ECLI:NL:GHSHE:2013:3017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
HV 200.124.111/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom opgelegd aan moeder om mee te werken aan inschakeling Omgangshuis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Breda. De moeder verzocht om de beschikking van 13 december 2012, waarin een begeleide omgangsregeling was vastgesteld tussen haar en de vader van hun zoon, te vernietigen. De vader, die in incidenteel appel ging, vroeg om de moeder te verplichten mee te werken aan de uitvoering van deze regeling, met een dwangsom van € 500,- per weigering. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2013 heeft de moeder aangegeven bereid te zijn om het traject bij Juzt voort te zetten, wat de vader als onvoldoende betrouwbaar beschouwde. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking een eindbeschikking betrof en dat er wel degelijk hoger beroep openstond. De moeder trok haar hoger beroep in, wat leidde tot de conclusie dat haar grieven niet langer werden gehandhaafd. Het hof wees het hoger beroep van de moeder af en verbond dwangsommen aan de bevelen van de rechtbank, voor zover deze aan de moeder waren gericht. De dwangsommen werden vastgesteld op € 500,- per weigering, met een maximum van € 10.000,- voor beide bevelen tezamen. De beslissing werd op 11 juli 2013 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 juli 2013
Zaaknummer: HV 200.124.111/01
Zaaknummer eerste aanleg: 226482 FA RK 10-4927
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.H. Kramer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. Debi.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 13 december 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met bijgevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 12 maart 2013, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking partieel te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de rechtbank bepaalde begeleide Juzt-omgangsregeling af te wijzen dan wel ongedaan te maken, inclusief de daaraan door de rechtbank gekoppelde bevelen ter zake het gevolg geven door partijen aan een oproep van Juzt en het bevel mee te werken aan de uitvoering van een regeling dan wel de bestreden beschikking (partieel) te vernietigen en opnieuw rechtdoende uitspraak te doen zoals het hof geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 mei 2013, heeft de vader primair verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.
Subsidiair heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen. De vader verzoekt in incidenteel appel om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en hierbij de moeder te bevelen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per weigering, gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden met de vader over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en de moeder te bevelen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, mee te werken aan de uitvoering van de regeling.
Meer subsidiair heeft de vader verzocht de bestreden beschikking, al dan niet met verbetering van de gronden, te bekrachtigen
.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met productie, ingekomen ter griffie op 4 juni 2013, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, af te wijzen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep dan wel het incidenteel hoger beroep af te wijzen. Kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.M.M. de Waal, kantoorgenoot van mr. Kramer;
  • de vader, bijgestaan door mr. Debi;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw P. Bertrums.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 september 2012;
  • de brieven van mr. R.E. Teusink, de bijzondere curator van [zoon], d.d. 17 april 2013 en 13 mei 2013;
  • de brief met bijlagen (producties 15 t/m 19) van de advocaat van de moeder d.d. 27 mei 2013;
  • de brief met bijlage (productie 20) van de advocaat van de moeder d.d. 27 mei 2013;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.
2.6.
De brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 3 juni 2013 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft beslist dat dit stuk niet wordt toegelaten.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is, nadat deze was verbroken, geboren:
- [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats].
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [zoon] uit. [zoon] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 7 juli 2011 heeft de rechtbank Breda, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, aan de vader toestemming verleend tot het erkennen van [zoon]. De rechtbank heeft de raad verzocht een onderzoek in te stellen met het oog op de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag en om contact dan wel omgang met [zoon]. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader en [zoon] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding, waarbij de verdere invulling – waaronder intensieve oudergesprekken – zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project. De rechtbank heeft partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en hen bevolen mee te werken aan de uitvoering van de regeling. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 26 maart 2013 pro forma, zulks in afwachting van de rapportage van de raad, het rapport van Juzt over het verloop van de begeleide omgang en het bericht van de advocaten van partijen over voormelde rapportages. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Nadat de moeder bij de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat zij alsnog bereid is het traject bij Juzt voort te zetten en dat Juzt zich tegenover haar bereid heeft verklaard alsnog de begeleiding op zich te nemen, heeft de moeder te kennen gegeven in dat licht bezien haar hoger beroep in te trekken.
De vader heeft zich primair op het standpunt gesteld dat tegen de bestreden beschikking thans geen hoger beroep open staat, om welke reden de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep. Voor zover het hof van oordeel is dat tegen de bestreden beschikking thans wel hoger beroep openstaat, heeft de vader incidenteel appel ingesteld.
Staat hoger beroep open?
3.5.
De vader voert aan dat het bij de omgang in de bestreden beschikking gaat om proefcontacten als onderdeel van een aan de raad opgedragen onderzoek, zodat het gaat om een tussenbeschikking. Dit blijkt eens te meer uit het feit dat de rechtbank de behandeling van de zaak heeft aangehouden. Het betreft niet (mede) een deelbeslissing (het hof leest: deelbeschikking) waarin voor bepaalde tijd een voorlopige omgangsregeling wordt vastgesteld.
Van een tussenbeschikking kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald, hetgeen hier niet is gebeurd.
Gelet op een en ander is hoger beroep thans niet mogelijk en zal de moeder niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar hoger beroep.
3.6.
Ingevolge artikel 358, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.7.
Het hof overweegt, dat uit het dictum van de bestreden beschikking niet blijkt dat het, zoals de vader stelt, wat de omgang betreft gaat om proefcontacten als onderdeel van een aan de raad opgedragen onderzoek. Zulks volgt evenmin uit de overwegingen van de bestreden beschikking, in welk verband het hof met name wijst op de overweging van de rechtbank dat de raad wordt verzocht het verloop van de begeleide omgangscontacten te betrekken in het raadsonderzoek (voor zover die contacten hebben plaatsgevonden binnen de loop van het raadsonderzoek). Het woordgebruik ‘voor zover’ duidt erop dat de begeleide omgangscontacten verder strekken dan enkel de duur van het raadsonderzoek.
De bestreden beschikking betreft wat de omgang aangaat een in tijd begrensde eindbeschikking inhoudende een voor bepaalde tijd vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling. De – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft een onherroepelijk karakter in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
Gelet op het vorenstaande staat tegen de bestreden beschikking thans hoger beroep open. Het primaire standpunt van de vader dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, omdat tegen de bestreden beschikking thans geen hoger beroep open staat, faalt.
Principaal appel
3.8.
Uit de intrekking van het beroep van de moeder maakt het hof op dat de moeder haar grieven niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat het verzoek van de moeder in hoger beroep dient te worden afgewezen.
Incidenteel appel
3.9.
Hoewel de vader verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, begrijpt het hof het betoog van de vader aldus dat hij verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking en om aanvullend, conform zijn verzoek zoals hij dat voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan, dwangsommen te verbinden aan de bevelen van de rechtbank, voor zover deze bevelen aan de moeder zijn gericht.
3.10.
De vader wijst erop dat uit het rapport van Juzt van 4 maart 2013 blijkt dat het traject bij Juzt is geëindigd, omdat de moeder haar medewerking weigert te verlenen aan de Intensieve Omgangsbegeleiding. De vader is van mening dat er wel degelijk perspectief aanwezig is om op korte termijn toe te werken naar omgang tussen [zoon] en hem, mits de moeder wordt gedwongen hieraan haar medewerking te verlenen. De moeder heeft ter zitting weliswaar haar medewerking toegezegd, doch gezien de ervaringen tot nu toe acht de vader het van belang dat aan de bevelen van de rechtbank een dwangsom wordt verbonden. Hierbij merkt de vader op dat als de moeder meewerkt, zoals zij ter zitting heeft toegezegd, er geen dwangsommen worden verbeurd en de moeder er geen last van heeft dat aan de bevelen van de rechtbank dwangsommen worden verbonden.
3.11.
De moeder voert aan dat zij, alvorens dwangsommen worden verbonden aan de bevelen van de rechtbank, de kans moet krijgen de bevelen van de rechtbank op te volgen. Zij merkt op dat zij niet voor niets haar hoger beroep heeft ingetrokken. De moeder heeft zich bereid verklaard het traject bij Juzt voort te zetten. Zij heeft bovendien te kennen gegeven dat Juzt zelf het traject heeft beëindigd. De moeder heeft Juzt laten weten ondanks haar klachten te willen doorzetten, omdat zij een keer door de ‘zure appel’ heen moet.
3.12.
De raad heeft ter zitting te kennen gegeven ondertoezichtstelling van [zoon] aangewezen te achten. Er is zorg om de opvoedingsomgeving en om de identiteitsontwikkeling van [zoon]. De raad acht het van belang dat er zicht komt op de psychische belemmering die de moeder voelt bij omgang van [zoon] met de vader. Nu de moeder geen toestemming heeft verleend voor inzage in stukken daaromtrent staat de raad in dat opzicht thans met lege handen. De raad wijst er verder op dat [zoon] een verkeerd beeld van de vader ontwikkelt en acht het van belang dat er omgang komt tussen [zoon] en de vader. De raad vindt het goed te horen dat de moeder verder wil met het traject bij Juzt. Gezien de eerdere ervaringen acht de raad het evenwel van belang dat een voogd in het kader van de ondertoezichtstelling erop toeziet dat er daadwerkelijk omgang tussen [zoon] en de vader tot stand komt.
3.13.
Het hof overweegt als volgt. Voor zover de moeder betoogt dat het niet aan haar te wijten is dat het traject bij Juzt is stopgezet, kan het hof de moeder hierin niet volgen. Het traject is beëindigd, omdat Juzt te veel belemmeringen ondervond aan de zijde van de moeder om te werken naar omgang tussen [zoon] en de vader. Het hof overweegt in dit verband dat de moeder zich dient te realiseren dat zij niet in de positie is om voorwaarden en eisen te stellen aan het traject bij Juzt, zoals de moeder wel meende te kunnen doen, getuige ook onder meer haar e-mailbericht van 27 mei 2013 aan een medewerker van Juzt.
De ter zitting in hoger beroep door de moeder gedane toezegging het traject bij Juzt voort te zullen zetten, geeft in het licht van het totale dossier onvoldoende vertrouwen dat de moeder haar toezegging – onder de voorwaarden van Juzt – gestand zal doen. Gelet hierop ziet het hof aanleiding aan de bevelen van de rechtbank dwangsommen te verbinden, voor zover deze bevelen aan de moeder zijn gericht. Nu door de moeder niet is geageerd tegen de hoogte van de dwangsommen, zal het hof in zoverre het verzoek van de vader volgen. Wel zal het hof een maximum bepalen, boven welk bedrag geen dwangsommen meer worden verbeurd.
Conclusie
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het hoger beroep van de vrouw afwijzen. Het hof zal aanvullend bepalen dat aan het bevel van de rechtbank gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling een dwangsom wordt verbonden van € 500,- per weigering en aan het bevel van de rechtbank mee te werken aan de uitvoering van de regeling, een dwangsom wordt verbonden van € 500,- per keer, beide voor zover deze bevelen aan de moeder zijn gericht, met een maximum van € 10.000,- voor beide bevelen tezamen. Het hof zal het meer of anders verzochte afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal appel:
wijst het hoger beroep van de moeder af;
en op incidenteel appel:
bepaalt ter aanvulling op de beschikking van de rechtbank Breda van 13 december 2012, dat aan het bevel van de rechtbank gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling een dwangsom wordt verbonden van € 500,- per keer dat de moeder weigert om aan deze oproep gevolg te geven en aan het bevel van de rechtbank mee te werken aan de uitvoering van de regeling een dwangsom wordt verbonden van € 500,- voor iedere keer dat de moeder weigert aan deze regeling mee te werken, met een maximum van € 10.000,- voor beide bevelen tezamen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.F.G.M. Gelderman, E.L. Schaafsma-Beversluis en C.E.M. Renckens en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.