ECLI:NL:GHSHE:2013:3253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
HV 200.124.156/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders over minderjarigen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Breda van 19 december 2012, waarin was bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekomt. De vader voerde aan dat er geen wijziging van omstandigheden was die een dergelijke beslissing rechtvaardigde en dat hij wel degelijk zijn verantwoordelijkheden als ouder wilde nemen, maar dat de moeder hem hierin belemmerde.

De moeder daarentegen betwistte de stellingen van de vader en stelde dat hij al twee jaar geen invulling gaf aan zijn ouderlijk gezag. De Raad voor de Kinderbescherming steunde de moeder in haar verzoek om eenhoofdig gezag, omdat er geen communicatie tussen de ouders mogelijk was en de vader geen betrokkenheid toonde bij de opvoeding van de kinderen. Het hof overwoog dat de vader sinds de echtscheiding in 2010 geen feitelijke invulling aan het gezag had gegeven en dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem zouden raken tussen de ouders.

Het hof concludeerde dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijke gezagsuitoefening ontbrak en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De beschikking van de rechtbank Breda werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van betrokkenheid van beide ouders bij de opvoeding en de noodzaak om in het belang van de kinderen te handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 juli 2013
Zaaknummer: HV 200.124.156/01
Zaaknummer eerste aanleg: 255501 FA RK 12-4987
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 19 december 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2013, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de moeder te bepalen dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over de minderjarigen [kind 1.] en [kind 2.], alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 mei 2013, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties, althans kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door
mr. H. Werger en mevrouw E. Neggers.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 december 2012.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 11 augustus 2003 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [kind 1.] (hierna: [kind 1.]), op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats];
  • [kind 2.] (hierna: [kind 2.]), op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats].
3.2.
Bij beschikking van 10 augustus 2010 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 12 oktober 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 14 december 2010 heeft de rechtbank Breda onder meer bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en is het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag te belasten afgewezen.
Bij beschikking van 2 augustus 2011 heeft de rechtbank Breda bepaald dat de vader en de kinderen in het kader van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar één zondag per veertien dagen gedurende twee uur, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen en onder begeleiding van de moeder.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Breda bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert – kort samengevat – aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het gezag over [kind 1.] en [kind 2.] voortaan alleen aan de moeder toekomt. De vader stelt zich daarbij op het standpunt dat er geen sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, om tot wijziging van het gezag te komen. Voor zover een wijziging van omstandigheden gelegen ligt in het niet nakomen van de zorg- en contactregeling door de vader, is de vader van mening dat dit hem niet mag worden tegengeworpen nu de moeder telkenmale het contact tussen de vader en de kinderen heeft tegengewerkt, hetgeen ertoe geleid heeft dat er geen contact tussen de kinderen en de vader heeft plaatsgevonden. Vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, heeft de vader niet de moed en de kracht gehad om via gerechtelijke procedures het contact af te dwingen. Voor zover de vader verweten wordt dat hij zijn verantwoordelijkheid als gezagdragende ouder niet nakomt, merkt de vader op dat hij wel zijn verantwoordelijkheid wil nemen, maar dat dit door toedoen van de moeder niet mogelijk is. Zodoende is de vader ook nimmer door de moeder op de hoogte gesteld van de bij [kind 1.] aanwezige problematiek. Alles overziende is de vader van mening dat de rechtbank een eenzijdige beslissing heeft genomen en dat er geen redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen.
3.6.
De moeder betwist de stellingen van de vader en voert – kort samengevat – aan dat nu de vader geen verantwoordelijkheid neemt voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, er voor gezamenlijk ouderlijk gezag geen plaats meer is. Volgens de moeder heeft de vader al twee jaar geen enkele invulling gegeven aan zijn ouderlijk gezag. Er is geen contact geweest tussen de kinderen en de vader noch tussen de vader en de moeder. Voorts houdt de vader de moeder niet op de hoogte van zijn verblijf en is de moeder niet op de hoogte van een bereikbaar telefoonnummer van de vader. Derhalve is er geen communicatie tussen partijen mogelijk, hetgeen de moeder onder meer belemmert in het verkrijgen van de noodzakelijke zorg voor de kinderen. Volgens de moeder is het zeer onwaarschijnlijk dat er voldoende verbetering in de communicatie tussen partijen zal komen. In de visie van de moeder zijn de vader en zij als ouders onvoldoende in staat om aan het gezamenlijk ouderlijk gezag invulling te geven. De moeder acht het dan ook zeer aannemelijk dat bij voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag de kinderen een onaanvaardbaar risico lopen om klem en verloren te raken tussen de ouders en is daarom van mening dat het in het belang van de kinderen is om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
3.7.
Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen eenhoofdig gezag voor de moeder, nu naar het oordeel van de raad is gebleken dat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk belast zijn gebleven met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Het hof overweegt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden nu al vrij snel na de echtscheiding het contact tussen de ouders is verbroken en mitsdien geen invulling meer is gegeven aan een gezamenlijke gezagsuitoefening
3.8.4.
Blijkens artikel 1:247 lid 1 BW houdt het ouderlijk gezag een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. Om invulling te kunnen geven aan het gezag zoals hiervoor verwoord, moet een ouder belangstelling hebben voor zijn kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat er in hem omgaat.
3.8.5.
Onbetwist staat vast dat sinds de echtscheiding in 2010 de moeder het gezag over [kind 1.] en [kind 2.] feitelijk alleen heeft uitgeoefend. Mede vanwege zijn lichamelijke en geestelijke problematiek heeft de vader sindsdien geen feitelijke invulling gegeven aan het gezag. Zoals gesteld door de moeder en niet weersproken door de vader, heeft hij zich gedurende de laatste twee jaar niet met de verzorging en opvoeding van de kinderen bemoeid en de kinderen niet meer gezien of gesproken. Gebleken is dat de vader onmachtig is om belangstelling voor zijn kinderen te tonen en dat hij daartoe ook geen concrete pogingen heeft ondernomen. De vader kent de kinderen thans onvoldoende.
Hoewel de vader vanwege zijn problematiek inmiddels onder begeleiding staat van Stichting Prisma, is het mede gelet op hetgeen de vader in de stukken en ter zitting verder naar voren heeft gebracht, niet waarschijnlijk dat daar, ondanks de wens van de vader om tot contact tussen hem en de kinderen te komen, op termijn verandering in zal komen.
3.8.6.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders over [kind 1.] en [kind 2.] ontbreekt. Gelet op de hiervoor onder r.o. 3.8.2 onder b genoemde grond, acht het hof evenals de rechtbank het in het belang van [kind 1.] en [kind 2.] noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag van de ouders over hen wordt beëindigd en dat de moeder alleen met het gezag over hen wordt belast. Een en ander laat evenwel onverlet dat de moeder wel een informatieplicht jegens de vader heeft die tot doel heeft de vader op de hoogte te houden omtrent de ontwikkeling van de kinderen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 19 december 2012;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, P.C.G. Brants en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2013.