12.Overzicht persoonsgegevens, opgenomen in het dossier van het voorbereidend onderzoek:
(dossierpagina 16-17) [verdachte 3], lengte 185 centimeter;
(dossierpagina 40-41) [verdachte], lengte 180 centimeter;
(dossierpagina 64-65) [verdachte 2], lengte 178 centimeter.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is –in de kern- aangevoerd dat direct bewijs dat verdachte zich medeschuldig heeft gemaakt aan de inbraak ontbreekt. De aanwijzingen waarvan in de appelmemorie sprake is, kunnen niet als bewijs dienen. Bovendien is de inbraak in de schoenenzaak pas ruim een uur na de aanhouding vastgesteld zodat niet is uitgesloten dat de inbraak pas na de aanhouding door een ander of anderen is gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte en twee medeverdachten worden direct in de buurt van de plaats van het delict aangehouden in een grijze Opel Omega met in de kofferbak een grote moker en nog geen vijf minuten nadat een getuige drie mannen van ongeveer gelijke lengte uit de richting van het winkelcentrum Carre heeft zien komen rennen en zien instappen in een grijze Opel Omega. Een van de mannen had een grote hamer in zijn hand. Dezelfde drie mannen hadden zich ongeveer een half uur eerder in de richting van dat winkelcentrum begeven, nadat ze iets uit de kofferbak van de auto hadden genomen. Uit bewijsmiddel 12 blijkt dat de drie verdachten niet veel van elkaar verschillen in lengte.
Gelet op de door de getuige verschafte gegevens zijn de door de politie aangehouden verdachten dezelfde personen die door de getuige zijn gezien.
In de kofferbak heeft de politie een mokerhamer aangetroffen met daarop een wit-grijze substantie, alsmede een breekijzer/koevoet met daarop nog verse, natte moddersporen en een tang.
Uit de aangifte en het onderzoek op de plaats van het delict blijkt dat de daders door het forceren van een rolluik en de schuifdeuren zich de toegang tot de schoenenwinkel hebben verschaft en dat in de schoenenwinkel is getracht een ingemetselde kluis met geweld open te breken waarbij een betonnen ombouw is afgebroken. Het onder de verdachten in de auto aangetroffen inbrekerswerktuig is hiermee in overeenstemming. Op de koevoet zaten verse moddersporen; deze koevoet was derhalve kort tevoren met modder in contact geweest. Op de hamer zat een wit-grijze substantie; deze kleur correspondeert blijkens de kleurenfoto op dossierpagina 171 met die van het cement van de ingemetselde kluis die de daders hebben proberen open te breken. Op de cilinder van de door de daders gemanipuleerde elektrische bediening van de rolpoort die toegang geeft tot de centrale hal, bevonden zich werktuigsporen die passen bij het gebruik van een tang. De verdachten hadden een tang in hun auto liggen.
In het vergelijkende schoensporenonderzoek is geconcludeerd dat op en bij de plaats van delict aangetroffen schoensporen soortgelijk zijn aan schoenen die verdachte en medeverdachten bij aanhouding droegen en die onder hen na aanhouding in beslag zijn genomen.
De onder de verdachte in beslag genomen schoenen, merk Imactex maat 44, zijn door de aangever herkend als schoenen van hetzelfde merk en model schoen die uit de schoenenzaak
zijn gestolen. Bij controle van de voorraadgegevens bleek dat er een paar schoenen van het merk Imactex, maat 44, ontbraken.
Er is geen buit onder de verdachten aangetroffen, hetgeen overeenkomt met de vaststelling dat de buit direct in de buurt van het winkelcentrum is “koud’’ gezet.
De verdachten zijn omstreeks 03:35 uur gesignaleerd door de politie en aangehouden. Omstreeks 04:20 uur is gezien dat in het winkelcentrum was ingebroken. Er is geen enkele aanwijzing en het is hoogst onwaarschijnlijk dat deze inbraak pas zou zijn gepleegd na aanhouding van de drie verdachten.
Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien rechtvaardigen, mede gelet op het feit dat verdachte voor deze feiten en omstandigheden geen aannemelijke andere, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven, de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachten de personen zijn geweest die zich hebben schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde inbraak in de schoenenzaak gepleegd op 29 december 2010.
Het verweer wordt verworpen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het feit dat het bewezenverklaarde feit een in vereniging gepleegde bedrijfsinbraak betreft waarbij de daders met grof geweld midden in de nacht diverse braakschades hebben aangericht;
- de hoogte van schade en de mate van overlast en ergernis die door het plegen van dit delict is veroorzaakt aan de gedupeerden
- het feit dat verdachte onderhavige bedrijfsinbraak heeft gepleegd terwijl hij in verband met een andere veroordeling voorwaardelijk in vrijheid was gesteld.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
- de overige persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Hierbij is rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, gelet op het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Maastricht van 5 september 2012 (veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaren ter zake van art. 311, 312 en 157 van het Wetboek van Strafrecht).
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.389,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, omdat niet blijkt dat[Y], die blijkens het voegingsformulier indiener [Z] gemachtigd heeft de vordering van [S R BV] in te dienen, daartoe bevoegd was. De verdediging heeft bij ontbreken van stukken waaruit die bevoegdheid blijkt betwist dat [Y] als gemachtigde van [S R BV] kan optreden.
Op het door [Z] namens [S R BV] ingediende voegingsformulier is vermeld dat [Z] door [Y] is gemachtigd om namens benadeelde partij onderhavige vordering in te dienen. Het hof is uit het dossier evenwel niet gebleken dat laatstgenoemde [Y] bevoegd is [S R BV] te vertegenwoordigen en een dergelijke machtiging aan [Z] voornoemd te verlenen. Mitsdien is het hof van oordeel dat, nu niet is gebleken van een bevoegde vertegenwoordiging en de verdediging deze heeft betwist, de benadeelde partij in haar vordering niet kan worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [S R BV] als gevolg van het bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden bestaande uit de in het voegingsformulier onder 4b genoemde posten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 in totaal bedragende € 1.839,77. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Ten aanzien van post 7 te weten ‘noodreparatie kluis’, overweegt het hof in het bijzonder dat de schade die tijdens de bedrijfsinbraak is toegebracht aan de kluis wél rechtstreekse schade is, immers het gaat om bij deze inbraak toegebrachte braakschade waardoor een noodreparatie noodzakelijk was, en deze post derhalve voor vergoeding in aanmerking komt.
In verband met de posten waarvoor geen schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, te weten de posten 4 en 8, overweegt het hof dat voor deze posten geen onderbouwing is gegeven.
Het hof zal gelet op het vorenoverwogene aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.839,77 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Het hof zal bepalen dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling ex art. 15g van het Wetboek van Strafrecht
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte van de gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 maart 2009 voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, zal worden herroepen voor een periode van 300 dagen, om reden dat de verdachte zich in de bij de invrijheidstelling bepaalde proeftijd van 365 dagen schuldig heeft gemaakt aan het onderhavige feit.
Het hof is van oordeel dat deze vordering tot herroeping voldoende “onverwijld” is aangebracht in de zin van artikel 15i, tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is immers gebaseerd op het plegen van een nieuw strafbaar feit in de proeftijd, namelijk de onderhavige gekwalificeerde diefstal, en diende dus, gelet op het bepaalde in artikel 15i, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, gelijktijdig met de vervolging ter zake van dit nieuwe feit te worden ingediend.
Het oordeel van de politierechter dat het openbaar ministerie niet kan worden ontvangen in zijn vordering omdat de vordering niet onverwijld is ingediend, acht het hof dan ook onjuist.
Gelet op het feit dat verdachte thans is gedetineerd in verband met een onherroepelijke veroordeling door de rechtbank Maastricht bij vonnis van 5 september 2012 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en hij volgens mededeling van de raadsman in het kader van de executie van deze straf vanaf 19 augustus 2013 een behandeling zal ondergaan in een besloten forensische afdeling van Mondriaan in Heerlen, acht het hof het, evenals de advocaat-generaal, echter niet opportuun om thans de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.
Het hof zal de vordering dan ook afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.