aangaande de beloning van de ter beschikking gestelde werknemers. In dit geval is dat de ABU-CAO, artikel 22.
Artikel 8 lid 3 WAADI bevat de tweede uitzondering op de hoofdregel van lid 1. Deze hoofdregel is eveneens niet van toepassing wanneer op de onderneming bij welke de terbeschikkingstelling plaatsvindt, een CAO van toepassing is, die aan de inlener de verplichting oplegt zich ervan te verzekeren dat aan de aan hem ter beschikking gestelde arbeidskrachten het loon en de overige vergoedingen worden betaald overeenkomstig deze CAO. Deze zgn. vergewisbepaling is in dit geval artikel 3 lid 10 aanhef en sub d CAO Beton.
Artikel 8 lid 3 WAADI houdt niet in dat de inleen-CAO (i.c. de CAO Beton) direct van toepassing is; dit artikellid richt zich immers tot de inlener en niet tot de uitzendkracht of de uitzendonderneming. De uitzendkracht, [appellant], kan geen zelfstandig vorderingsrecht aan artikel 8 lid 3 WAADI ontlenen, zoals hij in de toelichting op zijn grief ook heeft aangegeven. Hij beroept zich er voor het eerst in hoger beroep op dat 4Works heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap aangezien zij wist of behoorde te weten dat de lonen bij de inlener (OBI) voor timmermanswerkzaamheden hoger waren dan het loon van een algemeen productiemedewerker, waarin 4Works [appellant] heeft ingeschaald ondanks protest. Het hof verwerpt het ongemotiveerde bezwaar van 4Works tegen deze vermeerdering van de grondslag van de vordering; er is geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof acht het beroep van [appellant] op goed werkgeverschap, mede gelet op de betwisting door 4Works, onvoldoende onderbouwd; er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat 4Works wist of behoorde te weten dat inlener OBI ten opzichte van [appellant] de vergewisbepaling uit de CAO Beton schond.
Echter, ook indien ervan wordt uitgegaan dat [appellant] indirect (derhalve op grond van artikel 7:611 BW) een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 8 lid 3 WAADI, geldt het volgende. In het onderhavige geval zijn lid 2 en lid 3 van artikel 8 WAADI beide van toepassing. De wet voorziet niet in een conflictregel die aangeeft welke CAO (de ABU-CAO (artikel 8 lid 2 WAADI) of de CAO Beton (artikel 8 lid 3 WAADI) dan prevaleert. In de in de periode 2004-2009 geldende ABU-CAO is deze conflictsituatie getrapt opgelost; in de werkingssfeerbepaling en vervolgens via het bepaalde in artikel 22 lid 5. Deze regel is gehandhaafd in de ABU-CAO geldend voor de periode 2009-2014 blijkens een daartoe onder artikel 20 van die CAO opgenomen overgangsbepaling. Hiervoor is reeds overwogen dat de uitzendrelatie tussen 4Works en [appellant] onder de werkingssfeer van de ABU-CAO valt. Uitgangspunt van artikel 22 lid 5 ABU-CAO is dat de uitzendkracht gedurende de eerste 26 weken wordt beloond volgens die uitzend-CAO, tenzij partijen zijn overeengekomen dat reeds vanaf het begin van de uitzending de inlenersbeloning zal worden betaald. In dit geval staat vast dat partijen dit niet zijn overeengekomen. Wanneer de uitzending na 26 weken wordt voortgezet is de uitzendwerkgever gehouden om de inlenersbeloning te betalen. In het onderhavige geval heeft 4Works aangegeven dat zij [appellant] ten onrechte niet na 26 weken conform de CAO Beton heeft uitbetaald.
Uit het vorenoverwogene moet worden afgeleid dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat de CAO Beton niet van toepassing is gedurende de eerste 26 weken van de uitzendrelatie tussen [appellant] en 4Works, maar dat [appellant] voor zover hij langer dan 26 weken voor OBI heeft gewerkt conform de CAO Beton moet worden beloond.
Grief 1 faalt.
7.6.
Functie-indeling
[appellant] heeft gesteld dat hij als gespecialiseerde timmerman, vakkracht, voor OBI werkte en leiding heeft gegeven aan Poolse en Tsjechische medewerkers. Hij maakte volgens hem zelfstandig houten vormen voor betononderdelen. Hij is door 4Works aangenomen als timmerman en ten onrechte ingedeeld als algemeen medewerker (groep 1). Volgens [appellant] hoorde hij thuis in groep 7-8 van het functieraster van de ABU-CAO en groep V van de CAO Beton. 4Works heeft hem naar zijn zeggen ten onrechte en ondanks zijn protesten ingedeeld in functiegroep I in de ABU-CAO. [appellant] heeft erop gewezen dat hij via mw. [tolk], die voor hem tolkte, bij [directeur 4Works 1.] en [directeur 4Works 2.], de directeuren van 4Works, bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst op 24 januari 2008 en ook daarna heeft geprotesteerd tegen de functie-indeling en de hoogte van het loon. Zij hebben volgens hem zijn verzoek om loonsverhoging en een andere functie-indeling afgewezen. [appellant] heeft verder gewezen op zijn ruime ervaring als timmerman in de Verenigde Staten, die hij op zijn sollicitatieformulier ten behoeve van 4Works had vermeld. [appellant] heeft gesteld dat 4Works hem erop had moeten wijzen dat hij het recht had om schriftelijk bezwaar te maken bij de directie tegen de functie-indeling en om tegen de beslissing van de directie beroep aan tekenen bij de functieclassificatiecommissie. Nu 4Works dat niet heeft gedaan handelde zij in strijd met artikel 7: 611 BW, aldus [appellant].
Tegen de oordelen van de kantonrechter ten aanzien van deze stellingen in het vonnis van 8 december 2010 heeft [appellant] de grieven 2, 3 en 4 gericht.
4Works heeft een en ander gemotiveerd bestreden.
7.6.1.
Het hof oordeelt als volgt.
In de beide (vrijwel gelijkluidende) tussen 4Works en [appellant] gesloten uitzendovereenkomsten staat de functie ‘algemeen medewerker’ vermeld alsmede beloning volgens functiegroep 1. Vast staat op grond van de onvoldoende betwiste schriftelijke verklaring van mw. [medewerker 4Works] (prod. 53 cvd) dat zij in 2007 met [appellant] een sollicitatiegesprek heeft gevoerd, dat [appellant] toen op zijn sollicitatieformulier had aangegeven dat hij timmerman was en dat tijdens het gesprek naar voren is gekomen dat hij geen opleiding had als timmerman maar gedurende anderhalf jaar in Amerika had geholpen bij de bouw van houten huizen. Op grond van die verklaring staat tevens vast dat [appellant] toen een Tsjechische versie van de uitzendovereenkomst heeft ontvangen.
Gelet op de op 24 januari 2008 gesloten tweede uitzendovereenkomst, die zoals gezegd vrijwel gelijk was aan de eerste uitzendovereenkomst waarvan [appellant] de inhoud kende op grond van door hem daarvan ontvangen versie in het Tsjechisch, is de stelling van [appellant] dat hem in december 2007 werk als timmerman is aangeboden niet geloofwaardig. De (in hoger beroep nieuwe) stelling van [appellant] dat hij op 24 januari 2008 bij het sluiten van de (tweede) uitzendovereenkomst geprotesteerd heeft tegen de functie-indeling en het loon is door 4Works gemotiveerd betwist. Het aanbod om mw. [tolk] ter zake te horen passeert het hof als niet ter zake dienend nu zij volgens [appellant] op dit punt (alleen) kan verklaren over diens protest tegen de hoogte van het loon (zie pag. 63 mvg). Omtrent latere protesten tegen de functie-indeling heeft [appellant], mede gelet op het verweer van 4Works, onvoldoende gesteld. Bovendien is een eventueel protest tegen de functie-indeling niet wezenlijk van belang voor de vraag of [appellant] aanspraken heeft op een hoger loon. Grief 3 faalt.
De stelling van [appellant] dat hij bij OBI (vanaf 24 januari 2008) heeft gewerkt als gespecialiseerd timmerman/vakkracht heeft hij te bewijzen aangeboden door het horen van de getuigen mw. [tolk], [getuige 2.], [getuige 3.], [getuige 4.] en [appellant] zelf. Het hof zal [appellant] tot dat bewijs toelaten. Iedere verdere beslissing aangaande grief 4 wordt aangehouden.
Grief 2, gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat op 4Works niet de verplichting rustte om [appellant] te wijzen op de mogelijkheid om in beroep te gaan, heeft [appellant] niet nader toegelicht. Deze grief faalt daarom, waarbij het hof opmerkt dat hij de overwegingen van de kantonrechter in 3.5.3. van het vonnis van 8 december 2010 juist acht.
7.7.
Doorlopend dienstverband of ontslagname door [appellant] op 27 juni 2008?
[appellant] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een doorlopend dienstverband van 24 januari 2008 tot en met 17 juli 2009. 4Works stelt dat [appellant] per 27 juni 2008 ontslag heeft genomen en op 29 september 2008 opnieuw bij 4Works in dienst is getreden tot met 17 juli 2009. De kantonrechter heeft in het vonnis van 8 december 2010 4Works toegelaten haar stelling ter zake van het door [appellant] genomen ontslag te bewijzen.
Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter 4Works in het haar opgedragen bewijs geslaagd geoordeeld. Hiertegen zijn de grieven 11 en 12 van [appellant] gericht.
7.7.1.
Het hof oordeelt als volgt.
Tegen de bewijsopdracht als zodanig zijn - terecht - geen grieven gericht.
[appellant] heeft aangeboden alsnog (in contra-enquête) mw. [tolk] te doen horen. Alvorens verder te beslissen omtrent de vraag of 4Works het haar opgedragen bewijs heeft geleverd zal het hof het aanbod van [appellant] honoreren. Mevrouw [tolk] zal door [appellant] opgeroepen kunnen worden ten einde gehoord te worden. Uit een oogpunt van proceseconomie zal bij dat verhoor ook de in eerste aanleg aan [appellant] gegeven bewijsopdracht, zie hierna onder 7.8., betrokken kunnen worden.
Iedere verdere beslissing omtrent de grieven 11 en 12 wordt aangehouden.
7.7.2.
Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] om 4Works te gelasten de tijd- en chipregistratie van OBI over te leggen afgewezen omdat deze stukken niet ter beschikking van 4Works staan. Het lag op de weg van [appellant] om OBI daarover te benaderen en de daaruit voortvloeiende resultaten in het geding te brengen, aldus de kantonrechter.
Hierover handelt grief 14. [appellant] stelt dat uit bedoelde stukken kan blijken dat [appellant] bij OBI werkzaam is geweest van 24 januari 2008 tot 1 juli 2009 zonder dat van een ontslag op 27 juni 2008 sprake is. Uit de ‘afdrukken van boekingen’ kan worden afgeleid dat [appellant] steeds hetzelfde chipregistratienummer heeft gebruikt, voor en na het ongeval van 11 juli 2008. Zou [appellant] ontslag hebben genomen, dan zou [appellant] zijn chip hebben moeten inleveren en zou hij de chipregistratielijst hebben moeten tekenen. Vervolgens zou hij een nieuwe chip hebben gekregen op 29 september 2008. OBI zond ‘afdrukken van boekingen’, betreffende de werkuren van [appellant] aan 4Works. 4Works heeft de tijd- en chipregistratie in haar bezit. [appellant] heeft ook in het kader van grief 5 (zie r.o. 7.9.1.) gesteld dat hij de ‘afdrukken van boekingen’ nodig heeft ter ondersteuning van zijn loonvordering (pag. 25 mvg). Aldus [appellant].
[appellant] verzoekt in hoger beroep, thans op grond van artikel 843a Rv, inzage in de administratie van 4Works, met name de ‘afdrukken van boekingen’ van OBI betreffende [appellant] voor de periode 24 januari 2008 – 1 juli 2009, zoals deze door OBI op grond van de tijd- en chipregistratie aan 4Works is toegestuurd ten behoeve van de facturering voor de werkzaamheden van [appellant] (pag. 62 mvg).
4Works heeft gesteld dat zij nimmer afdrukken van chipregistraties heeft ontvangen van OBI. 4Works ontving van OBI een excel-sheet een opgave van de gewerkte uren en door de werknemers zelf ingevulde lijsten van gewerkte uren. Incidenteel ontving 4Works een mail van OBI met een opgave van de gewerkte uren. 4Works heeft als productie 1 bij memorie van antwoord alles overgelegd wat zij van OBI heeft ontvangen. 4Works meent dat het verzoek van [appellant] afgewezen moet worden.
7.7.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv moet inzage gevorderd worden van ‘bepaalde bescheiden’. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. Het verzoek van [appellant] om inzage van de administratie betreft niet ‘bepaalde bescheiden’ en moet daarom afgewezen worden.
Het moet verder ingevolge artikel 843a lid 1 Rv gaan om bescheiden die ter beschikking van 4Works staan of die zij onder haar berusting heeft. 4Works heeft meermalen aangegeven niet over de ‘afdrukken van boekingen’ te beschikken. Zij kan hier derhalve geen inzage van geven. Ook het verzoek tot inzage van de ‘afdrukken van boekingen’ moet daarom afgewezen worden. Overigens is opvallend dat [appellant] kennelijk wel over deze afdrukken beschikt of kan beschikken, getuige de door hem overgelegde producties (prod. 45 cvr, prod. 72 c na enq en prod. 12 mvg).
Bij een verdere bespreking van grief 14 heeft [appellant] geen belang meer. Hij kan desgewenst bij memorie na enquête nog wel reageren op de als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde gegevens.
7.8.
Ziekmelding van [appellant] op 12 juli 2008?
[appellant] maakt in grief 13, gericht tegen het vonnis van 13 juli 2011, bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat de aan hem gegeven bewijsopdracht bij vonnis van 8 december 2010, dat hij zich op 12 juli 2008 bij 4Works ziek heeft gemeld, geen bespreking meer behoeft omdat 4Works in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en dat [appellant] overigens niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs.
7.8.1.
Vooruitlopend op zijn eindoordeel aangaande de grieven 11 en 12 overweegt het hof voorshands als volgt.
Tegen de bewijsopdracht aan [appellant] als zodanig zijn - terecht - geen grieven gericht.
[appellant] meent in het bewijs te zijn geslaagd op basis van zijn eigen getuigenverklaring en een aantal schriftelijke stukken, genoemd in de toelichting op grief 13.
Het hof houdt de beslissing omtrent grief 13 aan in afwachting van het getuigenverhoor van mw. [tolk].
7.9.
Overuren: aantal en vergoeding
[appellant] stelt dat uitgegaan moet worden van een werkweek van 40 uren en dat de door hem daarboven gewerkte uren als overuren moeten worden aangemerkt en betaald. 4Works meent dat uitgegaan moet worden van een werkweek van 45 uren gelet op artikel 20 ABU-CAO waarin is bepaald dat de arbeids- en rusttijden van de uitzendkrachten gelijk zijn aan de bij de inlener (OBI) gebruikelijke arbeids- en rusttijden. Uit artikel 6 lid 1 e CAO Beton volgt dat in het kader van flexibele roosters in afwijking van artikel 6 lid 1 aCAO Beton, dat geldt voor werknemers in dagdienst en in een tweeploegendienst, de normale arbeidsduur maximaal 45 uur en minimaal 36 uur per week bedraagt.
Verder stelt [appellant] dat het aantal (over)uren onjuist door 4Works is berekend.
7.9.1.
Met grief 5, gericht tegen r.o. 3.8.2. van het vonnis van 8 december 2010, maakt [appellant] bezwaar tegen het feit dat de kantonrechter hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om op de stellingen van 4Works te reageren omdat [appellant] zijn vordering niet had onderbouwd. Deze grief behoeft geen behandeling nu [appellant] deze kwestie in hoger beroep alsnog aan de orde heeft gesteld.
7.9.2.
Het hof oordeelt omtrent de overuren als volgt.
  • [appellant] baseert zich op de berekening van [salarisadministratiekantoor] (prod. 14 inl dgv). Deze berekening is in ieder geval onjuist voor zover deze niet strookt met hetgeen ten aanzien van grief 1 omtrent de van toepassing zijnde CAO reeds is beslist in r.o. 7.5. Voor zover in de berekening van [salarisadministratiekantoor] wordt uitgegaan van functiegroep V van de CAO Beton is dat in ieder geval onjuist voor wat betreft de eerste 26 weken van de uitzendrelatie, zie 7.5.1. slot. Voor zover de uitzendrelatie langer heeft geduurd dan 26 weken zal de vraag of het juiste uurloon door [salarisadministratiekantoor] is gehanteerd afhangen van de uitkomst van de bewijsopdracht aan [appellant], zie 7.6.1.
  • Voor zover [appellant] zich voor wat betreft de arbeidsduur per week beroept op de uitzendovereenkomst(en) faalt dit beroep, aangezien daarin is bepaald dat de arbeidsduur indicatief 40 uren per week bedraagt en dat wordt uitgegaan van de bij de opdrachtgever gebruikelijke arbeids-, rust- en werktijden.
  • [appellant] stelt verder dat geen sprake is van flexibele roosters omdat hij altijd om 6.00 uur in de ochtend moest beginnen. Daarom is volgens hem artikel 6 lid 1a CAO Beton, dat uitgaat van een werkweek van gemiddeld 38 uur op jaarbasis, van toepassing.
4Works gaat uit van een flexibel rooster en stelt dat artikel 6 CAO Beton gelet op de grammaticale betekenis van de bewoordingen zo moet worden uitgelegd, dat, zolang niet meer dan 45 uur per week wordt gewerkt en het jaarlijks gemiddelde van 38 uur per week niet wordt overschreden, er geen sprake is van overwerk.
Gelet op het verschil van mening tussen partijen dient 4Works te bewijzen dat [appellant] bij OBI heeft gewerkt volgens een flexibel rooster. 4Works wordt ambtshalve tot dat bewijs toegelaten.
  • Voor zover [appellant] heeft gesteld dat het totaal aantal feitelijk door hem gewerkte (over)uren onjuist door 4Works is berekend verwerpt het hof dat standpunt, nu [appellant] de door 4Works bij conclusie van antwoord, productie 32 t/m 34, gemaakte berekening ook in hoger beroep slechts ten aanzien van periode 3 van 2008 heeft betwist. Op hetgeen 4Works vervolgens op dat punt bij conclusie van dupliek heeft gesteld (punt 36 e.v.) en de nieuwe loonstroken die 4Works in reactie op het verweer van [appellant] vervolgens heeft overgelegd (prod. 64 cvd/cvr, zie ook prod. 62 en 63 cvd/cvr), heeft [appellant] in hoger beroep niet gereageerd. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van berekeningen van 4Works voor wat betreft het aantal feitelijk gemaakte (over)uren.
  • In reactie op de stelling van [appellant] dat hij het vermoeden heeft dat 4Works zelf het aantal (uit te betalen) gewerkte uren per periode wilde beperken tot 180 uur om niet in de problemen te komen met de Arbeidstijdenwet, heeft 4Works haar standpunt uit de eerste aanleg (punt 34 cvd en prod. 60) herhaald dat het opsparen van overuren op verzoek van [appellant] zelf gebeurde. [appellant] heeft zijn vermoeden niet te bewijzen aangeboden. Het hof gaat er daarom vanuit dat het opsparen van overuren op verzoek van [appellant] is gebeurd.
4Works heeft bij memorie van antwoord aangegeven dat zij de (volgens haar gemaakte) overuren als normale uren heeft uitbetaald. Het hof leidt uit hetgeen 4Works heeft gesteld af, dat zij dat zelf achteraf bezien niet juist vindt, maar dat het voor haar en voor [appellant] nauwelijks verschil uitmaakt of zij de overuren als normale uren uitbetaalde of als overuren. 4Works heeft in dat verband vergelijkende pro forma berekeningen gemaakt (p. 14/15 mva en prod. 3 en 4).
Het hof stelt [appellant] in de gelegenheid hierop te reageren bij memorie na enquête.
7.10.
Uurloon in verband met kosten huisvesting en privégebruik dienstauto; vakantiegeld
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hem een uurloon van € 8,50 netto toekwam in plaats van € 8,00 bruto. 4Works heeft gesteld dat het uurloon van € 8,00 bruto is overeengekomen, waarbij de huisvestingskosten en het privégebruik van de dienstauto waren inbegrepen. Vanwege de verhoging van de huisvestingkosten per 1 januari 2009 naar € 220,00 per 4 weken dienden alle werknemers € 5,00 extra te gaan betalen, welk bedrag op het loon van [appellant] is ingehouden.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 8 december 2010 overwogen dat de vorderingen van [appellant] voor zover gebaseerd op een uurloon van € 8,50 moeten worden afgewezen omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Hiertegen is grief 7 gericht.
7.10.1.
Het hof oordeelt als volgt.
  • Voor zover [appellant] zijn stellingen met betrekking tot het uurloon (op grond van de berekening van [salarisadministratiekantoor]. volgens hem kennelijk € 11,06 bruto per uur) baseert op zijn functie van timmerman/vakkracht verwijst het hof naar hetgeen in 7.6.1. is overwogen.
  • Voor zover [appellant] stelt dat € 8,50 netto per uur is overeengekomen met mw. [medewerker 4Works] in 2007 faalt die stelling alleen al omdat de e-mail van mw. [medewerker 4Works] waar [appellant] zich op beroept (prod. 66 cvd/cvr) geen betrekking heeft op de aan dit geschil ten grondslag liggende (tweede) uitzendovereenkomst. Overigens is mede gelet op de verklaring van mw. [medewerker 4Works] (prod. 53 cvd/cvr) aannemelijk dat mw. [medewerker 4Works] zich in haar e-mail heeft vergist in bruto en netto, zoals 4Works heeft gesteld.
  • [appellant] heeft gesteld dat hij meermalen heeft geprotesteerd tegen het uurloon van € 8,00 bruto per uur. Dit betoog passeert het hof aangezien de protesten, als daar al sprake van was kennelijk niet zijn gehonoreerd en dus niet kunnen leiden tot het door [appellant] gewenste resultaat.
  • [appellant] heeft verwezen naar de huisregels (prod. 37/38 cvr) als bewijs voor zijn stelling dat hij als vakkracht in 2008 niets voor huisvesting hoefde te betalen en € 5,00 per week in 2009. [appellant] diende volgens 4Works op grond van de huisregels als ‘andere werknemer’ € 200,00 per week in 2008 en € 220,00 per week in 2009 te betalen, welke kosten volgens afspraak op een bedrag van € 5,00 per week na in 2009 in het uurloon waren verdisconteerd volgens 4Works. Nu [appellant] deze afspraak heeft betwist dient 4Works haar stelling te bewijzen. Het eindoordeel van het hof op dit punt is gelet op de voormelde huisregels verder afhankelijk van de uitkomst van de bewijsopdracht aan [appellant] met betrekking tot de door hem als gespecialiseerd timmerman/vakkracht bij OBI verrichte werkzaamheden (zie 7.6.1.).
  • Met betrekking tot het standpunt van [appellant] dat het privégebruik van de bedrijfsauto niet kan zijn inbegrepen in het uurloon overweegt het hof het volgende. Het feit dat de benzinekosten voor woon-werkverkeer/het vervoer van uitzendkrachten die voor OBI werkten werden vergoed laat onverlet dat [appellant] de bedrijfsauto privé mocht gebruiken in ruil voor een lager uurloon, zoals 4Works heeft gesteld. Nu [appellant] deze stelling heeft betwist, dient 4Works haar stelling te bewijzen.
  • Voor wat betreft het vakantiegeld heeft 4Works voldoende aangetoond aan de hand van de loonstroken (prod. 6 inl dgv en prod. 33 cvd/cvr) dat dit maandelijks aan [appellant] is uitbetaald. Overigens zal, afhankelijk van de bewijslevering, mogelijk t.z.t. een herberekening van het vakantiegeld gemaakt moeten worden.
Iedere verdere beslissing aangaande grief 7 wordt aangehouden.
7.11.
Kosten ontstopping riool
Grief 8 is gericht tegen het vonnis van 8 december 2010, r.o. 3.10.1. e.v. Het betreft de inhouding van € 76,36 op het loon van [appellant] over periode 4 van 2009 (prod. 25 inl. dgv.) wegens (een gedeelte van) de kosten van ontstopping van het riool van de door 4Works aan (o.a.) [appellant] ter beschikking gestelde woonruimte.
[appellant] stelde in de inleidende dagvaarding dat de verstopping is veroorzaakt door de buurman, een bedrijf genaamd Flash Back. 4Works heeft dat bij conclusie van antwoord gemotiveerd betwist. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] wegens onvoldoende onderbouwing daarvan afgewezen. .
In hoger beroep heeft [appellant] zijn stelling herhaald en verder aangegeven dat hij aan 4Works om bewijs heeft verzocht dat zij daadwerkelijk de kosten van ontstopping aan de eigenaar van de woning heeft betaald. Dit heeft hij volgens hem niet gekregen ondanks protest. 4Works heeft aangegeven dat uit de door [appellant] zelf overgelegde productie 16 [bedoeld moet zijn productie 24, hof] bij inleidende dagvaarding blijkt dat de kosten door de verhuurder zijn doorbelast aan 4Works.
Het hof is van oordeel dat het aan 4Works is om te bewijzen dat de kosten van de ontstopping van het riool (mede) door [appellant] zijn veroorzaakt. Dit staat gelet op de betwisting door [appellant] niet vast en 4Works heeft dit niet te bewijzen aangeboden. De vordering van [appellant] moet daarom worden toegewezen. Overigens wijst het hof op de artikelen 7: 631 en 632 BW op grond waarvan het – kort gezegd – behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen de werkgever verboden is enig bedrag op het loon in te houden.
Grief 8 slaagt, de vordering van [appellant] terzake (7.2. sub c) zal t.z.t. worden toegewezen.
7.12.
De jaaropgave 2009
[appellant] heeft terecht gegriefd tegen het feit dat de kantonrechter inhoudelijk niet heeft beslist op zijn vordering tot overlegging van de jaaropgave 2009. Het slagen van grief 18 leidt echter niet tot toewijzing alsnog van die vordering, nu 4Works inmiddels een copie van deze jaaropgave als productie 6 bij memorie van antwoord heeft overgelegd en overigens heeft gesteld deze jaaropgave begin 2010 naar het op die opgave vermelde adres in Tsjechië te hebben verzonden.
Dit oordeel laat overigens onverlet dat afhankelijk van de uitkomst van de bewijsopdrachten het verschuldigde loon zal wijzigen op grond waarvan een nieuwe jaaropgave 2009 zal moeten worden vervaardigd en verstrekt.
7.13.
Nadere berekening vordering
[appellant] klaagt er in grief 15 over dat de kantonrechter in het vonnis van 12 oktober 2011 heeft geoordeeld dat [appellant], ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, de omvang van zijn vordering niet nader heeft becijferd en daarom niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
Het hof houdt de beslissing op deze grief en op het verzoek om een deskundige te benoemen aan.
7.14.
Buitengerechtelijke kosten, wettelijke verhoging, vertaalkosten, proceskosten
De beslissing van de kantonrechter in het vonnis van 8 december 2010 met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke verhoging heeft [appellant] bestreden in de grieven 9 en 10. De beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de vertaalkosten in het vonnis van 12 oktober 2011 heeft [appellant] bestreden met grief 16 en de beslissing met de betrekking tot de proceskosten met grief 17.
Het hof houdt de behandeling van deze grieven eveneens aan.
7.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe mevrouw [tolk] als getuige te doen horen in het kader van hetgeen aan 4Works in eerste aanleg is opgedragen te bewijzen, te weten feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [appellant] per 27 juni 2008 ontslag heeft genomen, alsmede in het kader van hetgeen aan [appellant] in eerste aanleg is opgedragen te bewijzen, te weten feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [appellant] zich op of omstreeks 12 juli 2008 heeft ziek gemeld bij 4Works;
laat [appellant] toe zijn stelling te bewijzen dat hij bij OBI heeft gewerkt als gespecialiseerd timmerman/vakkracht;
laat 4Works toe te bewijzen dat [appellant] bij OBI heeft gewerkt volgens een flexibel rooster;
laat 4Works toe haar stelling te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de kosten van huisvesting en de kosten van privégebruik van de bedrijfsauto waren verdisconteerd in het uurloon van € 8,00 bruto;
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 6 augustus 2013 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaten tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
stelt [appellant] in de gelegenheid om desgewenst te zijner tijd bij memorie na enquête te reageren op de door 4Works bij memorie van antwoord overgelegde producties en voorts om zich uit te laten als in het slot van r.o. 7.9.2. is weergegeven
;
wijst het verzoek van [appellant] op de voet van artikel 843a Rv. af;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, P.Th. Gründemann en C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2013.